ECLI:NL:RBOVE:2020:2511

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
8605712 \ CV EXPL 20-2634
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kredietovereenkomst en ambtshalve vernietiging door niet-naleving informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een kredietzaak tussen de besloten vennootschap INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V. (hierna: ICS) en een gedaagde partij die niet verschenen was. ICS had een vordering ingesteld tegen de gedaagde voor een bedrag van € 500,00, dat voortvloeide uit een kredietovereenkomst voor een deferred debit card. De gedaagde had online een aanvraag gedaan voor deze creditcard, maar de kantonrechter oordeelde dat de kredietovereenkomst niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat ICS haar precontractuele informatieverplichtingen niet was nagekomen. De kantonrechter stelde vast dat er kosten in rekening waren gebracht die niet als onbetekenend konden worden aangemerkt, waardoor de regels van het consumentenkrediet van toepassing waren. Hierdoor werd de kredietovereenkomst ambtshalve vernietigd, en de gedaagde werd veroordeeld tot terugbetaling van het geleende bedrag minus de reeds in rekening gebrachte kosten. De kantonrechter wees de vordering van ICS toe tot het bedrag van € 500,00 en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten van ICS, die op € 301,09 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8605712 \ CV EXPL 20-2634
Vonnis van 28 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij, hierna te noemen ICS,
gemachtigde: Jongejan & Wisseborn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen [gedaagde] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
ICS heeft bij dagvaarding gevorderd [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2020 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 2,524,38, een bedrag van € 12,14 aan wettelijke rente vanaf 9 maart 2020 tot 5 juni 2020 en een bedrag van € 456,70 aan buitengerechtelijke incassokosten. ICS heeft de vordering om haar moverende redenen beperkt tot € 500,00 met reservering van het overige. Dat betekent dat ICS later eventueel haar aanspraken op het restant in een andere procedure zou kunnen opeisen.
2.2.
Ter onderbouwing van die vordering heeft ICS gesteld dat [gedaagde] online een aanvraag heeft gedaan voor een creditcard en dat ICS de card (deferred debit card) met een zogenaamde card carrier aan [gedaagde] heeft opgestuurd. Volgens ICS is de overeenkomst tot stand gekomen doordat [gedaagde] de card in gebruik heeft genomen. ICS heeft gesteld dat is voldaan aan de wettelijke informatieverplichtingen, omdat zij de volledige tekst van de algemene voorwaarden online aan [gedaagde] heeft getoond, waarbij [gedaagde] deze in PDF vorm kon opslaan en dat zij de algemene voorwaarden tevens bij de aanbiedingsbrief heeft gevoegd. Volgens ICS valt het krediet buiten het toepassingsbereik van het BW, de Wck (oud) en de Wft, omdat het opgenomen krediet binnen drie maanden moest worden terugbetaald en er slechts onbetekenende kosten in rekening zijn gebracht. ICS heeft gesteld dat er geen rente of kosten anders dan een kaartbijdrage van hooguit enkele euro’s per maand in rekening zijn gebracht. Volgens ICS vallen de kosten ‘kasopname’ en ‘overbooking’ niet onder de ‘kosten van het krediet’.
Deferred debitcard
2.3.
ICS heeft aan [gedaagde] een creditcard verstrekt met een bestedingslimiet die volgens ICS € 1.000,00 bedraagt. Dit bestedingslimiet blijkt overigens niet uit de overeenkomst, maar wel uit de overgelegde rekeningafschriften. Uit de stellingen en de door ICS overgelegde producties blijkt dat de door [gedaagde] gedane bestedingen en opnamen niet direct, maar na de datum van het rekeningafschrift door [gedaagde] dienen te worden betaald. Derhalve kan op basis van hetgeen partijen zijn overeengekomen in beginsel worden uitgegaan dat er sprake is van een “deferred debitcard”. Met een “deferred debitcard” vindt afschrijving van de rekening immers niet direct plaats, maar later. Op deze vorm van kredietverstrekking zijn de bepalingen van titel 7:2A BW niet van toepassing, indien het krediet binnen drie maanden dient te worden terugbetaald en er slechts onbetekenende kosten in rekening worden gebracht.
Kosten van het krediet
2.4.
Op grond van artikel 7:57 lid 1 onder g BW wordt onder “totale kosten van het krediet” voor de consument verstaan: alle kosten die de consument moet maken voor een consumptief krediet, bijvoorbeeld de rente, commissielonen, administratiekosten, vergoedingen voor bemiddelaars en de kosten voor nevendiensten die een consument verplicht in combinatie met het krediet moet afnemen, waaronder verzekeringspremies, bijbehorende assurantiebelasting en de kosten voor betaalmiddelen waarmee kredietopnemingen kunnen worden verricht. De naam die aan de kosten wordt gegeven is daarbij naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant, het gaat er om of de kosten samenhangen met het krediet en de verschuldigdheid van deze kosten onderdeel uit maakten van het kredietaanbod.
2.5.
Dit houdt in dat, naast de jaarbijdrage, ook de bedongen vergoeding voor kasopnamen en de debetrente totale kosten van het krediet moeten worden gerekend, nu de verschuldigdheid van deze kosten onderdeel uit maakte van het kredietaanbod.
Onbetekenende kosten en terugbetaling binnen drie maanden?
2.6.
Onbetekenende kosten houdt in dat over de periode van het aangaan van de kredietovereenkomst tot het moment dat het verstrekte krediet moet worden terug betaald er slechts een kleine vergoeding aan de consument in rekening mag worden gebracht.
2.7.
De Nederlandse wetgever heeft in algemene bewoordingen aangegeven waarop moet worden gelet bij de uitleg van het begrip ‘onbetekenende kosten’ (Kamerstukken II 2009/10, 32 339, 3, p. 32):
“Het criterium «tegen onbetekenende kosten» heeft tot gevolg dat regulier krediet met een looptijd tot 3 maanden, waarvoor rente en kosten in rekening wordt gebracht, niet onder de uitzondering valt. Te denken valt aan zogenoemd «flitskrediet». Flitskrediet valt door de implementatie van de richtlijn ook onder de Wet op het financieel toezicht. Onder de bedoelde kosten wordt zowel rente als alle eventuele andere kosten onder welke noemer dan ook verstaan. De kosten zijn in relatieve zin onbetekenend wanneer ze slechts een zeer klein percentage van het krediet bedragen. Bijvoorbeeld bij een krediet van €2000 is €5 kosten in ieder geval onbetekenend. (…). Bij onbetekenende kosten in absolute zin kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een kleine vergoeding voor het gebruik maken van een klantenkaart met betaalfunctie.”
2.8.
Bij de beoordeling of ICS in onderhavige kredietovereenkomst onbetekenende kosten in rekening heeft gebracht dient op grond van hetgeen hiervoor is overwogen te worden uitgegaan van de hiervoor genoemde totale kosten van het krediet.
2.9.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat ICS, in tegenstelling tot hetgeen ze heeft gesteld, € 89,00 aan kosten kasopname en € 16,20 aan debetrente in rekening heeft gebracht. De kantonrechter is van oordeel dat deze kosten zowel in absolute als in relatieve zin niet als onbetekenend zijn aan te merken.
2.10.
Mitsdien zijn de bepalingen van titel 7:2A BW op deze kredietovereenkomst van toepassing. Dit betekent dat ICS moet voldoen aan de precontractuele en contractuele informatieverplichtingen van de artikelen 7:59, 7:60 en 7:61 BW.
2.11.
Op ICS rust op grond van artikel 7:60 BW de verplichting ruim voor het sluiten van de overeenkomst aan [gedaagde] de in artikelen 5 en 6 van de Richtlijn voorgeschreven precontractuele informatie te verstrekken, op de in die artikelen voorgeschreven wijze. Deze informatie betreft in ieder geval de naam en het adres van ICS, de relevante kenmerken van het krediet en het al dan niet bestaan van een herroepingsrecht. ICS heeft hiertoe slechts gesteld dat de volledige tekst van de algemene voorwaarden online zichtbaar was tijdens de creditcard aanvraag. De kantonrechter is van oordeel dat hiermee niet is voldaan aan de verplichting van artikel 7:60 BW omdat dit algemene informatie betreft die niet is toegespitst op het verstrekte krediet.
2.12.
De kredietovereenkomst tussen partijen bestaat uit een zogenaamde card carrier. Op de voorzijde van de “card carrier” is de creditcard met een plakstrip bevestigd en op de achterzijde staan de algemene voorwaarden afgedrukt. Door ingebruikname van de creditcard komt volgens ICS de overeenkomst tot stand. Een nadere akte wordt hiervan niet opgemaakt.
2.13.
Deze wijze van contracteren voldoet naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de wettelijke vereisten van een kredietovereenkomst. In artikel 7:61 BW lid 1 is bepaald welke informatie de kredietgever aan de kredietnemer dient te verstrekken. De kredietovereenkomst dient op duidelijke en beknopte wijze de in lid 2 van dit artikel genoemde gegevens te vermelden. Het is voor de consument van wezenlijk belang dat hij voor de sluiting van de overeenkomst kennis neemt van alle contractvoorwaarden en de gevolgen van sluiting van de overeenkomst. Op basis van die informatie kan [gedaagde] namelijk beslissen of hij contractueel gebonden wenst te zijn (RWE Vertrieb HvJ EU 21 maart 2013 C-92/11 en Kásler HvJ EU 30 april 2014 C-26/13).
Op de “card carrier” of op de achterzijde vermelde algemene voorwaarden staat het soort krediet niet vermeld. Het totale kredietbedrag staat ook niet vermeld in de cardcarrier. Voorts ontbreekt een duidelijke waarschuwing betreffende de gevolgen van wanbetaling.
2.14.
Nu ICS haar wettelijke (pre-) contractuele informatieverplichtingen niet is nagekomen, zal de kantonrechter de kredietovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 2 BW ambtshalve vernietigen. Derhalve vervalt de grondslag van de vordering. [gedaagde] dient op grond van artikel 6:203 BW slechts het geleende bedrag terug te betalen, waarop de reeds in rekening gebrachte rente en kosten en betalingen in mindering worden gebracht. Derhalve wordt een bedrag van totaal € 105,20 (€ 89,00 + € 16,20) aan kosten op het geleende bedrag in mindering gebracht. [gedaagde] is aan ICS, na aftrek van kosten nog een bedrag van
€ 2.419,18 verschuldigd. De vernietiging van de kredietovereenkomst brengt ook met zich dat de buitengerechtelijke kosten en rente niet toewijsbaar zijn.
2.15.
Nu ICS haar vordering heeft beperkt tot een bedrag van € 500,00, met uitdrukkelijke reservering van het overige, zal de kantonrechter de vordering als volgt toewijzen.
2.16.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ICS worden begroot op:
- dagvaarding € 105,09
- griffierecht € 124,00
- salaris gemachtigde €
72,00(1 punt x tarief € 72,00)
Totaal € 301,09.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ICS tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 500,00;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van ICS, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 301,09;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020. (SK)