ECLI:NL:RBOVE:2020:2123

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
C/08/247706 / KG ZA 20-92
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Bottenberg-van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over contact- en locatieverbod tussen broer en zus

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een stichting, die optreedt als mentor van de zus, en de broer van de zus. De zus vorderde primair een contact- en locatieverbod tegen haar broer, omdat zij zich bedreigd voelde door zijn aanwezigheid en gedrag. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot een volledig contact- en locatieverbod niet toewijsbaar is, omdat niet is aangetoond dat er een reële dreiging bestaat voor toekomstig onrechtmatig handelen van de broer. De rechter heeft echter wel geoordeeld dat er voldoende aanleiding is voor een minder verstrekkend locatieverbod, dat de broer verbiedt zich gedurende bepaalde tijden op het terrein van de zus te begeven. Dit verbod is opgelegd voor de duur van één jaar, met inachtneming van de privacy van de zus. De vordering om de broer te verbieden smadelijke en lasterlijke uitlatingen te doen, is afgewezen, omdat onvoldoende bewijs is geleverd dat de broer zich hieraan schuldig maakt. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/247706 / KG ZA 20-92
Vonnis in kort geding van 19 juni 2020
in de zaak van
DE STICHTING [naam stichting] Q.Q., in haar hoedanigheid van mentor van
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] respectievelijk wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen De Stichting respectievelijk de zus,
advocaat: mr. S.L. Geeraths te Haaksbergen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen de broer,
advocaat: mr. J. Engels te Vroomshoop.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 mei 2020 met productie 1 tot en met 6,
  • de mondelinge behandeling via skype, gehouden op 29 mei 2020, waarbij [eiseres] is
verschenen samen met de bewindvoerder mw. [A] , bijgestaan door hun advocaat
mr. S.L. Geeraths. Ook [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat
mr. J. Engels. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broer en zus. De zus woonde tot het overlijden van de vader op
[datum] 2011 bij haar ouders in de woning aan [het adres] . Na het overlijden van de vader is de zus met moeder in de woning blijven wonen. Per januari 2018 is moeder verhuisd naar een beschermd wonen locatie, te weten ‘ [naam locatie] ’, behorend tot de Twentse Zorg Centra. Vanaf dat moment woont de zus alleen in het ouderlijk huis.
De zus betaalt een vergoeding van ruim € 1.000,00 per maand aan de broer als zijnde vergoeding voor het verblijf in de woning.
2.2.
Op het erf waar de woning staat, staan ook schuren. De schuren zijn destijds door de broer en de vader gebouwd. Ook zijn er twee toegangspaden op het erf, waarvan het ene toegangspad loopt naar de woning en het andere toegangspad loopt naar de schuren.
2.3.
De broer is na het overlijden van de vader benoemd tot mentor en bewindvoerder van het vermogen van de moeder.
2.4.
De broer was in eerste instantie ook benoemd tot mentor en bewindvoerder van het vermogen van de zus. Bij beschikking van 26 maart 2020 van deze rechtbank is de broer op verzoek van de zus ontslagen als mentor en bewindvoerder van de zus. Tevens is in die beschikking De Stichting als opvolgend mentor en bewindvoerder van de zus benoemd.
2.5.
De broer komt regelmatig op het erf waar de zus woont. De zus wil niet dat de broer op het erf komt. De verstandhouding tussen broer en zus is bekoeld.
2.6.
Bij e-mail van 30 april 2020 heeft De Stichting aan de broer medegedeeld:
‘(…)Bij deze wil ik u meedelen dat [eiseres] vrijdag a.s. een vrije dag heeft en vrij is tm dinsdag 5 mei. Zoals afgesproken is het voor alle partijen beter dat u die dagen (dus vrijdag tm dinsdag) niet aan [het adres] komt(…)’.
2.7.
Bij e-mail van 30 april 2020 reageert de broer richting De Stichting. Voor zover van belang staat hierin het volgende opgenomen:

(…) Om even in te gaan op uw verzoek van bezoek aan [het adres] aan dit verzoek ga ik NIET voldoen, het is mij bij wet niet verboden zich op het perceel waarop de schuren staan die door onder andere mij gebouwd zijn en die in gebruik zijn door mij persoonlijk te bezoeken of te betreden.Wel zal ik de privacy van [eiseres] respecteren door dus niet de woning te betreden of te bezoeken dit heb ik u al meermaals kenbaar gemaakt.(…)Hij[dat is de wijkagent, toevoeging Rechtbank]
vertelde mij dat om escalatie te voorkomen ik geen contact met [eiseres] zou opnemen en de woning niet zou betreden. Ik heb hem verteld dat ik niet eens de intensie heb of had om op een of andere manier in contact te komen met [eiseres] ik WIL niet eens contact.Ook heeft hij de situatie ter plaatste bekeken, en kwam ook tot de conclusie dat de schuren en perceel konden worden bezocht zonder dat de privacy van [eiseres] werd of word aangetast doordat er meerdere toegangswegen zijn om bij perceel en schuren en ook woning te komen, hoeft er geen probleem te zijn ook dit heb ik u al eerder gemeld.(…)’.
2.8.
De Stichting heeft als productie 2 een “rapport van feitelijke bevindingen”, opgemaakt door mevrouw [A] , overgelegd. Hierin staat onder meer:
Maandag 30 maart: gesprek met cliënte [eiseres] .
Ze is op dat moment in haar huis. Op advies van de politie zijn de sloten in het huis vervangen. [eiseres] geeft aan bang voor haar broer te zijn. Hij heeft sleutels van het huis en komt gevraagd en ongevraagd in de woning onder het mom: het is het huis van moeder, het staat op haar naam, ik ben de bewindvoerder van moeder en heb het recht om in haar huis te komen.
(…)
Op 21 maart 2020 heeft er een heftige ruzie plaatsgevonden waarbij [eiseres] zich zo ernstig bedreigd voelde dat zij is ondergedoken bij een vriendin. Er is aangifte gedaan bij de politie. [gedaagde] belt haar wel 5 keer op een dag om te vragen waar ze is, wat ze doet. Ze heeft hem gevraagd daarmee te stoppen (…)
Tijdens het vervangen van de sloten is de broer in huis gekomen en heeft veel stampij gemaakt, hij heeft de buren en [eiseres] bedreigd. Politie is erbij geweest.
De buren hebben opnieuw aangifte van bedreiging gedaan. [eiseres] voelt zich in huis niet veilig en weet nog niet of ze thuis wil blijven. (…)’
2.9.
De Stichting heeft als productie 7 een e-mail d.d. 8 mei 2020 van [B] , een buurvrouw van de zus, verstuurd aan De Stichting, in het geding gebracht. Voor zover van belang staat hierin opgenomen dat:
‘(…) In het begin waarschuwde hij[dat is de heer [gedaagde] , toevoeging Rechtbank]
al voor zijn zus [eiseres] en zijn moeder. Ze zouden beiden een geestelijke beperking hebben en ik moest ze allebei met een grote korrel zout nemen en het beste was om er helemaal geen gesprek mee aan te gaan. De ene keer had [gedaagde] het over een geestelijke beperking. Dan weer over heel zwak begaafd.Hij noemde zelfs een keer dat [eiseres] functioneerde als een kind van acht jaar. [eiseres] werkte toendertijd overdag dus het duurde best wel even voor ik haar een keer sprak bij de erfgrens. Ik kreeg van haar een heel andere indruk dan dat [gedaagde] over haar vertelde. Toen dacht ik al, wie moet ik nou eigenlijk met een korrel zout nemen? [eiseres] of [gedaagde] ? [eiseres] kwam helemaal niet zo erg beperkt op me over als dat [gedaagde] steeds beweerde (…).Vanaf het begin dat [gedaagde] bewindvoerder was geworden werd hij dominanter. Betweterig en vertelde steeds vaker leugens. (…)Over zijn moeder en [eiseres] sprak en spreekt hij eigenlijk alleen maar met een soort van minachting. Nooit iets positiefs. (…)Verder staat [gedaagde] er om bekend dat hij als een tiran tekeer kan gaan als hij kwaad wordt. Hij heeft zo’n 8 jaar terug [eiseres] al eens flink in elkaar getrapt en geslagen omdat ze haar pinpas geblokkeerd had zodat hij haar bankrekening niet kon plunderen. [eiseres] liet me laatst het verbogen scharnier van een deur zien waar ze tegenaan gesmeten was en een tafel waar een poot compleet van afgeknapt is geweest. Daar is ze toen ook door [gedaagde] tegenaan gesmeten. Een week of 6 terug is hij compleet uit zijn dak gegaan tegen [eiseres] via de telefoon omdat ze informatie had opgevraagd bij de instanties MEE en CIZ waar ze een gesprek mee zou krijgen. Die CIZ was door [gedaagde] aangevraagd en [eiseres] was het er helemaal niet mee eens. Ik kreeg de hele tirade mee. [gedaagde] gebruikte zo buitensporig veel verbaal geweld tegen [eiseres] . (…)We hebben bij [eiseres] ’s huis de sloten vervangen van de 2 deuren omdat [gedaagde] haar bedreigd heeft nadat hij de brieven van de rechtbank onder ogen kreeg waarin stond dat zij om ontslag vroeg voor hem als haar bewindvoerder en mentor. Hij is daarop woest naar haar toegegaan samen met zijn vrouw. Samen hebben ze [eiseres] voor alles en nog wat uitgemaakt en ernstige bedreigingen ge-uit. (…)
‘Ze’ waren ook al bezig met een contactverbod voor hem aan [het adres] . Hij had te horen gekregen dat hij daar alleen nog de ochtenden mocht komen als [eiseres] er niet was. Maar dat was nauwelijks nog bij te houden (…) Hij was er helemaal klaar mee. Zolang er geen officiële brief kwam met de ondertekening van de rechtbank dat hij daar niet meer mocht komen ging hij zich niet meer houden aan die afspraken over wanneer wel of niet daar mogen zijn. Ik kom gewoon wanneer het mij past en niet anders had hij gezegd (…)’.
2.10.
De broer heeft als productie 8 een brief d.d. 28 mei 2020 van De Twentse Zorgcentra in het geding gebracht. Voor zover van belang staat hierin opgenomen dat:
‘(…) Ons uitgangspunt is om de beste zorg voor onze cliënt [naam moeder] te bieden, in samenspraak met haar mentor [gedaagde] (…) Het belang van [naam moeder] staat naar ons inziens bij [gedaagde] voorop. (…) [gedaagde] had vooraf het streven om zijn moeder naar huis te krijgen, dit wilde [naam moeder] heel graag. ‘Als moeder het kan, dan neem ik haar weer mee naar huis’.[gedaagde] is betrokken bij de zorg rondom [naam moeder] . (…) [gedaagde] komt trouw op de afgesproken dagen en tijdstippen (…)’.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting althans de zus vordert -samengevat- dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- aan de broer primair een contact- en locatieverbod oplegt, waarbij het hem is verboden om op alle mogelijke manieren contact op te nemen met zijn zus en het hem verboden is zich te bevinden in de straat alwaar de zus woonachtig is, te weten [het adres] te [woonplaats] , en het de broer subsidiair verboden is om zich te begeven op het terrein aan [het adres] te [woonplaats] gedurende de middagen vanaf 12.00 uur tot de ochtenden 8.30 uur, de weekenden en feestdagen en wel op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van de dag dat de broer niet voldoet aan dit vonnis en met machtiging van de zus om vorenstaande desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie te bewerkstelligen,
- de broer veroordeelt om zich te onthouden van het doen van smadelijke en lasterlijke uitlatingen, in de breedste zin van het woord, over zijn zus aan derden, en wel op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van de dag dat de broer niet voldoet aan dit vonnis,
- met veroordeling van de broer in de kosten van dit geding.
3.2.
De Stichting althans de zus legt -samengevat- het volgende aan haar vordering ten grondslag. Sinds de broer geen mentor en bewindvoerder meer is van de zus, is de verstandhouding tussen broer en zus bekoeld. De broer is nog wel steeds mentor en bewindvoerder van de moeder. De zus woont in het ouderlijk huis en de broer vindt dat hij dagelijks de woning van de zus mag betreden, omdat hier de roerende zaken van de moeder staan. Volgens de zus wil de broer voornamelijk de controle over haar hebben en houden. De Stichting vindt dat de zus recht heeft op een ongestoord woongenot. Er is geen enkele reden voor de broer om het erf te betreden. Verder voert De Stichting aan dat de broer bedreigingen uit jegens de zus. De inzet van de politie is daarbij zelfs noodzakelijk geweest. Volgens De Stichting zijn er met de politie afspraken gemaakt tussen broer en zus, inhoudende dat de broer op de vrije dagen van de zus niet op het terrein zal komen. De zus is bang voor haar broer en voelt zich niet veilig in de woning. Er is ook een zogeheten A.O.L. melding op het adres gemaakt, zodat de politie direct met spoed ter plaatse komt na een melding van de zus.
3.3.
De broer heeft verweer gevoerd tegen de vordering van De Stichting. Kort gezegd concludeert de broer tot afwijzing van de vordering van De Stichting, omdat het verbod een inbreuk maakt op het grondrecht van de broer om zich vrijelijk te kunnen bewegen en vrijelijk contact met iemand op te nemen. Voor toewijzing van een dergelijk verbod moet er een reële dreiging bestaan voor toekomstig onrechtmatig handelen van de broer jegens de zus. Dit is door De Stichting niet gesteld, noch gebleken, zo stelt de broer. Bovendien moet de broer op het erf kunnen komen, omdat hij bewindvoerder en mentor is van zijn moeder.
Ook voert de broer het onderhoud uit van de tuin en vist hij wel eens aan het einde van de straat. De broer heeft het altijd goed voorgehad met zijn zus en hij benadrukt dat zijn zus kampt met een beperking, wat betekent dat zij dingen anders waarneemt dan anderen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aard van de vorderingen heeft De Stichting respectievelijk de zus daarbij voldoende spoedeisend belang.
4.2.
De Stichting althans de zus vordert (onder meer) primair een contact- en locatieverbod en subsidiair een locatieverbod voor bepaalde tijden. Vooropgesteld wordt dat een contact- en locatieverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om vrijelijk contact op te nemen met een ander respectievelijk het recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel, moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Het moet aannemelijk zijn dat er een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen door de broer jegens de zus bestaat en dat het gevorderde verbod noodzakelijk is ter afwending van die dreiging. Of daarvan sprake is, zal hierna blijken.
4.3.
Ten aanzien van de primaire vordering overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De voorzieningenrechter is van oordeel dat door De Stichting en de zus niet aannemelijk is gemaakt dat er een reële dreiging bestaat voor toekomstig onrechtmatig handelen van de broer jegens de zus die het gevorderde gehele contact- en locatie verbod noodzakelijk maakt. Ook oordeelt de voorzieningenrechter dat van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen, niet is gebleken. Op basis van de overgelegde stukken in deze procedure en hetgeen door partijen is verklaard tijdens de mondelinge behandeling, is het voorshands niet aannemelijk geworden dat sprake is van een reële dreiging voor onrechtmatig handelen door de broer.
4.4.
Bij dit voorshandse oordeel betrekt de voorzieningenrechter ook nog het volgende. De broer zal zich, als bewindvoerder en mentor over het vermogen van de moeder, op het erf moeten (kunnen) begeven, onder meer om de grote tuin te onderhouden. Ook betrekt de voorzieningenrechter het feit dat de woning waarin de zus verblijft niet in eigendom is van de zus, maar van haar moeder, van wie de broer mentor en bewindvoerder is en zij dus niet iedereen kan weren van het erf. Ondanks dat de zus in de woning verblijft, kan zij niet verwachten dat de broer nooit (meer) op het erf komt. Ook kan de zus niet verwachten dat de broer niet door de straat zal rijden. Welk concreet belang de zus heeft bij een verbod op het rijden door de straat van de broer, is bovendien onvoldoende uitgelegd of onderbouwd. Alles tezamen acht de voorzieningenrechter een zodanig ruime gebiedsbeperking voorshands onnodig. Het primair gevorderde contact- en locatieverbod zal worden afgewezen.
4.5.
Nu dit deel van de vordering is afgewezen, moet beoordeeld worden of de subsidiaire vordering toewijsbaar is. Hierover wordt als volgt geoordeeld. De zus heeft naar voren gebracht dat zij angstig is voor haar broer en dat zij altijd klein is gehouden door hem. Dit wordt bevestigd door De Stichting. De zus wil een leven leiden zonder het gevoel te hebben dat zij door haar broer in de gaten wordt gehouden. De broer heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat alles wat hij heeft gedaan, uit bezorgdheid was en in het belang was van zijn zus.
4.6.
De voorzieningenrechter constateert dat de bedoeling van de een (de broer) en de interpretatie van de ander (de zus) ver uiteen liggen. In het licht bezien van deze gespannen verhouding tussen boer en zus en de angst die bij de zus leeft, acht de voorzieningenrechter het op zijn plaats een vonnis te wijzen waarbij aan de broer het subsidiaire gevorderde verbod wordt opgelegd.
Volgens de voorzieningenrechter is het namelijk wel voldoende aannemelijk dat de zus angst heeft voor en jegens de broer. Of die angst terecht is of niet, kan in het midden blijven. Feit is dat de zus angst ervaart en dat betekent simpelweg dat de broer met die angst rekening moet houden. Bovendien is het evident dat de zus belang heeft bij een ongestoord woongenot, en bij een voor haar veilig gevoel in de woning en op het erf. Dit gezegd hebbende is de voorzieningenrechter daar niet gerust op als de broer zich vrijelijk, dat wil zeggen: wanneer hij dat maar wil, naar het terrein kan begeven. De voorzieningenrechter vindt bovendien ook dat de broer de privacy van zijn zus dient te respecteren. De broer heeft aangegeven dat hij de privacy van zijn zus respecteert en dat hij al zoveel mogelijk rekening houdt met de aanwezigheid van zijn zus op het erf. In dat geval is het subsidiair gevorderde geen grote beperking voor hem.
4.7.
Om vorengenoemde redenen komt de voorzieningenrechter tot een toewijzing van het subsidiair gevorderde, minder vergaande, verbod. Dit verbod komt bovendien overeen met de ‘afspraken’ waarover destijds is gesproken met de politie. Of de afspraken nou wel of niet ‘hard’ zijn gemaakt, zoals de broer betwist, doet niet ter zake. Kennelijk is er in deze zin over gesproken en partijen hebben er beiden belang bij verdere escalatie te voorkomen. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader ook naar het schrijven van de broer van 30 april 2020, waarin hij bevestigt dat hij de privacy van zijn zus respecteert en de woning niet zal betreden/bezoeken. De voorzieningenrechter geeft de broer verder nog mee dat hij enkel het toegangspad gebruikt dat rechtstreeks loopt naar de schuren. Het toegangspad naar de woning hoeft de broer niet te betreden. Met dit gedeeltelijke verbod kan de broer blijven zorgdragen voor het onderhoud van de tuin. De voorzieningenrechter acht het namelijk niet aannemelijk dat de zus zelf kan zorgdragen voor het onderhoud van de volledige tuin, gelet op de grootte van het erf (2.555 m²).
4.8.
In verband met de eisen van proportionaliteit zal het verbod voor de duur van één jaar worden opgelegd.
4.9.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de gevorderde dwangsom te matigen en te maximeren als na te melden. De gevorderde machtiging om dit vonnis ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie zal worden toegewezen.
4.10.
De vordering inhoudende dat de broer wordt veroordeeld om zich te onthouden van het doen van smadelijke en lasterlijke uitlatingen, wijst de voorzieningenrechter af. Dat de broer zich schuldig maakt aan het doen van dergelijke uitlatingen wordt door de broer niet alleen betwist, maar is ook onvoldoende vast komen te staan. Bovendien ontbreekt iedere vorm van onderbouwing. De enkele stelling van De Stichting en de zus dat de broer zich uitlaat over de ernstige beperktheid van de zus, is onvoldoende om de broer het gevorderde verbod op te leggen.
4.11.
De vordering het vonnis uitvoerbaar te verklaren op de minuut en op alle dagen en uren zal niet worden toegewezen. Het vonnis is op de grond van de wet uitvoerbaar op de grosse. Daarnaast heeft De Stichting niet onderbouwd welk belang zij er bij heeft dat het vonnis uitvoerbaar op de minuut en op alle dagen en uren wordt verklaard.
4.12.
Gelet op de familierechtelijke band van broer en zus, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter in kort geding
5.1.
verbiedt de broer om zich gedurende één jaar na betekening van dit vonnis te begeven op het terrein aan [het adres] te [woonplaats] gedurende de middagen vanaf 12.00 uur tot de ochtenden 8.30 uur, de weekenden en de feestdagen en wel op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van de dag dat de broer niet voldoet aan dit vonnis, met een maximum van € 10.000,00,
5.2.
machtigt De Stichting althans de zus om met behulp van de sterke arm van politie en justitie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien de broer het in 5.1. bepaalde verbod overtreedt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2020.