ECLI:NL:RBOVE:2020:1971

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
05/100514-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met een minderjarig meisje in Zwolle

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarige buurmeisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man op 24 april 2019 in Zwolle, door middel van dwang, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het meisje, dat toen negen jaar oud was. De verdachte heeft het meisje naar binnen gelokt onder het voorwendsel dat hij paaseitjes had, waarna hij haar heeft gekust en haar hand op zijn penis heeft gedwongen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig en consistent beoordeeld, ondanks het ontbreken van technisch bewijs of ooggetuigen. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vond in andere bewijsstukken, zoals de aangifte van de moeder en het gedrag van het slachtoffer na de gebeurtenis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en heeft de voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de leeftijd van het slachtoffer en het blanco strafblad van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 05/100514-19 (P)
Datum vonnis: 11 juni 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1988 in [geboorteplaats] (Pakistan),
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 mei 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.C. Pol en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. K. Kok, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte - al dan niet door middel van dwang - ontucht heeft gepleegd met een minderjarige.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 24 april 2019 te Zwolle, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het vastpakken van de arm/hand van nagenoemde [slachtoffer] en/of haar hand op/naar zijn, verdachtes, penis te brengen en/of (vervolgens) in haar hand te knijpen, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2010, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het door haar laten vasthouden van en/of knijpen in zijn, verdachtes, penis;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 april 2019 te Zwolle, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2010, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het door die [slachtoffer] laten vasthouden van en/of knijpen in zijn, verdachtes, penis;
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 24 april 2019 heeft [ouder] namens haar dochter [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangifte gedaan tegen een buurman van - kortgezegd - het plegen van ontuchtige handelingen eerder op de dag. In haar aangifte heeft zij uiteengezet wat haar dochter daarover die middag aan haar heeft verteld. Voorafgaand aan de aangifte is [slachtoffer] door een GGD-arts onderzocht, waarbij door een verbalisant is opgetekend wat [slachtoffer] daar op vragen van de GGD-arts heeft verteld. Op 29 april 2019 is [slachtoffer] vervolgens door zedenrechercheurs gehoord in een studioverhoor.
Daarnaast bevat het dossier processen-verbaal van verhoren van de verhuurder van de kamer van verdachte, die in hetzelfde huis woonde, een proces-verbaal van forensisch (medisch) onderzoek van [slachtoffer] , meerdere politieverhoren van verdachte en een proces-verbaal van onderzoek naar diens telefoon.
Zoals vaker in zedenzaken staat de verklaring van het vermeende slachtoffer tegenover de verklaring van een ontkennende verdachte. Er zijn verder geen ooggetuigen geweest van de door [slachtoffer] gestelde seksuele handelingen. Ook heeft het onderzoek geen technisch bewijs (biologische sporen) opgeleverd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het primair en subsidiair ten laste gelegde feit ontkend. Zijn raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De verklaring van [slachtoffer]
heeft in het studioverhoor van 29 april 2019, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij op woensdag (24 april 2019) ijsjes is gaan halen, dat zij verdachte een ijsje heeft aangeboden en gegeven, dat verdachte haar vervolgens bij hem naar binnen riep en haar paaseitjes gaf, dat verdachte haar op de mond en op de wang kuste, dat verdachte vervolgens zijn penis uit zijn broek haalde en de hand van [slachtoffer] naar en op zijn penis bracht en in haar hand kneep, zodat zij in zijn penis kneep gedurende ongeveer vijf seconden. Daarna heeft verdachte meerdere malen gezegd dat zij het niet aan haar ouders mocht vertellen en heeft hij de paaseitjes afgepakt, aldus [slachtoffer] .
Deze verklaring komt grotendeels overeen met de weergave van wat zij vijf dagen eerder aan haar moeder en aan een GGD-arts heeft verteld. De rechtbank constateert dan ook dat [slachtoffer] driemaal haar verhaal heeft gedaan, dat zij bij die gelegenheden in aanzienlijke mate consistent en betrekkelijk gedetailleerd heeft verklaard en dat deze verklaringen geen grote tegenstrijdigheden bevatten. Verder kan uit de aangifte van [ouder] worden afgeleid op welke wijze [slachtoffer] voor het eerst met haar verhaal naar buiten is getreden.
De rechtbank stelt vast dat [ouder] eerst bemerkte dat haar dochter zich afwijkend gedroeg en dat zij naar aanleiding daarvan betrekkelijk open vragen heeft gesteld, waarop [slachtoffer] de naam van verdachte heeft genoemd en even later aan haar moeder heeft verteld wat er gebeurd was. Naar het oordeel van de rechtbank is haar verklaring aldus op een spontane wijze en zonder sturing van buitenaf tot stand gekomen. Nu voorts uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele reden naar voren is gekomen waarom [slachtoffer] het verhaal zou hebben verzonnen, acht de rechtbank de verklaring die zij in het studioverhoor heeft afgelegd geloofwaardig en betrouwbaar en zodoende bruikbaar voor het bewijs.
Hierbij verdient opmerking dat de aangifte van [ouder] en de bevindingen bij de GGD-arts voor wat betreft de feitelijke gebeurtenissen zijn terug te voeren op één en dezelfde bron; zij bevatten immers een weergave van wat [slachtoffer] daarover aan hen heeft verteld. In zoverre kunnen zij geen zelfstandig steunbewijs vormen. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in ander bewijs in het dossier.
Steunbewijs
Volgens vaste rechtspraak over het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gerelateerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Enerzijds is de verklaring van [slachtoffer] alleen dus onvoldoende, maar anderzijds is het niet noodzakelijk dat het springende punt - de ontuchtige handeling - steun vindt in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat haar verklaring steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat deze verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron dan de verklaring van [slachtoffer] .
De rechtbank leidt uit de aangifte van [ouder] af dat zij bij haar dochter afwijkend gedrag waarnam kort nadat zij op 24 juli 2019 met verdachte in contact was geweest. Dit gedrag bestond hierin dat haar dochter een tennisracket niet van de oprit wilde ophalen omdat zij het spannend vond om verdachte tegen te komen, dat haar dochter vertelde dat zij kriebels in de buik had, dat haar dochter haar ijsje weggaf aan haar zusje wat ze normaal nooit zou doen, dat haar dochter aanhankelijk was en achter haar moeder aan liep, en (later) dat haar dochter na terugkomst uit het ziekenhuis verstijfde toen zij verdachte op de oprit zag. De rechtbank is van oordeel dat dit afwijkende gedrag past bij wat [slachtoffer] volgens haar verklaring is overkomen, terwijl er op geen enkele wijze is gebleken van mogelijke andere oorzaken voor dit gedrag. De rechtbank ziet in deze waarnemingen van [ouder] daarom voldoende concrete context voor de verklaring van [slachtoffer] , zodat reeds daarmee aan het wettig bewijsminimum is voldaan.
Dwang
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat zij de verklaring van [slachtoffer] geloofwaardig acht. Uit die verklaring volgt dat zij door verdachte naar binnen is geroepen in zijn woning en dat hij daar haar hand heeft gepakt en daarmee zijn penis heeft betast. Nu sprake was van een één op één situatie in de woning van verdachte en van een aanzienlijk overwicht van de destijds dertigjarige verdachte door het leeftijdsverschil met de toen negenjarige [slachtoffer] , was er voor haar geen reële mogelijkheid om zich aan de seksuele handeling te onttrekken of daaraan op andere wijze weerstand te bieden. De rechtbank acht de voor het primair ten laste gelegde vereiste dwang daarmee gegeven.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen en wat daarover hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 april 2019 te Zwolle, door een feitelijkheid, te weten door het vastpakken van de hand van nagenoemde [slachtoffer] en haar hand op/naar zijn, verdachtes, penis te brengen en vervolgens in haar hand te knijpen, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2010, heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het door haar laten vasthouden van en knijpen in zijn, verdachtes, penis.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair
het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een taakstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een gevangenisstraf van gelijke duur aan het voorarrest.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met zijn destijds negenjarige buurmeisje en heeft zich daarbij kennelijk laten leiden door zijn seksuele behoeften en zich niet om het welzijn van het slachtoffer bekommerd. Duidelijk is dat zij zich na het feit aanhankelijker gedroeg dan voordien. Of deze ervaring ook op langere termijn impact op haar zal hebben, is niet met zekerheid te zeggen. Wel is algemeen bekend dat seksueel misbruik nog lange tijd nadelige gevolgen voor slachtoffers kan hebben.
Bij het bepalen van de straf staan de aard van de seksuele handelingen en de leeftijd van het slachtoffer voorop. De rechtbank zal er verder rekening mee houden dat het om een eenmalig gepleegd en kortstondig feit gaat, waarbij het lijkt te gaan om een impulsieve opwelling van verdachte.
Over de persoon van verdachte stelt de rechtbank vast dat hij een blanco strafblad heeft. Uit de reclasseringsadviezen van 11 juni 2019 en 19 maart 2020 komt naar voren dat verdachte op de verschillende leefgebieden geen grote problemen kent en dat hij een steunend netwerk van familie en vrienden om zich heen heeft. Het risico op herhaling van een soortgelijk feit kan bij een ontkennende verdachte moeilijk worden ingeschat, maar van een afwijkende seksuele voorkeur is niet gebleken en op grond van een statistische risicoanalyse wordt het risico ingeschat als laag. In het meest recente reclasseringsadvies is opgetekend dat sinds het onderhavige feit geen nieuwe aangiften tegen verdachte zijn gedaan.
De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Dat neemt niet weg dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het (jonge) slachtoffer, zodat niet kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is om verdachte - die geen verantwoordelijkheid voor het feit heeft genomen - van de ernst van het feit te doordringen. De rechtbank zal, vanwege het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, een gedeelte van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:
het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
3 (drie) jarenniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mrs. S. Taalman en S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019.
Buiten staat
Mr. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen. [1]
1. Een proces-verbaal van bevindingen van 29 april 2019, betreffende een studioverhoor van [slachtoffer] , geboren 05-03-2010, pagina 32-44, voor zover inhoudende, als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
V= vraag verbalisant
A= antwoord [slachtoffer]
V: Wat wil je mij komen vertellen?
A: Wat er is gebeurd. Ik ging eerst naar de winkel, ijsjes kopen. Toen ging ik terug. Toen vroeg hij als ik een ijsje wou geven en dat wou ik wel. En toen ging ik mijn eigen ijsje halen. En op de oprit spelen en toen roepte hij mij binnen. En toen gaf hij eerst paaseitjes. En toen gaf hij een kus op mijn mond en op mijn wang. Toen daarna haalde hij zijn piemel uit zijn broek en toen pakte hij mijn hand. En toen pakte hij mijn hand en uhm…Toen moest ik hem, die piemel aanraken en toen kneep hij in mijn hand, dus kneep ik in die piemel. En toen moest ik de paaseitjes weer geven. En toen zei die heel vaak dat ik het niet moest zeggen tegen mijn vader en mijn moeder. Twee keer en toen hij de paaseitjes terug legde, rende ik snel naar huis toe en toen heb ik het toch wel verteld tegen mijn moeder.
(…)
V: En wie is 'hij'?
A: [verdachte] .
(…)
V: Wanneer is het gebeurd? Wat je net verteld hebt?
A: Deze woensdag
(…)
V: Hé en waar is het gebeurd?
A: Thuis. Bij mijn buurman thuis, hij is eigenlijk een huurder van mijn buurman.
(…)
V: Oké, en weet je hoe lang jouw hand op zijn piemel heeft gelegen?
A: Heel even, vijf seconden dacht ik.
V: Hoe dacht je vijf seconden?
A: (…) Nou ja, het was best wel snel, gewoon heel eventjes.
2. Een proces-verbaal van aangifte [ouder] namens [slachtoffer] van 24 april 2019, pagina 24-30, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
V = vraag verbalisant
A = antwoord [slachtoffer]
V: Heb je op voorhand vragen aan ons?
A: Ik heb wel vragen over, hoe nu verder? Wij wonen naast [naam] en delen samen een oprit en nu wij terugkwamen uit het ziekenhuis, stond [verdachte] in de garage. Ik merkte dat [slachtoffer] helemaal verstijfde.
(…)
V: Namens wie doe je aangifte?
A: [slachtoffer] [geboortedatum 2]
V: Hoe is het nu met [slachtoffer] ?
A: (…) Ze was thuis wel wat afwisselend. Ze is aanhankelijk en dat is voor mij wel een teken dat er wat met [slachtoffer] aan de hand is.
V: Tegen wie kom je aangifte doen.
A: [verdachte] . Ik weet niet hoe hij nog meer heet. Hij huurt een kamer van onze buurman aan de [adres 2] te Zwolle.
(…)
V: Vertel eens precies wat er is gebeurd?
A: Rond 14:00 uur is [slachtoffer] ijs gaan halen bij de supermarkt. Ze vroeg toen of [verdachte] ook een ijsje mocht. Ik vond dit goed. [slachtoffer] is met de doos met ijsjes naar [verdachte] gegaan. Hij mocht een ijsje kiezen. Daarna kwam ze naar ons huis om haar eigen ijsje op te halen. [slachtoffer] is toen met dat ijsje naar de oprit gegaan. De eerst volgende keer dat ik [slachtoffer] zag was weer bij ons thuis. [slachtoffer] vroeg toen aan mij het tennisracket van de oprit af te halen. Daar hebben we het nog over gehad. Ik vind het raar dat ze dat zelf niet wilde halen. Ik vroeg toen: "Vind je het dan eng om iemand tegen te komen?" Ze zei toen dat ze het spannend vond om [verdachte] tegen te komen, want ze verstond hem niet. [verdachte] komt uit het buitenland. Ik weet zo niet welk land. Ik heb toen nog tegen [slachtoffer] gezegd dat ze gewoon Nederlands tegen [verdachte] mag praten en ook mag zeggen tegen hem dat ze hem niet altijd verstaat. Maar dit wilde ze niet. Ik heb ook nog gevraagd om het om [naam] ging, maar dat was niet zo. Ik heb toen het tennisracket gehaald. [slachtoffer] gaf toen aan dat ze buikpijn had. Ook gaf [slachtoffer] haar ijsje aan haar zusje. Dit zou ze normaal nooit doen. Ik heb [slachtoffer] even op de bank gelegd, en ik wilde naar buiten gaan om de andere kinderen te helpen. [slachtoffer] liep achter mij aan. Toen we in de keuken waren, vertelde ze mij wat er gebeurd was. Ik weet niet meer precies wat ze toen heeft gezegd. Iets in de trant dat ze niet naar buiten wilde omdat iets met [verdachte] was gebeurd. Toen vroeg ik wat er was gebeurd. Ze vertelde toen dat ze op de oprit was. [verdachte] had haar naar binnen gevraagd/geroepen. Ze heeft toen paaseitjes gekregen. Ze kreeg toen een kus op haar mond en wang. Hij haalde toen zijn piemel uit zijn broek en [slachtoffer] moest daar toen aan zitten. Dit wilde ze niet toen had hij haar hand gepakt en dwong hij haar om zijn piemel vast te houden. Ze moest ook in zijn piemel knijpen van hem. Toen heeft [verdachte] drie keer gezegd dat ze dit niet tegen haar vader of moeder mocht zeggen. Hij heeft toen de paaseitjes afgepakt. [slachtoffer] is toen naar huis gerend.
(…)
V: In hoeverre heeft [verdachte] ook aan [slachtoffer] gezeten?
A: Wel een kus op de mond en haar wang gegeven. Ook heeft hij haar handen vastgepakt.
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2019, pagina 22, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant [verbalisant] :
Op woensdag 24 april 2019 was ik aanwezig in het ziekenhuis te Zwolle. Hier werd op dat moment een forensisch medisch onderzoek uitgevoerd bij [slachtoffer] .
Ik hoorde dat de GGD-arts aan [slachtoffer] vroeg: "Wat is er precies gebeurd?" Ik hoorde vervolgens [slachtoffer] het volgende vertellen: "Ik was buiten en toen zei hij kom maar mee, ik kreeg paaseitjes. Ik kreeg toen een kus op mijn mond en op mijn rechter wang. Toen haalde hij zijn piemel eruit en moest ik er in knijpen." "O ja hij zei ook drie keer dat ik het niet tegen mijn vader en moeder mocht vertellen. Hij heeft de paaseitjes weer afgepakt." Ik hoorde dat de GGD-arts aan [slachtoffer] vroeg: "Weet je ook hoe de man heet?" Ik hoorde [slachtoffer] zeggen: "Ja, [verdachte] ."
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 april 2019, pagina 81, voor zover inhoudende, als verklaring van verdachte:
V = vraag verbalisant
A = antwoord verdachte
V: Je staat ingeschreven aan de [adres 2] te Zwolle. Hoe lang woon je daar?
A: Ongeveer een jaar of iets meer.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Eenheid Oost-Nederland, onderzoek ONRBC19418/RAFIKI. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.