Verdachte reed op 27 januari 2019 als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) over de [straat 3] in de gemeente Zwolle. Verdachte kwam met zijn personenauto uit de richting van de [straat 1] en reed in de richting van de [straat 2] . Op het moment dat verdachte in zijn personenauto de kruising van de [straat 3] met de [straat 4] naderde rond 00.40 uur, stak een voetganger, zijnde de heer [slachtoffer] , lopend over de [straat 4] voor verdachte van links komend, deze kruising over.
De betreffende [straat 3] en de kruising bevinden zich binnen de bebouwde kom van [plaats] en ter plaatse geldt een maximum snelheid van 50 km per uur. Ten tijde van het ongeval was het nacht, donker en regenachtig.
De kruising van de [straat 3] met de [straat 4] is voorzien van verkeerslichten die werken middels een verkeersregelinstallatie (VRI) die op het moment van de aanrijding in werking was. Alle lampen van de relevante verkeerslantaarns werkten naar behoren en waren goed zichtbaar geweest voor de bij het ongeval betrokken bestuurders. Er zijn geen aanwijzingen dat de verkeersregelinstallatie niet naar behoren heeft gewerkt ten tijde van het ongeval.
Verdachte is bekend met de verkeerssituatie ter plaatse en wist van de geldende maximumsnelheid van 50 km per uur. Verdachte was voornemens om de kruising van de [straat 3] met de [straat 4] rechtdoor over te steken. Verdachte reed naar eigen zeggen harder dan de toegestane snelheid, namelijk tussen de 50 en de 60 kilometer per uur. Verdachte is met zijn personenauto zonder tijdig te stoppen voor de stopstreep de kruising van de [straat 3] met de voorrangsweg de [straat 4] opgereden. Verdachte heeft de aldaar aanwezige voetganger, de heer [slachtoffer] , niet gezien.
Verdachte is op de kruising met de voorzijde van zijn personenauto tegen de hem kruisende voetganger, de heer [slachtoffer] , aangereden.Ten gevolge van de aanrijding heeft de heer [slachtoffer] ernstig hersen/schedel letsel opgelopen, aan welk letsel hij vervolgens ter plekke is overleden.
4.3.1het primair tenlastegelegde
Voor bewezen verklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet sprake zijn van schuld aan het verkeersongeval. Of er sprake is van schuld in de zin van dit artikel hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank zal hieronder de aan verdachte tenlastegelegde gedragingen afzonderlijk bespreken.
- de gereden snelheid
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij over de [straat 3] heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 83 en 89 kilometer per uur, in elk geval met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, en/of dat hij in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van de door hem bestuurde personenauto zodanig heeft geregeld, dat hij in staat was de auto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
Op de plek van het ongeval, de [straat 3] , gold een maximumsnelheid van 50 km per uur. Blijkens het proces-verbaal ‘Analyse van een verkeersdelict op basis van gegevens van een verkeersregelinstallatie’ heeft verdachte over de [straat 3] gereden met een snelheid gelegen tussen de 83 en 89 km per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatste toegestane maximum snelheid van 50 km per uur. Door middel van analyse van de logbestanden uit de verkeersregelinstallatie zijn met de afstanden tussen drie verschillende detectielussen in het wegdek en de geregistreerde verschiltijden de minimale en maximale gemiddelde indicatieve snelheden van verdachte op de verschillende wegvlakken berekend. Daarbij zijn de berekende snelheden bepaald over een afstand van in totaal ruim 83 meter op het traject gelegen voor de stopstreep. Uit het proces-verbaal volgt voorts dat op de gemeten vlakken is gereden met een snelheid van minimaal 78.8 km per uur en maximaal 92.6 km per uur.Zoals ook door de raadsman gesteld staat in voornoemd proces-verbaal dat rekening moet worden gehouden met het gegeven dat de berekende waarden gemiddelde indicatieve snelheden betreffen waarbij geen rekening is gehouden met versnellen of vertragen. Daarnaast staat in voornoemd proces-verbaal dat, om tot betrouwbare snelheden te komen, een kalibratie van de tijdsafwijking van het verkeersregeltoestel plaats zou moeten vinden op basis van rijproeven over de betreffende verkeers(detectie)lussen.
Deze omstandigheden zijn voor de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de voornoemde, in het proces-verbaal berekende gemiddelde indicatieve snelheden aanzienlijk afwijken van de werkelijk door verdachte gereden snelheid. Daartoe overweegt de rechtbank dat de gebruikte afstanden in de berekening zijn vastgesteld tijdens het onderzoek van de plaats delict, op welke afstanden in de berekening blijkens het proces-verbaal reeds een correctie is toegepast. Ook is een correctie toegepast op de tijdstippen tussen de verschillende detectorregistraties. Uit deze correcties leidt de rechtbank af dat een eventuele kalibratie van de tijdsafwijking minimale gevolgen zal hebben voor de berekening van de gereden snelheden. Daarnaast zijn verschillende wegdelen gemeten over relatief korte afstanden van totaal maximaal 83.8 meter voorafgaande aan de kruising, waarbij op ieder gemeten vlak een snelheid is gemeten van minimaal 78.8 km per uur. Deze omstandigheid maakt naar het oordeel van de rechtbank de ruimte voor het standpunt dat verdachte aanzienlijk heeft versneld of vertraagd bijzonder klein en dragen daarentegen bij aan de betrouwbaarheid en bewijskracht van de berekende snelheden. Daar komt bij dat verdachte naar eigen zeggen harder reed dan de ter plaatse toegestane snelheid en ter zitting heeft verklaard dat hij dacht ‘vlot te kunnen doorrijden’ over de kruising. Daaruit maakt de rechtbank op dat geen sprake was van een relevante vertraging door verdachte van de gereden snelheid.
Uit voornoemd proces-verbaal blijkt dat de heer [slachtoffer] al twee rijstroken had overgestoken en ter hoogte van de derde rijstrook door verdachte werd aangereden. Het slachtoffer bevond zich dus al enige tijd op het kruispunt waarop verdachte goed zicht had. Uit het plaatsvinden van het ongeval blijkt dat verdachte desondanks niet in staat was om zijn auto tot tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat uit voornoemd proces-verbaal ook volgt dat indien verdachte zich aan de ter plaatse geldende maximum snelheid had gehouden, het slachtoffer de heer [slachtoffer] , op het moment dat verdachte met zijn auto de kruising op zou rijden, reeds de overkant zou hebben bereikt.
Op grond van het vorenstaande is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte met zijn personenauto over de [straat 3] , de kruising met de [straat 4] naderend, heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 83 en 89 km per uur en in ieder geval hoger dan de ter plaatse toegestane snelheid. De rechtbank verwerpt aldus het standpunt van de raadsman dat aan voornoemde berekende snelheden geen bewijskracht kan worden gegeven.
- het kleursignaal van het verkeerslicht
Aan verdachte is voorts tenlastegelegd dat hij niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken op het direct voor hem gelegen weggedeelte van de [straat 3] en de kruising van deze weg met de [straat 4] en de aldaar in zijn rijrichting rood uitstralende verkeerslichten, inhoudende: "Stop". Verdachte wordt verweten dat hij in strijd met het gestelde in artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 (hierna: RVV1990) geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c RVV1990 gestelde gebod of verbod, door met de door hem bestuurde auto niet ingevolge het gestelde in artikel 79 RVV1990 voor de aldaar zich op het wegdek van de [straat 3] voor die kruising aangebrachte stopstreep te stoppen en/of zonder te remmen die kruising is op- en over gereden en/of zonder te stoppen, door rood is gereden.
In het proces-verbaal ‘Analyse van een verkeersdelict op basis van gegevens van een verkeersregelinstallatie’ is geconcludeerd dat uit analyse van het faselog is gebleken dat verdachte, op zondag 27 januari 2019, omstreeks 00:40 uur, de stopstreep – de rechtbank begrijpt: de stopstreep voor de kruising [straat 3] met [straat 4] – was gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 0,1 seconden rood licht uitstraalden.Meer specifiek volgt uit het proces-verbaal dat dat de detectielus D021, die zich bevindt vlak voor de stopstreep, werd geactiveerd op 00:39:19,4 en gedeactiveerd op 00:39:19,7. Ook staat vermeld dat het verkeerslicht gedurende 3,5 seconden geellicht uitstraalde van 00:39:16,1 tot 00:39:19.6, vanaf welk tijdstip het verkeerslicht rood uitstraalde. De rapporterend verbalisant leidt hieruit af, mede gelet op de minimale door verdachte gereden indicatieve snelheid, dat op het starttijdstip van de roodfase van het verkeerslicht de voorzijde van de auto (de kentekenplaat op de voorbumper) ongeveer 1.5 meter voorbij de stopstreep was.
Vaststaand is dat verdachte dat verdachte met zijn personenauto zonder te stoppen voor de stopstreep en zonder te remmen de kruising van de [straat 3] met de [straat 4] is opgereden. Op grond van artikel 79 juncto 68 lid 1 sub c van het RVV 1990 moet een bestuurder bij rood licht stoppen voor de stopstreep. Nu het verkeerslicht rood werd op 00:39:19,6 en de detectielus werd gedeactiveerd op 00:39:19,7, staat ook vast dat het verkeerslicht rood werd terwijl verdachte de stopstreep passeerde. Met andere woorden: verdachte passeerde de stopstreep met zijn voorbanden bij een geel verkeerslicht, maar met zijn achterbanden bij een rood verkeerslicht. Daarmee staat vast dat verdachte door rood is gereden, ondanks dat hij dat mogelijk zelf niet heeft kunnen zien. Dat de voorzijde van de auto van verdachte, zoals gesteld door de raadsman, de stopstreep met 1,5 meter is gepasseerd op het moment van uitstralen van het rode signaallicht, doet hieraan niets af. Uit jurisprudentie volgt dat de verplichting om te stoppen voor een rood verkeerslicht zelfs niet vervalt als het verkeerslicht pas na het passeren van de stopstreep op rood springt.Bovendien is voor de rechtbank tevens komen vast te staan dat, voordat verdachte met zijn personenauto de in zijn richting gekeerde verkeerslichten passeerde, deze verkeerslichten voor verdachte zichtbaar reeds een aantal seconden een geel lichtsignaal hebben uitgestraald en vervolgens op rood zijn gesprongen. Verdachte had het geel uitstralende verkeerslicht zo tijdig kunnen opmerken dat hij nog voldoende tijd had om zijn voertuig tot stilstand te brengen. Verdachte heeft niet geremd en is doorgereden en aldus door rood gereden, terwijl hij had moeten stoppen. Hiermee staat tevens vast dat verdachte onvoldoende heeft gekeken en is blijven kijken op het direct voor hem gelegen weggedeelte van de [straat 3] en de kruising met de [straat 4] en de voor die kruising aanwezige, in verdachtes rijrichting rood uitstralende verkeerslichten.
- de verdere bewijsoverwegingen van de rechtbank
Iedere verkeersdeelnemer heeft de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer waaraan al dan niet voorrang moet worden verleend. In de huidige verkeerssituatie, waarin sprake is van het naderen van een voorrangskruising, die is gelegen binnen de bebouwde kom op een weg met een geldende maximum snelheid van 50 km per uur, terwijl het donker is en regenachtig, terwijl zich op die weg bovendien overstekende voetgangers kunnen bevinden, is extra voorzichtigheid geboden. Verdachte heeft zich onvoldoende vergewist van de mogelijke aanwezigheid van verkeersdeelnemers op de hem kruisende voorrangsweg. Verdachte reed (veel) harder dan de toegestane snelheid ter plaatse en hij heeft in de aanloop naar de voorrangskruising niet geremd, noch zijn voertuig tot stilstand gebracht. Verdachte is doorgereden terwijl het in zijn richting gekeerde verkeerslicht eerst geel licht en vervolgens rood licht uitstraalde. Verdachte is met een snelheid van ruim 80 km per uur het kruisingsvlak opgereden, terwijl de ter plaatse toegestane snelheid vijftig km per uur bedroeg en heeft vervolgens de heer [slachtoffer] geschept, die daar als voetganger aan het oversteken was. Verdachte heeft zowel het rood uitstralende verkeerslicht als de heer [slachtoffer] naar eigen zeggen niet gezien. Verdachte heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank in hoge mate en daarmee zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gereden en niet de bijzondere zorgplicht in acht genomen die van een verkeersdeelnemer in deze situatie mag worden verwacht.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de verdediging dat de gedragingen en omstandigheden van het slachtoffer, de heer [slachtoffer] , zijnde dat hij in het donker, door rood liep, terwijl hij geen verlichting bij zich droeg, een donkere huidskleur had en tevens donker gekleed was, ook moeten worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van schuld bij verdachte, nu eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, de schuld aan de zijde van verdachte niet opheft.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat ten aanzien van het handelen van verdachte sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.
- de conclusie
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot bewezen verklaring van het primair tenlastegelegde.