ECLI:NL:RBOVE:2020:2500

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
8120830 \ CV EXPL 19-5999
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde factuur door assurantietussenpersoon

In deze zaak vordert de eiser, een assurantietussenpersoon, betaling van een onbetaalde factuur van € 1.574,33 van de gedaagde, een besloten vennootschap. De factuur betreft verzekeringspremies uit 2016. De gedaagde heeft verweer gevoerd, stellende dat de dagvaarding niet rechtsgeldig is betekend, omdat deze aan het verkeerde adres zou zijn gestuurd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de dagvaarding aan de bestuurder van de gedaagde is uitgereikt, waardoor de gedaagde kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de dagvaarding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van identiteitsbedrog en dat de dagvaarding nietig zou zijn. Bovendien heeft de gedaagde geen andere verweren gevoerd en is zij in haar procesbelangen niet geschaad. De kantonrechter heeft daarom de vordering van de eiser toegewezen, met veroordeling van de gedaagde in de proceskosten, die zijn begroot op € 933,92. Het vonnis is uitgesproken op 28 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8120830 \ CV EXPL 19-5999
Vonnis van 28 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [plaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: Smit en Legebeke,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter een beslissing in deze zaak zal nemen. Die beslissing wordt vandaag in dit vonnis medegedeeld.

2.Het geschil en de beoordeling

Wat is er aan de hand?

2.1.
[eiser] is een assurantietussenpersoon. Zij wil dat [gedaagde] een onbetaalde factuur uit 2016 met betrekking tot verzekeringspremies betaalt.
Zij vordert daarom veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.574,33 (te weten: het bedrag van de factuur van € 1.170,48 + rente tot en met 9 oktober 2019 ad
€ 228,28 + incassokosten ad € 175,57), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 oktober 2019, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij voert aan dat de dagvaarding niet goed werd betekend en daarom nietig is. Volgens [gedaagde] heeft het exploot haar nooit bereikt doordat het aan het verkeerde adres werd betekend.
Hoe oordeelt de kantonrechter?
2.3.
Een dagvaarding heeft voor een gedaagde twee belangrijke functies: een uitnodigingsfunctie (wanneer moet ik voor de rechter komen?) en een informatiefunctie (wat wordt mij door wie verweten?). Daarom stelt de wet eisen aan een dagvaarding en aan de manier waarop die wordt betekend (art. 45 e.v. Rv.). Maar de niet-naleving van die voorschriften maakt een dagvaarding nog niet automatisch nietig. Dat is volgens art. 66 Rv. alleen zo, als degene voor wie het exploot is bedoeld daardoor onredelijk is benadeeld. Veel fouten kunnen bovendien ook nog worden hersteld.
De kantonrechter oordeelt dat het nietigheidverweer van [gedaagde] niet opgaat. Zij legt hieronder uit waarom.
2.4.
Aan de hiervoor bedoelde oproepingsfunctie is alleen al door het verschijnen van [gedaagde] in de procedure voldaan.
[gedaagde] zegt dat zij de inhoud van de dagvaarding niet kent. De deurwaarder noteerde op het exploot dat dit werd gedaan aan
“dhr [X]”. [gedaagde] is een besloten vennootschap. De heer [X] is de bestuurder van de vennootschap, aan wie volgens de wet rechtsgeldig kan worden betekend (art. 50 Rv). Het door [gedaagde] (pas bij dupliek) ingenomen standpunt dat “
iedereen zich zomaar voor iemand kan uitgeven” kwalificeert de kantonrechter als een slag in de lucht. Dat er daadwerkelijk een vorm van identiteitsbedrog heeft plaatsgevonden, is door [gedaagde] niet – en in ieder geval niet voldoende onderbouwd – gesteld. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van dat wat de deurwaarder op het exploot noteerde. De conclusie is dan dat de dagvaarding aan de bestuurder van [gedaagde] werd uitgereikt. Op welk adres die uitreiking plaatsvond doet dan weinig meer terzake: door de uitreiking in persoon aan haar bestuurder heeft [gedaagde] kennis kunnen nemen van de inhoud van het stuk. Daarmee is ook aan de hiervoor bedoelde informatiefunctie voldaan.
2.5.
Ook voor het overige valt uit het dossier niet op te maken dat [gedaagde] door de manier waarop de betekening plaatsvond in haar verdedigingsbelangen is geschaad. Zij heeft tot twee keer toe uitstel gevraagd (en gekregen) voor haar conclusie van antwoord, overigens niet met een beroep op onbekendheid met de dagvaarding maar vanwege medische redenen.
2.6.
Andere verweren heeft [gedaagde] niet gevoerd.
In art. 128 lid 3 Rv. is bepaald dat een gedaagde al zijn verweren tegelijk naar voren moet brengen en dat hij, als hij dat nalaat, niet het recht heeft om dat later alsnog te doen. Dat is alleen anders bij de zogenoemde exceptie van bevoegdheid en de exceptie van beraad, maar die zijn hier niet aan de orde. Omdat [gedaagde] zowel in haar antwoord als in haar dupliek niet inhoudelijk op de vordering van [eiser] heeft gereageerd en daarvoor ook geen nader uitstel heeft gevraagd of gekregen, moet de kantonrechter uitspraak doen op basis van wat er nu ligt. Dat betekent dat de vordering, als niet inhoudelijk betwist, wordt toegewezen.
2.7.
[gedaagde] is dus de verliezende partij. Zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Die kosten begroot de kantonrechter als volgt: € 87,92 voor het uitbrengen van de dagvaarding, € 486,00 voor het griffierecht dat [eiser] aan de rechtbank heeft betaald en € 360,00 wegens het salaris van [eiser] gemachtigde (2 punten tarief € 160,00). Oftewel op in totaal € 933,92.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] € 1.574,33 te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 1.170,48 met ingang van 10 oktober 2019 tot aan de dag waarop alles is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op vandaag begroot op € 933,92:
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020. (AK)