V: Heb je op voorhand vragen aan ons?
A: Ik heb wel vragen over, hoe nu verder? Wij wonen naast [naam] en delen samen een oprit en nu wij terugkwamen uit het ziekenhuis, stond [verdachte] in de garage. Ik merkte dat [slachtoffer] helemaal verstijfde.
(…)
V: Namens wie doe je aangifte?
A: [slachtoffer] [geboortedatum 2]
V: Hoe is het nu met [slachtoffer] ?
A: (…) Ze was thuis wel wat afwisselend. Ze is aanhankelijk en dat is voor mij wel een teken dat er wat met [slachtoffer] aan de hand is.
V: Tegen wie kom je aangifte doen.
A: [verdachte] . Ik weet niet hoe hij nog meer heet. Hij huurt een kamer van onze buurman aan de [adres 2] te Zwolle.
(…)
V: Vertel eens precies wat er is gebeurd?
A: Rond 14:00 uur is [slachtoffer] ijs gaan halen bij de supermarkt. Ze vroeg toen of [verdachte] ook een ijsje mocht. Ik vond dit goed. [slachtoffer] is met de doos met ijsjes naar [verdachte] gegaan. Hij mocht een ijsje kiezen. Daarna kwam ze naar ons huis om haar eigen ijsje op te halen. [slachtoffer] is toen met dat ijsje naar de oprit gegaan. De eerst volgende keer dat ik [slachtoffer] zag was weer bij ons thuis. [slachtoffer] vroeg toen aan mij het tennisracket van de oprit af te halen. Daar hebben we het nog over gehad. Ik vind het raar dat ze dat zelf niet wilde halen. Ik vroeg toen: "Vind je het dan eng om iemand tegen te komen?" Ze zei toen dat ze het spannend vond om [verdachte] tegen te komen, want ze verstond hem niet. [verdachte] komt uit het buitenland. Ik weet zo niet welk land. Ik heb toen nog tegen [slachtoffer] gezegd dat ze gewoon Nederlands tegen [verdachte] mag praten en ook mag zeggen tegen hem dat ze hem niet altijd verstaat. Maar dit wilde ze niet. Ik heb ook nog gevraagd om het om [naam] ging, maar dat was niet zo. Ik heb toen het tennisracket gehaald. [slachtoffer] gaf toen aan dat ze buikpijn had. Ook gaf [slachtoffer] haar ijsje aan haar zusje. Dit zou ze normaal nooit doen. Ik heb [slachtoffer] even op de bank gelegd, en ik wilde naar buiten gaan om de andere kinderen te helpen. [slachtoffer] liep achter mij aan. Toen we in de keuken waren, vertelde ze mij wat er gebeurd was. Ik weet niet meer precies wat ze toen heeft gezegd. Iets in de trant dat ze niet naar buiten wilde omdat iets met [verdachte] was gebeurd. Toen vroeg ik wat er was gebeurd. Ze vertelde toen dat ze op de oprit was. [verdachte] had haar naar binnen gevraagd/geroepen. Ze heeft toen paaseitjes gekregen. Ze kreeg toen een kus op haar mond en wang. Hij haalde toen zijn piemel uit zijn broek en [slachtoffer] moest daar toen aan zitten. Dit wilde ze niet toen had hij haar hand gepakt en dwong hij haar om zijn piemel vast te houden. Ze moest ook in zijn piemel knijpen van hem. Toen heeft [verdachte] drie keer gezegd dat ze dit niet tegen haar vader of moeder mocht zeggen. Hij heeft toen de paaseitjes afgepakt. [slachtoffer] is toen naar huis gerend.
(…)
V: In hoeverre heeft [verdachte] ook aan [slachtoffer] gezeten?
A: Wel een kus op de mond en haar wang gegeven. Ook heeft hij haar handen vastgepakt.