Op 3 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarig meisje. Het Openbaar Ministerie (OM) stelde dat de verdachte tussen 2012 en 2016 ontuchtige handelingen had gepleegd met het meisje, dat op dat moment nog geen 16 jaar oud was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de aangifte van het slachtoffer onvoldoende werd ondersteund door ander bewijs. De verklaringen van het meisje waren op belangrijke onderdelen te algemeen en niet gedetailleerd genoeg, en de door haar genoemde getuigen waren niet gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar de verdediging ontkende de beschuldigingen en verwees naar het oordeel van de rechtbank. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal, waardoor de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het tenlastegelegde feit had gepleegd. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken.