ECLI:NL:RBOVE:2020:2293

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
C/08/249615 / KG ZA 20-116
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van de opzegging van een maatschapsovereenkomst en de gevolgen daarvan

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 24 juni 2020, staat de rechtsgeldigheid van de opzegging van een maatschapsovereenkomst centraal. De eiser in conventie, vertegenwoordigd door mr. T.R. Oude Veldhuis, heeft de maatschapsovereenkomst opgezegd per 1 januari 2020, terwijl de gedaagde in conventie, vertegenwoordigd door mr. H.M. van Eerten, betwist dat deze opzegging rechtsgeldig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat de bodemrechter zal oordelen dat de opzegging rechtsgeldig is, wat betekent dat partijen hun rechtsverhouding tot die datum moeten afrekenen.

De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de gedaagde in conventie haar medewerking aan betalingen van de maatschapsrekening heeft opgeschort, omdat de eiser in conventie geen inzicht geeft in de financiële situatie van de onderneming. De eiser heeft de maatschap in feite alleen voortgezet, wat leidt tot een verharding van de standpunten tussen partijen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser niet het recht heeft om zonder toestemming van de gedaagde betalingen te doen van de maatschapsrekening, en heeft de vordering van de eiser in conventie afgewezen.

In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van de gedaagde afgewezen, omdat deze gebaseerd waren op het onjuiste standpunt dat de maatschapsovereenkomst na 1 januari 2020 voortduurde. De gedaagde is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie en samenwerking tussen de partijen in het kader van de maatschap.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/249615 / KG ZA 20-116
Vonnis in kort geding van 24 juni 2020
in de zaken van
[eiser in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen [eiser in conventie] ,
advocaat: mr. T.R. Oude Veldhuis te Hengelo Ov,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen [gedaagde in conventie] ,
advocaat: mr. H.M. van Eerten te Zwolle.

1.De weergave van het procesverloop

In conventie en in reconventie:

1.1.
Voor de weergave van het procesverloop moet worden verwezen naar wat daarover staat vermeld in het in deze zaken op 18 juni 2020 gewezen vonnis.
1.2.
In dat op die datum ten overstaan van partijen uitgesproken vonnis is het conventionele geding onvoorwaardelijk afgedaan, met dien verstande dat de redengeving van die beslissing nog op schrift moet worden gesteld. Dat vindt - zoals partijen is toegezegd - in dit vonnis plaats, waarin dus nog in het reconventionele geding moet wordt beslist. Vonnis is reconventie is bepaald op 2 juli 2012, dan wel eerder in het geval dat vonnis eerder gereed is. Partijen hebben toestemming gegeven om eventueel bij vervroeging in het reconventionele geschil vonnis te wijzen.

2.Waarvan kan worden uitgegaan

In conventie en in reconventie:

2.1.
Ook in dit geding kan worden uitgegaan van de feiten/omstandigheden zoals die tussen partijen zijn vastgesteld in het in kort geding tussen partijen gewezen vonnis van
22 juli 2019.
2.2.
Die feiten verdienen thans de volgende aanvulling.
2.3.
Door [eiser in conventie] is de maatschapsovereenkomst van partijen inmiddels (ook) met inachtneming van de in die overeenkomst in artikel 2 lid 2 opgenomen opzegtermijn van
6 maanden opgezegd tegen 1 januari 2020.
2.4.
[gedaagde in conventie] heeft per 1 februari 2019 de voormalige echtelijke woning en de (varkens)boerderij moeten verlaten, en is sedertdien niet meer werkzaam in de varkensboerderij die onder de vlag van de maatschapsovereenkomst werd gehouden. Feitelijk is alleen [eiser in conventie] met die onderneming doorgegaan na het vertrek van [gedaagde in conventie] .

3.De standpunten van partijen

In conventie en in reconventie:

3.1.
[eiser in conventie] heeft gevorderd zoals staat te lezen in de op 12 juni 2020 uitgebrachte dagvaarding en [gedaagde in conventie] heeft gevorderd zoals is verwoord in de conclusie van eis in reconventie zoals die daags voor de zitting is toegezonden.
3.2.
Partijen zijn het erover eens dat er geen basis meer bestaat voor een vruchtbare samenwerking (in maatschapsverband) tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] . Partijen zijn het er niet over eens of [eiser in conventie] de maatschapsovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 5 april 2019 of 1 januari 2020, verschillen van mening over wie het recht heeft de onderneming van de (vroegere) maatschap voort te zetten en zijn het er evenmin over eens of van [gedaagde in conventie] verlangd kan worden dat zij haar medewerking verleent aan betalingen vanaf “de maatschapsrekening” voor aankopen die [eiser in conventie] heeft gedaan en wil doen in het kader van de bedrijfsvoering van het varkensbedrijf.
3.3.
Door die medewerking te weigeren brengt [gedaagde in conventie] volgens [eiser in conventie] de bedrijfsvoering van het in betalingsproblemen verkerende varkensbedrijf en het dierenwelzijn in gevaar, omdat onder meer voerleveranciers te kennen hebben gegeven dat zij niet langer zullen leveren als er niet (vooraf) wordt betaald. [eiser in conventie] stelt zich primair op het standpunt dat hij de maatschap rechtsgeldig heeft opgezegd en al geruime tijd alleen het varkensbedrijf runt, zodat hij uit dien hoofde ook alleen, met uitsluiting van [gedaagde in conventie] , gerechtigd is om de financiën van de onderneming van de (vroegere) maatschap via “de maatschapsrekening” te beheren. Voor het geval ervan zou moeten worden uitgegaan dat de maatschap nog bestaat, is [eiser in conventie] van mening dat hij ingevolge artikel 5 lid 2 van de maatschapsovereenkomst gerechtigd is om op voornoemde wijze de financiën te beheren.
3.4.
[gedaagde in conventie] stelt dat [eiser in conventie] het haar na de beschikking voorlopige voorziening van 15 januari 2019 praktisch onmogelijk heeft gemaakt om nog in of voor het gemeenschappelijke varkenshouderijbedrijf te werken. Daarnaast weigert [eiser in conventie] aan haar inzicht te verstrekken over de actuele financiële situatie van het bedrijf en aan haar gelden beschikbaar te stellen ten laste van haar kapitaalpositie van de maatschap. Tegen deze achtergrond is het kort geding tussen partijen gevoerd dat heeft geleid tot het vonnis van 22 juli 2019. [eiser in conventie] lapt volgens [gedaagde in conventie] de in dat vonnis tegen hem uitgesproken veroordelingen aan zijn laars, omdat hij - in de visie van [gedaagde in conventie] ten onrechte - meent vanwege zijn herhaalde opzeggingen van de maatschap niet meer aan dat vonnis van 22 juli 2019 gebonden te zijn. [eiser in conventie] weigert medewerking te verlenen aan uitvoering van betalingen ten laste van de maatschap voor de noodzakelijke levensonderhoudskosten van [gedaagde in conventie] . Ook weigert hij financiële informatie te verstrekken en onttrekt hij substantiële geldbedragen aan de maatschap, waardoor [gedaagde in conventie] zich genoodzaakt ziet een deel van de vorderingen uit het eerdere kort geding in het onderhavige kort geding opnieuw ter beoordeling voor te leggen en daarnaast nieuwe vorderingen te formuleren. [gedaagde in conventie] betwist dat [eiser in conventie] de maatschap rechtsgeldig heeft opgezegd, omdat zij de juistheid van het door hem daaraan ten grondslag gelegde argument, namelijk dat [gedaagde in conventie] zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen en of gedragingen die [eiser in conventie] het recht geven om de maatschap op grond van artikel 10 lid 1 sub c van de maatschapsovereenkomst op te zeggen, betwist. Om die reden heeft [eiser in conventie] in de visie van [gedaagde in conventie] evenmin het recht om de onderneming van de maatschap voort te zetten. Ook heeft [eiser in conventie] volgens [gedaagde in conventie] niet het recht om zonder haar toestemming de aanmelding van het varkenshouderijbedrijf voor deelname aan de saneringsregeling Varkenshouderij te heroverwegen en mogelijk in te trekken. Tegen de achtergrond van al deze door [gedaagde in conventie] als malversaties, manipulaties en onrechtmatige vermogensonttrekkingen bestempelde handelingen, heeft [gedaagde in conventie] zich naar haar zeggen genoodzaakt gezien om haar medewerking aan uitvoering van betalingen ten laste van “de maatschapsrekening” vooralsnog op te schorten en de eis in reconventie te formuleren, totdat [eiser in conventie] voldoet aan zijn verplichtingen uit hoofde van de maatschapsovereenkomst en het kort gedingvonnis van 22 juli 2019. [gedaagde in conventie] is van mening dat de poging van [eiser in conventie] om met zijn vordering in dit kort geding de maatschapsbeëindiging en feitelijke bedrijfsvoortzetting te completeren zonder aan [gedaagde in conventie] ter zake iets te hoeven verantwoorden of af te wikkelen, onredelijk is en dat de beoordeling van die vordering niet in kort geding, maar in de reeds aanhangige bodemprocedure dient plaats te vinden.

4.De beoordeling van het geschil

In conventie en in reconventie:

4.1.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat de bodemrechter zal oordelen dat de opzegging/beëindiging van de maatschapsovereenkomst per 1 januari 2020 in rechte steekhoudt.
4.2.
Dit brengt mee dat partijen hun tot die datum bestaand hebbende rechtsverhouding hebben af te rekenen/te verdelen. Partijen hebben daartoe nog geen stappen gezet. Ter zitting is gepoogd om daartoe een procedureel vergelijk te bewerkstellingen met inschakeling van een derde deskundige/bindend adviseur. Dat is niet gelukt.
4.3.
Ondertussen gaat [eiser in conventie] nu alweer geruime tijd alleen door met het varkensbedrijf: varkens worden door hem na mesten verkocht en er is veelvuldig door hem voer ingekocht om de bedrijfsvoering te continueren. De opbrengsten uit verkoop van de varkens wordt door [eiser in conventie] niet gestort op “de maatschapsrekening” bij de Rabobank, maar kennelijk op een alleen op zijn naam staande rekening, waar [gedaagde in conventie] geen zicht en grip op heeft. [eiser in conventie] staat dat niet toe. Voer/inkopen zijn (mede) voldaan door betaling uit genoemde “maatschapsrekening”, een “en/en” rekening, waarvan alleen betalingen kunnen worden gedaan als partijen daartoe gezamenlijk opdracht geven. [gedaagde in conventie] heeft aan die betalingen meegewerkt, maar wenst thans niet meer mee te werken aan betalingen van die rekening omdat [eiser in conventie] haar geen enkel zicht geeft op de (resultaten) van diens bedrijfsvoering, en niet duidelijk maakt hoe die resultaten zich verhouden tot de rechtpositie van partijen. Door [eiser in conventie] zijn ook voer/inkopen betaald van zijn privérekening waarop naar eigen zeggen ook de inkomsten uit het varkensbedrijf worden bijgeschreven. [gedaagde in conventie] mag van [eiser in conventie] geen weet hebben van die inkomsten, die zich zijns inziens niet lenen voor verdeling door partijen omdat het alleen zijn c.q. moeten inkomsten zijn, nu hij in hoofdzaak alleen opdraait voor de kosten van de onderneming.
4.4.
[gedaagde in conventie] heeft tot op heden geen stappen gezet om de onderneming van de maatschap aan zich te trekken. Zulks is ook niet aangekondigd. [gedaagde in conventie] graaft zich in in haar standpunt dat de maatschap hoogstwaarschijnlijk is blijven voortduren en nog steeds niet is c.q. kan zijn beëindigd. Het lijkt erop dat handhaving van dat standpunt door haar in belangrijke mate is ingegeven door de hoop dat het varkensbedrijf over enige tijd zal worden gesaneerd, waarbij naar haar zeggen een omvangrijke saneringssubsidie kan worden verkregen, die in belangrijke mate alsnog ten goede van partijen moet komen bij verdeling van de maatschap, waarin op partijen een hoofdelijke schuldenlast rust van meer dan
€ 400.000,--.
4.5.
[gedaagde in conventie] weigert toestemming te geven voor betalingen van de “maatschapsrekening” voor de aanschaf van varkensvoer. Dit omdat [eiser in conventie] alle huidige inkomsten voor haar uit beeld houdt en ook onduidelijk is en blijft of [eiser in conventie] mee wil werken aan de vereist (geworden) sanering van dit varkensbedrijf.
4.6.
De voorzieningenrechter heeft moeten constateren dat partijen ernstig zijn verhard in hun standpunten, en met name daardoor afstevenen op escalatie van hun geschillen.
4.7.
In de hiervoor geschetste situatie kan [gedaagde in conventie] niet het recht worden ontzegd om haar toestemming te weigeren en te blijven weigeren voor het doen van betalingen van de “maatschapsrekening” voor het doen van inkopen en het aanschaffen van voer. De hardnekkige opstelling van [eiser in conventie] inhoudende dat de inkomsten/resultaten uit de onderneming buiten beeld van [gedaagde in conventie] moeten worden gehouden en evenmin duidelijkheid door hem wordt verschaft in financiële zin over hoe die zich hebben te verhouden tot de door hem bewerkstelligde beëindiging - en dus afrekening - van de maatschapsovereenkomst, noopt tot dat oordeel. [eiser in conventie] sluit kennelijk de ogen voor de stappen die gezet moeten worden in vervolg op de beëindiging van de maatschapsovereenkomst; een onverstandige aanpak.
In conventie:
4.8.
Op basis hiervan moet de door [eiser in conventie] in conventie gevorderde “verplichte” medewerking aan betalingen van genoemde “en/en” rekening worden afgewezen. Evenmin kan gezegd worden dat thans alleen [eiser in conventie] (de bestedingsruimte op) die rekening toekomt en dat geen toestemming van [gedaagde in conventie] meer is c.q. kan zijn vereist voor het doen van betalingen van die rekening.
4.9.
[eiser in conventie] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten die in het geding in conventie zijn gevallen aan de zijde van [gedaagde in conventie] .
4.10.
Tot zover de feiten/omstandigheden alsmede de redengeving waarop op 18 juni 2020 aanstonds tussen partijen uitspraak is gedaan in conventie.
In reconventie:
4.11.
Het hiervoor in conventie en in reconventie overwogene brengt tevens mee dat het door [gedaagde in conventie] in reconventie gevorderde moet worden afgewezen.
4.12.
Immers zijn al die vorderingen gestoeld op het niet op juistheid door de voorzieningenrechter onderschreven standpunt dat de maatschapsovereenkomst van partijen na 1 januari 2020 is blijven voortduren, en dat dus nakoming daarvan kan worden gevorderd.
4.13.
Geen van die vorderingen is gebaseerd op afrekening/verdeling van de maatschap/het maatschapsvermogen. [gedaagde in conventie] wenst immers met haar vorderingen maandelijks mee te delen in de vanaf de datum van dit kort geding verkregen resultaten uit het varkensbedrijf, alsmede om vanaf die datum inzicht te krijgen in de bedrijfsadministratie, en zulks met het oog op de toekomst.
4.14.
Een belangrijke onomkeerbare beslissing die [gedaagde in conventie] met één van haar vorderingen wenst tegen te houden, is echter al genomen door de beëindiging van de maatschapsovereenkomst per 1 januari 2020. Overigens is dit deel van het door [gedaagde in conventie] gevorderde te onbepaald om daarop te kunnen beslissen.
4.15.
De slotsom in reconventie luidt dat ook hier het gevorderde moet worden afgewezen. [gedaagde in conventie] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten die in het geding in reconventie aan de zijde van [eiser in conventie] zijn gevallen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter rechtdoende in vervolg op het in deze zaak op 18 juni 2020 in alleen de conventie uitgesproken vonnis:
In reconventie:
I. Wijst af het gevorderde.
II. Veroordeelt [gedaagde in conventie] tot betaling aan [eiser in conventie] van de aan diens zijde in reconventie gevallen gedingskosten, welke kosten moeten worden begroot op in totaal
€ 800,-- voor salaris van de advocaat.
III. Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J. Koopmans en in het openbaar uitgesproken op
24 juni 2020.