ECLI:NL:RBOVE:2020:1992
Rechtbank Overijssel
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving van bedrijfsactiviteiten in strijd met bestemmingsplan
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 11 juni 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers die bedrijfsactiviteiten uitvoeren op een perceel in Hardenberg. De verzoekers hebben lasten onder dwangsom opgelegd gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, die hen verplichtten om hun activiteiten, waaronder de op- en overslag en het zeven van grind, te beëindigen. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening zijn dat de begunstigingstermijn voor het verwijderen van betonverharding onredelijk kort is.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers sinds 2012 op het perceel bedrijfsactiviteiten uitvoeren die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft de standpunten van partijen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen noodzaak was voor nader onderzoek, omdat de standpunten duidelijk waren. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de begunstigingstermijn van 24 juni 2020 in redelijkheid kon worden gesteld en dat de verzoekers voldoende tijd hadden om aan de lasten te voldoen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang van handhaving door de gemeente zwaarder weegt dan het belang van de verzoekers om de huidige situatie voort te zetten.
De uitspraak is gedaan zonder openbare zitting, vanwege de coronamaatregelen, en zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.