ECLI:NL:RBOVE:2020:237

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
Awb 19/2240 en 19/2241
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor zonnepark in Hardenberg; belangen van omwonenden voldoende gewaarborgd

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 22 januari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark in Hardenberg. De vergunninghouder, LC Energy B.V., had op 4 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de duur van 25 jaar. Eisers, omwonenden van het perceel, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 15 januari 2020 zijn de eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, verschenen, terwijl de verweerder en de vergunninghouder zich ook lieten vertegenwoordigen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de familie Souman geen belanghebbende is, omdat zij geen zicht heeft op het zonnepark. De overige eisers zijn wel belanghebbend, waardoor hun beroep ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat de vergunninghouder met de aanleg van het zonnepark kan beginnen. De voorzieningenrechter heeft de beroepsgronden van eisers, waaronder de strijdigheid met bestemmingsplannen en het ontbreken van een passende beoordeling onder de Natuurbeschermingswet, beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de vergunning terecht is verleend. De belangen van de omwonenden zijn voldoende gewaarborgd door de landschappelijke inpassing van het zonnepark. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/2240 en AWB 19/2241
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eisers] , e.a., te [woonplaats] , eisers,

gemachtigde: mr. S. Maakal,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, verweerder,
gemachtigde: I.A.P. Hulshof.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
LC Energy B.V.te Wageningen.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2019 heeft verweerder aan de derde partij (verder: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor de duur van 25 jaar voor
het realiseren van een zonnepark op een perceel op de hoek Westeindigerdijk Hardenberg
en Kanaalweg-Oost Hoogenweg, kadastraal bekend Ambt-Hardenberg, sectie Z, nummer 1285. (hierna: het perceel).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder
de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2020.
Eisers [naam 1] , [naam 2] [naam 3] en [naam 4] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
G.K. van Ittersum. Voor vergunninghouder waren M.A. Elshof en G.P.E. van de Berg aanwezig.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak,
op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien
het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid,
nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter
doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek
om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Besluitvorming
2.1.
Op 18 maart 2019 heeft vergunninghouder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een zonnepark op het perceel voor de duur van 25 jaar.
Het perceel is gelegen in de bestemmingsplannen "Buitengebied Hardenberg" en “Buitengebied Hardenberg, herziening regels” met de bestemmingen "Agrarisch met waarden-Besloten heideontginngslandschap”.
Het bouwplan is in strijd met de agrarische bestemming van het perceel.
2.2.
Om het bouwplan mogelijk te maken, heeft verweerder de gevraagde omgevings-vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Daaraan heeft verweerder de "Ruimtelijke onderbouwing Realisatie zonnepark ‘t Zunneveld" ten
grondslag gelegd.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank en een voorlopige voorziening gevraagd aan de voorzieningenrechter.
Ontvankelijkheid
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de familie [naam 4] , wonende aan de [adres] vanaf hun perceel geen zicht heeft op het aan te leggen zonnepark. Niet aannemelijk is geworden dat [naam 4] (verder) gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van het zonnepark. Gelet hierop is de familie Souman geen belanghebbende, zodat het namens
hen ingestelde beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De overige eisers zijn
wel belanghebbend, zodat het namens hen ingestelde beroep ontvankelijk is.
Spoedeisendheid
De voorzieningenrechter stelt vast dat spoedeisend belang aanwezig is, omdat vergunning-houder op grond van de verleende vergunning een aanvang kan maken met de aanleg van het zonnepark.
De aangevoerde beroepsgronden
3.1.
Namens eisers is aangevoerd dat een bestemmingsplanherziening tot op heden nog niet in ontwerp ter inzage is gelegd. Verder is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvan de actuele behoefte moet worden aangetoond en bovendien inzichtelijk moet worden gemaakt waarom de aangevraagde productiecapaciteit niet kan worden ingevuld
in het bestaande stedelijke gebied. Ook is het plan niet getoetst aan de “zonneladder” volgens
het Rijksbeleid. Tevens is er geen afstand van 150 meter aangehouden en is er een alternatief beschikbaar vlakbij de Duitse grens. Er is verder geen draagvlak voor het plan en het plan
is in strijd met het Rijksbeleid en het beleid van de provincie Overijssel. Tenslotte heeft geen passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet plaatsgevonden, is op voorhand niet duidelijk of vergunninghouder kan voldoen aan de zogenaamde risicogrenzen, en is de schade vooraf op geen enkele wijze in beeld gebracht.
Formeel
3.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder naar aanleiding van de door eisers ingediende zienswijzen in haar brief van 18 juli 2019 heeft opgenomen dat eisers nader worden geïnformeerd zodra er een ontwerp bestemmingsplan aan de gemeenteraad wordt aangeboden en besproken. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat sprake
is geweest van een onjuiste redactie en dat er geen bestemmingsplan in voorbereiding is.
Niet is aannemelijk gemaakt, dat eisers door deze gang van zaken zodanig in hun belangen zijn geschaad of op het verkeerde been zijn gezet dat het bestreden besluit daardoor onrechtmatig is. De voorzieningenrechter zal aan de onjuiste passage in de brief van 18 juli 2019 dan ook geen gevolgen verbinden.
Stedelijke ontwikkeling
3.3.
In haar uitspraak van 23 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:178) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) onder verwijzing naar overweging 6.2 van haar uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) overwogen dat zij diverse voorzieningen op het gebied van energieopwekking en -distributie niet als stedelijke ontwikkeling aanmerkt. Genoemd zijn: een hoogspanningsverbinding, een windturbinepark en een transformatorstation. De Afdeling heeft geen aanleiding gevonden voor een andere benadering met betrekking tot een zonnepark, dat naar zijn aard niet wezenlijk verschilt van een windturbinepark. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat een zonnepark, net als een windturbinepark, zich bij uitstek niet goed leent om binnen bestaand stedelijk gebied te worden gerealiseerd. De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro op een dergelijke voorziening zou daarentegen juist tot gevolg hebben dat het bevoegde bestuurs-orgaan telkens zou moeten motiveren waarom deze voorziening niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Dit vindt de Afdeling in het licht van het doel
en de strekking van de ladder voor duurzame verstedelijking een onlogische consequentie.
De voorzieningenrechter is op grond van deze jurisprudentie van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling,
waarvan de actuele behoefte moet worden aangetoond.
De voorzieningenrechter stelt verder vast, dat in de ruimtelijke onderbouwing onder 3.2.2 wel is ingegaan op de onderbouwing van de behoefte en de argumentatie achter de omvang en de locatie. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze onderbouwing niet toereikend is.
Zonneladder
3.4.
Eisers hebben in dit verband gewezen op een brief van Minister Wiebes aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 23 augustus 2019, waarin is geadviseerd een plan als waar het hier om gaat te toetsen aan de zogenaamde ”zoneladder”. De voorzieningenrechter stelt vast dat in deze brief vanaf pagina 6 als gezamenlijke aanpak een voorkeursvolgorde wordt uitgesproken die via de regionale energiestrategieën kan worden vertaald in het gemeentelijk beleid. Die ontwikkeling loopt, maar was ten tijde van het op 4 oktober 2019 genomen besluit nog geen reden om dit besluit in strijd met het Rijksbeleid te achten. Bovendien gaat het om een voorkeursvolgende waarbij de aanleg van zonnepanelen op landbouwgronden niet wordt uitgesloten. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel
dat de genoemde brief van 23 augustus 2019 voor verweerder geen aanleiding hoefde te vormen de aanvraag van vergunninghouder af te wijzen.
Wageningen Universiteit
3.5.
Eisers hebben gesteld op dat op basis van een door de Universiteit Wageningen in april 2019 uitgebracht rapport, gemeenten zich op dit moment absoluut niet, dan wel onvoldoende, bewust zijn van de effecten die zonneparken zowel tijdens de aanleg als ook tijdens de exploitatiefase kunnen hebben op de natuur en het landschap (biodiversiteit). In dit rapport wordt de aanbeveling gedaan om nader onderzoek te doen naar deze effecten. Een mogelijk onderzoek is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen grond om de aangevraagde vergunning te weigeren.
Raadsvergadering
3.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de gemeenteraad heeft ingestemd met de aanleg van een zonnepark op de huidige locatie. Dat raadsleden vragen hebben gesteld over de mogelijkheden voor zon-op-dak en de inzet van landbouwgrond doet hier niet aan af.
3.7.
Provinciaal beleid
De voorzieningenrechter stelt vast dat het ontwerpbesluit is toegezonden aan Gedeputeerde Staten van Overijssel. Op 9 juli 2019 is van ambtelijke zijde van de provincie een e-mail ontvangen waarin is vermeld dat het plan past in het ruimtelijke beleid en dat het plan geen reden vormt om Gedeputeerde Staten te adviseren een zienswijze in te dienen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat in het kader van de beoordeling van het plan ook nog een gesprek heeft plaatsgevonden.
In de ruimtelijke onderbouwing is onder 3.3 ingegaan op het provinciaal beleid. Niet aannemelijk is gemaakt, dat die onderbouwing in de toets aan het provinciaal beleid
niet toereikend zou zijn en dat er strijd zou zijn met dat provinciaal beleid. Dat geldt
ook voor de toetsing aan de Handreiking Kwaliteitsimpuls Zonneparken onder 3.3.1 en 6.5
van de ruimtelijke onderbouwing.
Afstanden
3.8.
Eisers hebben gesteld dat (inmiddels) sprake is van een algemeen aanvaarde norm
die inhoudt dat er binnen een afstand van 150 meter tot een aangrenzende woonwijk geen zonneparken mogen worden opgericht. De voorzieningenrechter is van zo’n algemeen geldende norm niet gebleken, terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat in het geval van het vergunde zonnepark zo’n norm uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening zou moeten worden aangehouden.
A
lternatieven
3.9.
Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts
dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3051).
Ter zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat het aangedragen alternatief niet (direct) realiseerbaar is vanwege aansluiting op het net van Enexis. Er is gekozen voor een locatie
die de gemeente in haar beleid had aangeduid en waarvoor een contract met Enexis is aangegaan. Gelet hierop en ook overigens is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat het aangedragen alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert.
Draagvlak
3.10.
Conform het gemeentelijk beleid dat is opgenomen in het document “Vergroting productiecapaciteit duurzame energieopwekking gemeente Hardenberg”, zoals vastgesteld in oktober 2017, heeft vergunninghouder in juni 2018 de meest nabijgelegen adressen benaderd en gepolst. Hierna hebben gesprekken plaatsgevonden en zijn er twee inloopavonden georganiseerd. Het gehele proces heeft vergunninghouder beschreven in het document “Omgevingsproces Zonnepark Hardenberg” van 11 maart 2019. Vergunninghouder heeft omwonenden de mogelijkheid aangeboden om 50% van het vereiste vermogen te investeren via een speciaal daarvoor opgericht fonds. Daarnaast heeft vergunninghouder maatregelen genomen om de zicht van het zonnepark te minimaliseren door het zonnepark te voorzien van een groene rand en een park landschap, waarbij zoveel mogelijk aandacht wordt gegeven aan biodiversiteit. Voor de verzekerbaarheid van het project wordt een hekwerk geplaatst rondom de zonnepanelen. Het hekwerk betreft een hoogte van 2,0 m. Voor het hekwerk is voorzien in beplanting om ook dit hekwerk zoveel mogelijk uit het zicht te houden. Van significante lichtreflectie is geen sprake. De panelen zijn maximaal 1.54 m hoog (boven maaiveld) en worden geplaatst onder een hoek van graden.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande met verweerder van oordeel dat vergunninghouder zich voldoende heeft ingespannen bij het bevorderen van draagvlak en participatie.
Schade
3.11.
De stelling van eisers dat de komst van het zonnepark zorgt voor schade is niet
nader onderbouwd. In het geval van een eventuele waardevermindering als gevolg van de verleende omgevingsvergunning kan een tegemoetkoming in schade worden aangevraagd
op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Niet aannemelijk is geworden
dat de te verwachten schade en de tegemoetkoming zal afdoen aan de economische onuitvoerbaarheid van het plan of een grond zou vormen de aanvraag af te wijzen.
Natuurbeschermingswet
3.12.
Eisers stellen dat ten onrechte een passende beoordeling achterwege is gebleven
van de effecten op de Natura 2000 gebieden Vecht- en beneden Reggegebied en Engbertsdijkvenen.
Verweerder heeft in verweer aangegeven dat Eelerwoude, een adviesbureau dat onder meer gespecialiseerd is in ecologisch onderzoek, in een rapport van 14 maart 2019 – kort gezegd – heeft geconcludeerd dat er geen significante effecten te verwachten zijn. Voor verweerder was er geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen. Eisers hebben hier niets concreets tegenover gezet.
PFAS
3.12.
Eisers hebben aangevoerd dat op voorhand niet duidelijk is of vergunninghouder
kan voldoen aan de waarden die voor PFAS worden gehanteerd. Nu geen sprake is van grondaanvoer of –afvoer en eisers deze stelling niet nader hebben onderbouwd, slaagt deze beroepsgrond niet. Overigens heeft verweerder gesteld dat de PFAS-waarden zijn onderzocht en de achtergrondwaarde 0,7 bleek te zijn. Dit is onder de norm van 0,8 die het Rijk hanteert, aldus verweerder.
3.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3o, van de Wabo, heeft kunnen verlenen.
Het belang van eisers is – zo is ter zitting gebleken – met name gelegen in het zicht
dat zij zullen hebben op het zonnepark. Aan dat belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende tegemoet gekomen door de landschappelijke inpassing
die is gewaarborgd door het ruimtelijk kwaliteitsplan dat onderdeel is van de voorschriften van de omgevingsvergunning.
4. Het beroep is ongegrond.
5.
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het namens de familie [naam 4] ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningen-rechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.