Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [plaats 1] ,
[bedrijf],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak vordert eiser [A] betaling van een factuur van € 487,02 van gedaagde [bedrijf], die hij op 6 april 2019 heeft verzonden voor werkzaamheden die hij zou hebben verricht. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat [A] op die datum niet zelfstandig heeft gewerkt, maar dat de werkzaamheden in het teken stonden van zijn opleiding. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht in verschillende conclusies. De kantonrechter oordeelt dat [A] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en dat er geen bewijs is dat er een overeenkomst tot stand is gekomen voor de werkzaamheden. De vordering van [A] wordt afgewezen, evenals de vordering van [bedrijf] in reconventie tot vergoeding van opleidingskosten. De proceskosten worden op nihil begroot, aangezien er geen noemenswaardige werkzaamheden zijn verricht in reconventie.