ECLI:NL:RBOVE:2020:2150

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
7857457 \ CV EXPL 19-3700
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige onttrekking van spaargeld door wettelijk vertegenwoordiger

In deze zaak heeft de vader onrechtmatig geld onttrokken van de spaarrekening van zijn minderjarige dochter. De dochter, geboren op 20 oktober 2000, heeft ontdekt dat haar vader een bedrag van in totaal € 4.206,66 naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt zonder toestemming van de kantonrechter. De vader heeft erkend dat hij de spaarrekeningen heeft beheerd, maar heeft aangevoerd dat het geld afkomstig was van de grootouders en dat hij toestemming had om het op te nemen voor zijn zieke echtgenote. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vader tekort is geschoten in zijn taak als wettelijk vertegenwoordiger en dat hij het geld moet terugbetalen aan zijn dochter, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding op 19 juni 2019. De vader is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 780,01. Het vonnis is uitgesproken op 16 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 7857457 \ CV EXPL 19-3700
Vonnis van 16 juni 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eisende partij, hierna te noemen de dochter,
gemachtigde: mr. H. Diepeveen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen de vader,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Eerder heeft de kantonrechter in deze zaak vonnis tussen partijen gewezen, dat is uitgesproken op 8 oktober 2019. Daarin heeft de kantonrechter bepaald dat de zaak zich leent voor een mondelinge behandeling.
1.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2019. Partijen zijn verschenen, waarbij de dochter is bijgestaan door haar gemachtigde. De griffier heeft van hetgeen is besproken een proces-verbaal gemaakt.
1.3.
Daarna heeft de kantonrechter opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- de akte van de vader, dat is de brief met bijlagen die de kantonrechter op 20 december 2019 heeft ontvangen;
- de antwoordakte van de dochter, tevens houdende de wijziging van eis;
- de reactie daarop van de vader van 21 april 2020.
1.4.
De kantonrechter is hiermee voldoende ingelicht om een beslissing te kunnen nemen. Daarom wordt vandaag eindvonnis tussen partijen gewezen.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Deze zaak draait om het spaargeld van de dochter. Tot haar achttiende werden haar spaarrekeningen beheerd door haar ouders. Er is geld vanaf gehaald. Dat geld wil de dochter nu van haar vader terug hebben.
Wat er vaststaat.
2.2.
De dochter is op 20 oktober 2000 geboren. Haar moeder is [X] en haar vader is de gedaagde partij. De ouders hebben voor de dochter een ING Groeirekening en een Groei Groter Rekening geopend.
2.3.
Vader en moeder zijn uit elkaar gegaan. Vanaf dat moment heeft de moeder enige tijd de spaarrekeningen beheerd. De vader is op een later moment de spaarrekeningen gaan beheren. Hij heeft een bedrag van (in totaal) € 4.206,66 naar zijn eigen bankrekening overgemaakt. Dat heeft de dochter gezien, nadat ze achttien was geworden, op de enige bankafschriften waarover zij de beschikking heeft uit de periode van 2 januari 2014 tot en met 13 oktober 2015.
Wat de dochter wil.
2.4.
De dochter wil – na de wijziging van eis – dat de kantonrechter twee veroordelingen uitspreekt. Zij wil dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de vader tijdens zijn beheer als wettelijk vertegenwoordiger voor de dochter over de spaarrekeningen onrechtmatig een bedrag van € 4.746,66 heeft onttrokken. En zij wil dat de kantonrechter de vader veroordeelt om haar dat bedrag terug te betalen, plus de wettelijke rente.
Het verweer daartegen.
2.5.
De vader heeft drie punten naar voren gebracht.
De spaarrekeningen zijn gevoed met geld dat afkomstig is van de grootouders van de dochter. De grootouders hebben destijds toestemming gegeven om het geld op te nemen van de spaarrekeningen, om het geld te kunnen gebruiken voor een speciale pruik en bh voor zijn zieke echtgenote ( [Y] , stiefmoeder van de dochter). Zelf heeft de vader niets ingelegd op de spaarrekeningen van de dochter en ook [Y] niet.
Een tweede punt waar de vader op heeft gewezen, is dat [Y] nu niet wordt aangesproken op het terugbetalen van het spaargeld. De vader vermoedt dat zij onder één hoedje speelt met zijn dochter.
Tot slot heeft de vader verteld dat hij een grote schuldenlast heeft, die onder andere is ontstaan uit de verkoop met verlies van een woning. Daarom heeft de vader zich aangemeld voor een schuldsaneringstraject. Het gevolg daarvan is dat er weinig tot niets overblijft voor de dochter om een eventuele veroordeling te voldoen.
Het oordeel van de kantonrechter.
2.6.
De vader heeft erkend dat hij de spaarrekeningen van zijn dochter heeft beheerd. Ook heeft hij erkend dat hij – tijdens zijn beheer – geld heeft overgemaakt naar zijn eigen bankrekening. Dat had de vader niet mogen doen. Als er veel geld op de spaarrekening van een minderjarige wordt bijgeschreven, dan mag de minderjarige daar niet zonder meer over beschikken. Daarvoor heeft zij in de regel toestemming nodig. Maar dat verandert niets aan het feit dat het háár geld is. Het doet daarom niet zo ter zake wie het geld voor de dochter heeft
gespaard. Of dat nou door de grootouders is gespaard, afkomstig is uit een erfenis of afkomstig uit een maandelijkse inleg: al het spaartegoed behoort de dochter toe.
2.7.
Er zijn regels voor het gebruik van het spaargeld van kinderen ten behoeve van die kinderen. Dat is in sommige gevallen toegestaan, mits de ouders toestemming vragen aan de kantonrechter. Dat is wettelijk zo geregeld (artikel 1:345 van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 1:253j BW). Die toestemming heeft de vader niet gevraagd en dus ook niet gekregen. En die toestemming zou de vader waarschijnlijk ook niet hebben gekregen, omdat het geld niet rechtstreeks ten goede is gekomen aan de dochter maar aan [Y] .
2.8.
De kantonrechter is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat er sprake is geweest van onbehoorlijk bewind ten gevolge waarvan schadeplichtigheid is ontstaan jegens de dochter. In het algemeen is de hoogte van de schade gelijk aan de per saldo onttrokken bedragen. Daarop is een beperking, omdat ouders het ‘vruchtgenot’ over het vermogen van de kinderen hebben. Zij mogen de rente of het beleggingsresultaat van het vermogen zelf houden.
2.9.
Vaststaat dat de vader een bedrag van € 4.206,66 heeft opgenomen van de spaar-rekeningen van de dochter. De dochter heeft daarnaast uitgerekend dat de vader op een later
moment nog meer geld moet hebben opgenomen (€ 540,00 in totaal). Maar de dochter baseert haar berekening op de aanname dat haar grootouders van 2 november 2015 tot en met
2 oktober 2018 voor haar zijn blijven doorsparen met een bedrag van € 15,00 per maand. De dochter toont dat niet aan en biedt daarvan ook geen bewijs aan. Het is al met al niet vast komen te staan dat de vader in totaal € 4.746,66 heeft onttrokken aan de spaarrekeningen. De gevorderde verklaring voor recht moet daarom worden afgewezen. Overigens heeft de dochter ook niet uitgelegd waarom zij belang heeft bij deze afzonderlijke verklaring voor recht. Ook op die grond (gebrek aan belang) dient de vordering te worden afgewezen.
En [Y] ?
2.10.
Toen de vader het geld opnam omstreeks 2015, was hij in gemeenschap van goederen getrouwd met [Y] . [Y] wordt echter in deze procedure niet door de dochter aangesproken. Dat vindt de vader niet fair; het is wat hem betreft net zo goed haar schuld aan de dochter als de zijne. Gegeven het gestelde doel waaraan het spaargeld van de dochter is besteed, vindt de kantonrechter die gedachtegang van de vader begrijpelijk. Maar de dochter is in diezelfde gedachtegang schuldeiser van de huwelijkse gemeenschap. Daarom mag zij beide ex-echtgenoten aanspreken. Dat betekent dat de vader alsnog de volledige schuld aan de dochter moet betalen. Hij mag [Y] , als hij meer voldoet dan waartoe hij op grond van de tussen hem en haar geldende draagplicht is gehouden, aanspreken op haar draagplicht: ieder draagt de helft, tenzij anders is overeengekomen of uit de redelijkheid en billijkheid een andere verdeling voortvloeit. Dat had hij in deze procedure kunnen doen, door [Y] erin te betrekken (in vrijwaring oproepen), maar dat heeft hij niet gedaan. De kantonrechter laat daarom in het midden of dit een schuld is die op de huwelijkse gemeenschap drukt en zij geeft geen oordeel over de onderlinge draagplicht.
Toepassing van het schuldsaneringstraject.
2.11.
De vader heeft toegelicht dat hij ongeveer € 60.000,00 aan schulden heeft. Hij heeft zich aangemeld bij de GKB voor een schuldentraject en is inmiddels toegelaten. Dat betekent echter niet dat de vader niet veroordeeld kan worden tot betaling van een schuld. De schuld van de dochter zal vermoedelijk door de GKB worden betrokken in het schuldentraject en zij zal mogelijk worden benaderd voor een minnelijke schuldregeling, maar dat gaat buiten het bestek van deze gerechtelijke procedure om.
Tot slot.
2.12.
De vader moet het opgenomen geldbedrag van de spaarrekening van de dochter
terugbetalen, dat is een bedrag van € 4.206,66, en de wettelijke rente daarover vergoeden vanaf de datum van de dagvaarding (19 juni 2019).
2.13.
De vader is dus de verliezende partij. Hij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten. Die kosten begroot de kantonrechter als volgt: € 99,01 voor het uitbrengen van de dagvaarding, € 81,00 voor het griffierecht dat de dochter aan de rechtbank heeft betaald en € 600,00 wegens salaris gemachtigde (tarief € 240,00 maal 2,5 punten), in totaal: € 780,01.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de vader tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de dochter een bedrag van € 4.206,66, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 19 juni 2019 tot aan de dag waarop alles is betaald;
3.2.
veroordeelt de vader in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de dochter begroot op € 780,01;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2020. (CT)