4.2Het oordeel van de politierechter
De politierechter is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
De politierechter overweegt daartoe het volgende.Op 18 september 2019 is aan verdachte een gedragsaanwijzing uitgereikt ter beëindiging van de overlast, inhoudende dat verdachte zich gedurende 90 dagen moest onthouden van contact met zijn ex-partner [naam 1] , zijn voormalige stiefzoon [naam 4] en zijn dochter [naam 3] en zich niet mocht ophouden in de straat genaamd de [adres 2] in Enschede en de woning aan de [adres 2] in Enschede niet mocht betreden, welke gedragsaanwijzing op 21 november 2019 is verlengd voor een periode van 90 dagen, welke verlenging op 2 december 2019 is uitgereikt aan verdachte.Uit de aangifte van mevrouw [naam 1]en de verklaring van verdachte ter zitting van 13 juli 2020 blijkt dat verdachte op 31 januari 2020 de woning aan de [adres 2] heeft betreden en contact heeft gehad met aangeefster, [naam 4] en [naam 3] . Gelet op deze bewijsmiddelen acht de politierechter bewezen dat verdachte opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de aan hem uitgereikte gedragsaanwijzing.
De politierechter acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De politierechter overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar ’s nachts, op het moment dat zij haar woning betrad, uit het niets heeft aangevallen en in haar woning heeft vastgehouden. Volgens aangeefster heeft verdachte haar geslagen in de hal waardoor zij tegen de trap viel, is verdachte vervolgens door de voordeur naar buiten gegaan en heeft daarna de deur weer open getrapt en heeft hij haar op de trap geduwd en een mes tegen de keel gezet. Bij de aangifte zitten foto’s waarop te zien is dat aangeefster verwondingen heeft in haar nek en op haar arm.
Verdachte heeft verklaard dat zijn ex-partner hem in de nacht van 30 op 31 januari 2020 omstreeks 3.00 uur belde dat hun dochter hoge koorts had. Verdachte is toen op de fiets naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis gegaan om advies te vragen, waarna hij naar de woning van zijn ex is gegaan. Daar aangekomen constateerde hij dat zijn dochter geen koorts had, heeft hij gepraat met zijn ex, en toen hij op enig moment wilde vertrekken is hij met een hamer geraakt. Toen zijn ex hem vervolgens met een mes aanviel en hij het mes greep, heeft het mes haar kennelijk per ongeluk geraakt, aldus verdachte. Hij heeft zich de volgende ochtend gemeld bij het ziekenhuis met verwondingen in zijn gezicht en een lichte zwelling op het achterhoofd.
Het relaas van verdachte staat lijnrecht tegenover dat van aangeefster. Beide verklaringen vinden op onderdelen steun in overige dossierstukken, maar zijn op andere (essentiële) onderdelen tegenstrijdig en/of in strijd met overige dossierstukken.
Zo ondersteunt de verklaring van getuige [naam 4] , de zoon van aangeefster die op enig moment wakker werd van het kabaal en de trap af kwam, die van aangeefster weliswaar in die zin dat [naam 2] zegt gezien te hebben dat verdachte zijn moeder vasthad terwijl hij een mes in zijn handen had, maar de volgorde die [naam 2] noemt is een wezenlijk andere. Volgens [naam 2] trof hij eerst zijn moeder aan op de trap terwijl verdachte haar vasthad, waarna verdachte naar buiten ging, de deur weer open trapte en zijn moeder aan de haren naar buiten trok.
Bij de politie ontkent aangeefster in eerste instantie dat zij telefonisch contact heeft gehad met verdachte die nacht. Uit onderzoek is evenwel gebleken dat aangeefster verdachte die nacht berichten heeft gestuurd, die zij later weer verwijderd heeft, en hem heeft gebeld tussen 2.48 uur en 2.52 uur, hetgeen de verklaring van verdachte op dat punt ondersteunt. Datzelfde geldt voor het feit dat verdachte enkele minuten daarna een bericht stuurde naar aangeefster met de tekst ‘zal ik je naar de eerste hulp brengen?’.
Verdachte op zijn beurt heeft wisselend verklaard. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij voelde dat er een voorwerp tegen zijn hoofd werd gegooid en dat hij zag dat dit een hamer was. Tijdens een volgend verhoor echter verklaart verdachte dat zijn ex met de hamer tegen de onderzijde van de trap sloeg en de kop van de hamer in zijn nek terecht kwam, maar dat de hamer hem niet had geraakt.
De overige getuigen, de heer [naam 5] en mevrouw [naam 6] (buren), hebben het incident niet zelf waargenomen.
Bij het voorgaande komt dat verdachte en aangeefster al geruime tijd – via onder andere e-mail en WhatsApp – ruzie maken. Volgens aangeefster accepteert verdachte niet dat zij een nieuwe partner heeft en wilde hij haar die avond ertoe bewegen de relatie te beëindigen, terwijl volgens verdachte aangeefster het incident in scene heeft gezet om ervoor te zorgen dat hij haar en hun dochter niet meer kan of mag zien.
In de gegeven omstandigheden ziet de politierechter geen reden om meer geloof te hechten aan de verklaringen van aangeefster en [naam 2] dan aan de verklaring van verdachte.
Het procesdossier bevat weliswaar voldoende wettig bewijs, maar de politierechter kan op grond daarvan, gelet op de geconstateerde tegenstrijdigheden en inconsistenties, het letsel bij zowel aangeefster als verdachte en tegen de achtergrond van het lopende conflict, niet tot de overtuiging komen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De politierechter acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De politierechter overweegt daartoe het volgende. Mevrouw [naam 1] heeft aangifte gedaan namens de woningcorporatie van vernieling van het slot in de voordeur. Verdachte ontkent dat hij dit slot heeft vernield. Uit het dossier blijkt enkel dat de dag na het incident een nieuw slot in de deur is gezet en dat is ook geconstateerd door de politie. De agenten zagen geen schade aan de voordeur zelf of aan het kozijn. Gelet hierop, en onder verwijzing naar het hiervoor onder feit 2. overwogene, is het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.