ECLI:NL:RBOVE:2020:2543

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
08-028105-20
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor overtreding van een gedragsaanwijzing en vrijspraak van zwaardere aanklachten

Op 27 juli 2020 heeft de politierechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 49-jarige man uit Enschede. De man werd beschuldigd van het overtreden van een gedragsaanwijzing die hem verbood contact op te nemen met zijn ex-partner en haar kinderen. De gedragsaanwijzing was op 21 november 2019 uitgevaardigd en op 2 december 2019 verlengd. Op 31 januari 2020 heeft de man echter contact gezocht met zijn ex-partner, wat leidde tot zijn veroordeling. De politierechter oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de gedragsaanwijzing, en legde hem een gevangenisstraf van vier dagen op, gelijk aan de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

De man werd echter vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, waaronder het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn ex-partner en de vernieling van een deur. De politierechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De verklaringen van de verdachte en de aangeefster waren tegenstrijdig, en de politierechter kon niet tot de overtuiging komen dat de man de tenlastegelegde feiten had gepleegd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de politierechter geen directe schade aan hen kon vaststellen die voortvloeide uit het bewezenverklaarde feit.

De uitspraak benadrukt het belang van gedragsaanwijzingen in het strafrecht en de noodzaak voor duidelijke en overtuigende bewijsvoering bij zwaardere aanklachten. De politierechter hield rekening met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor vergelijkbare delicten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Politierechter
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-028105-20
Datum vonnis: 27 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1971 in [geboorteplaats 1] (Turkije),
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 maart 2020 en 13 juli 2020.
De politierechter heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van Minnen en van hetgeen door verdachte en de raadsman, mr. T. Geerdink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht. Daarnaast heeft de politierechter kennis genomen van hetgeen door de raadsman van de benadeelde partij, mr. E. Taş, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te Enschede,
althans in Nederland,
opzettelijk
heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens
artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van
strafvordering, te weten de verlenging van een gedragsaanwijzing
(opgemaakt d.d. 21 november 2019 en/of uitgereikt d.d. 2 december
2019) gegeven door de officier van justitie te Oost-Nederland, kort
weergegeven inhoudende dat hij, verdachte:
- zich niet in de straat genaamd de [adres 2] , in Enschede, zal
ophouden en dat hij de woning aan [adres 2] , 7511 in Enschede,
niet zal betreden, en/of
- geen contact mag opnemen met [naam 1] (geboren op [geboortedatum 2]
te [plaatsnaam en land 1] ), [naam 2] (geboren op
[geboortedatum 3] te [plaatsnaam en land 2] ), [naam 3]
(geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 2] ), immers heeft verdachte
opzettelijk:
- zich in de straat, genaamd de [adres 2] , in Enschede,
opgehouden en/of de woning aan de [adres 2] , 7511 in
Enschede, betreden, en/of
- ( persoonlijk en/of telefonisch) contact gehad met [naam 1]
(geboren op [geboortedatum 2] te [plaatsnaam en land 1] ) en/of [naam 2]
(geboren op [geboortedatum 3] te [plaatsnaam en land 2] )en/of
[naam 3] (geboren op [geboortedatum 4] te Enschede);
( art 184a Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te Enschede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam 1] (geb. [geboortedatum 2] )
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
immers heeft hij, verdachte,
- een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, op/tegen de
keel/nek/hals, althans op/tegen het lichaam, van die geb gezet,
en/of
- met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in/op/tegen de
arm, althans in/op/tegen het lichaam, van die [naam 1] gestoken,
en/of
- met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, stekende
bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [naam 1] ,
en/of
- die [naam 1] op/tegen het hoofd en/of de arm gestompt en/of
geslagen, en/of
- die [naam 1] (met kracht) bij de keel/nek/hals gegrepen en/of
vastgepakt, en/of
- die [naam 1] (met kracht) bij de haren gegrepen en/of vastgepakt
en/of (vervolgens) aan de haren mee getrokken/ gesleurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te Enschede
[naam 1] (geb. [geboortedatum 2] ) heeft mishandeld door:
- een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, op/tegen de keel/nek/hals, althans op/tegen het lichaam, van die [naam 1] te
zetten, en/of
- met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in/op/tegen de
arm, althans in/op/tegen het lichaam, van die [naam 1] te steken,
en/of
- die [naam 1] op/tegen het hoofd en/of de arm, althans op/tegen het
lichaam, te stompen en/of te slaan, en/of
- die [naam 1] (met kracht) bij de keel/nek/hals, te grijpen en/of vast
te pakken, en/of
- die [naam 1] (met kracht) bij de haren te grijpen en/of vast te pakken
en/of (vervolgens) aan de haren mee te trekken/ sleuren;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3.
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te Enschede
opzettelijk en wederrechtelijk
een deur (waaronder een slot en/of een dagschoot van de cilinder), in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan
[naam 1] (geb. [geboortedatum 2] ) en/of Woningcorporatie Domijn
toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging/verdachte
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het eerste tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, gelet op de aangifte van mevrouw [naam 1] en de verklaringen van [naam 4] en [naam 5] . Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij ter plaatse is geweest.
Volgens de officier van justitie kan ook het tweede tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, gelet op de aangifte van mevrouw [naam 1] en de getuigenverklaring van [naam 4] .
Ten slotte kan het derde tenlastegelegde feit ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard aldus de officier van justitie, gelet op de aangifte van mevrouw [naam 1] en de aangifte van de woningbouwvereniging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Aangeefster heeft verdachte onder valse voorwendselen naar haar huis gelokt. De verklaring van aangeefster is voorts tegenstrijdig en daarmee onbetrouwbaar. Voor wat betreft de tenlastegelegde vernieling blijkt nergens uit dat sprake was van schade aan de deur of het kozijn.
4.2
Het oordeel van de politierechter
Feit 1
De politierechter is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
De politierechter overweegt daartoe het volgende. [1] Op 18 september 2019 is aan verdachte een gedragsaanwijzing uitgereikt ter beëindiging van de overlast, inhoudende dat verdachte zich gedurende 90 dagen moest onthouden van contact met zijn ex-partner [naam 1] , zijn voormalige stiefzoon [naam 4] en zijn dochter [naam 3] en zich niet mocht ophouden in de straat genaamd de [adres 2] in Enschede en de woning aan de [adres 2] in Enschede niet mocht betreden, welke gedragsaanwijzing op 21 november 2019 is verlengd voor een periode van 90 dagen, welke verlenging op 2 december 2019 is uitgereikt aan verdachte. [2] Uit de aangifte van mevrouw [naam 1] [3] en de verklaring van verdachte ter zitting van 13 juli 2020 blijkt dat verdachte op 31 januari 2020 de woning aan de [adres 2] heeft betreden en contact heeft gehad met aangeefster, [naam 4] en [naam 3] . Gelet op deze bewijsmiddelen acht de politierechter bewezen dat verdachte opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de aan hem uitgereikte gedragsaanwijzing.
Feit 2
De politierechter acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De politierechter overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar ’s nachts, op het moment dat zij haar woning betrad, uit het niets heeft aangevallen en in haar woning heeft vastgehouden. Volgens aangeefster heeft verdachte haar geslagen in de hal waardoor zij tegen de trap viel, is verdachte vervolgens door de voordeur naar buiten gegaan en heeft daarna de deur weer open getrapt en heeft hij haar op de trap geduwd en een mes tegen de keel gezet. Bij de aangifte zitten foto’s waarop te zien is dat aangeefster verwondingen heeft in haar nek en op haar arm.
Verdachte heeft verklaard dat zijn ex-partner hem in de nacht van 30 op 31 januari 2020 omstreeks 3.00 uur belde dat hun dochter hoge koorts had. Verdachte is toen op de fiets naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis gegaan om advies te vragen, waarna hij naar de woning van zijn ex is gegaan. Daar aangekomen constateerde hij dat zijn dochter geen koorts had, heeft hij gepraat met zijn ex, en toen hij op enig moment wilde vertrekken is hij met een hamer geraakt. Toen zijn ex hem vervolgens met een mes aanviel en hij het mes greep, heeft het mes haar kennelijk per ongeluk geraakt, aldus verdachte. Hij heeft zich de volgende ochtend gemeld bij het ziekenhuis met verwondingen in zijn gezicht en een lichte zwelling op het achterhoofd.
Het relaas van verdachte staat lijnrecht tegenover dat van aangeefster. Beide verklaringen vinden op onderdelen steun in overige dossierstukken, maar zijn op andere (essentiële) onderdelen tegenstrijdig en/of in strijd met overige dossierstukken.
Zo ondersteunt de verklaring van getuige [naam 4] , de zoon van aangeefster die op enig moment wakker werd van het kabaal en de trap af kwam, die van aangeefster weliswaar in die zin dat [naam 2] zegt gezien te hebben dat verdachte zijn moeder vasthad terwijl hij een mes in zijn handen had, maar de volgorde die [naam 2] noemt is een wezenlijk andere. Volgens [naam 2] trof hij eerst zijn moeder aan op de trap terwijl verdachte haar vasthad, waarna verdachte naar buiten ging, de deur weer open trapte en zijn moeder aan de haren naar buiten trok.
Bij de politie ontkent aangeefster in eerste instantie dat zij telefonisch contact heeft gehad met verdachte die nacht. Uit onderzoek is evenwel gebleken dat aangeefster verdachte die nacht berichten heeft gestuurd, die zij later weer verwijderd heeft, en hem heeft gebeld tussen 2.48 uur en 2.52 uur, hetgeen de verklaring van verdachte op dat punt ondersteunt. Datzelfde geldt voor het feit dat verdachte enkele minuten daarna een bericht stuurde naar aangeefster met de tekst ‘zal ik je naar de eerste hulp brengen?’.
Verdachte op zijn beurt heeft wisselend verklaard. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij voelde dat er een voorwerp tegen zijn hoofd werd gegooid en dat hij zag dat dit een hamer was. Tijdens een volgend verhoor echter verklaart verdachte dat zijn ex met de hamer tegen de onderzijde van de trap sloeg en de kop van de hamer in zijn nek terecht kwam, maar dat de hamer hem niet had geraakt.
De overige getuigen, de heer [naam 5] en mevrouw [naam 6] (buren), hebben het incident niet zelf waargenomen.
Bij het voorgaande komt dat verdachte en aangeefster al geruime tijd – via onder andere e-mail en WhatsApp – ruzie maken. Volgens aangeefster accepteert verdachte niet dat zij een nieuwe partner heeft en wilde hij haar die avond ertoe bewegen de relatie te beëindigen, terwijl volgens verdachte aangeefster het incident in scene heeft gezet om ervoor te zorgen dat hij haar en hun dochter niet meer kan of mag zien.
In de gegeven omstandigheden ziet de politierechter geen reden om meer geloof te hechten aan de verklaringen van aangeefster en [naam 2] dan aan de verklaring van verdachte.
Het procesdossier bevat weliswaar voldoende wettig bewijs, maar de politierechter kan op grond daarvan, gelet op de geconstateerde tegenstrijdigheden en inconsistenties, het letsel bij zowel aangeefster als verdachte en tegen de achtergrond van het lopende conflict, niet tot de overtuiging komen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 3
De politierechter acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De politierechter overweegt daartoe het volgende. Mevrouw [naam 1] heeft aangifte gedaan namens de woningcorporatie van vernieling van het slot in de voordeur. Verdachte ontkent dat hij dit slot heeft vernield. Uit het dossier blijkt enkel dat de dag na het incident een nieuw slot in de deur is gezet en dat is ook geconstateerd door de politie. De agenten zagen geen schade aan de voordeur zelf of aan het kozijn. Gelet hierop, en onder verwijzing naar het hiervoor onder feit 2. overwogene, is het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
4.3
De bewezenverklaring
De politierechter acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 31 januari 2020 te Enschede, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de verlenging van een gedragsaanwijzing (opgemaakt d.d. 21 november 2019 en/of uitgereikt d.d. 2 december 2019) gegeven door de officier van justitie te Oost-Nederland, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte:
- zich niet in de straat genaamd de [adres 2] , in Enschede, zal ophouden en dat hij de woning aan [adres 2] , 7511 in Enschede, niet zal betreden, en
- geen contact mag opnemen met [naam 1] (geboren op [geboortedatum 2] te [plaatsnaam en land 1] ), [naam 2] (geboren op [geboortedatum 3] te [plaatsnaam en land 2] ), [naam 3] (geboren op [geboortedatum 4] te Enschede), immers heeft verdachte opzettelijk:
- zich in de straat, genaamd de [adres 2] , in Enschede, opgehouden en de woning aan de [adres 2] , 7511 in Enschede, betreden, en
- ( persoonlijk en/of telefonisch) contact gehad met [naam 1] (geboren op [geboortedatum 2] te [plaatsnaam en land 1] ) en [naam 2] (geboren op [geboortedatum 3] te [plaatsnaam en land 2] )en [naam 3] (geboren op [geboortedatum 4] te Enschede).
De politierechter acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De politierechter oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging/verdachte
De officier van justitie heeft één eis geponeerd die ziet op de feiten onder onderhavig parketnummer en de (niet met onderhavig parketnummer gevoegde maar wel gelijktijdig ter zitting behandelde) feiten onder parketnummers 08-057784-18 en 08-224077-19. De officier van justitie vordert dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen straf of maatregel aan verdachte opgelegd moet worden, omdat een vrijspraakverweer ten aanzien van alle feiten is gevoerd.
7.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de politierechter rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De politierechter acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich niets gelegen laten liggen aan een gedragsaanwijzing gegeven door een officier van justitie, die hem ervan had moeten weerhouden op enigerlei wijze – en om wat voor reden dan ook – contact te hebben met aangeefster en haar kinderen. Dat aangeefster een eigen aandeel lijkt te hebben gehad in de confrontatie zal de politierechter evenwel in strafmatigende zin meewegen.
Blijkens het verdachte betreffende uittreksel uit het Justitiële documentatieregister van 20 april 2020 is hij niet eerder veroordeeld voor gelijksoortige delicten.
Gelet op een juiste normhandhaving en de voor het overtreden van een gedragsaanwijzing als de onderhavige gebruikelijke bestraffing behoort een straf te worden opgelegd die vrijheidsbeneming meebrengt.
Nu de politierechter tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en de eis van de officier van justitie tevens betrekking heeft op andere zaken, zal deze eis niet worden gevolgd.
Alles afwegende acht de politierechter een gevangenisstraf die in duur beperkt is tot het voorarrest, met aftrek van dat voorarrest, passend en geboden.
7.3
De inbeslaggenomen voorwerpen
De politierechter zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst vermelde hamer, nu op dit moment niet duidelijk is wie als zodanig kan worden aangemerkt.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Aangeefster [naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit bedrag wordt wegens immateriële schade gevorderd.
Daarnaast heeft mr. E. Taş namens de benadeelde partij [naam 2] mondeling ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaal bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit bedrag wordt wegens immateriële schade gevorderd.
8.2
De standpunten van de officier van justitie en van de verdediging/verdachte
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [naam 1] gematigd moet worden tot een bedrag van € 750,00 en dat de vordering van benadeelde partij [naam 2] moet worden gematigd tot een bedrag van € 250,00. De officier van justitie vordert dat de vorderingen voor bovenstaande bedragen worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [naam 1] moet worden afgewezen, omdat een vrijspraakverweer is gevoerd. Subsidiair en voor zover geen vrijspraak volgt, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd moet worden.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [naam 2] , heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze afgewezen moet worden, omdat nergens uit kan worden afgeleid dat de benadeelde partij deze schade heeft gevorderd.
8.3
Het oordeel van de politierechter
Nu verdachte van de onder 2. en 3. tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken en door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit 1. rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen, zal de politierechter de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel.

10.De beslissing

De politierechter:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vordering, en dat de benadeelde partijen de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst vermelde hamer, nu op dit moment niet duidelijk is wie als zodanig kan worden aangemerkt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie, Eenheid Oost-Nederland, District Twente, basisteam Enschede, met zaakregistratienummer PL0600-2020048384. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een gedragsaanwijzing als bedoeld in artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (inclusief een akte van uitreiking), doorgenummerde pag. 130-132.
3.Proces-verbaal van aangifte van [naam 1] van 31 januari 2020, doorgenummerde pag. 45.