ECLI:NL:RBOVE:2020:2690

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
8277745 CV EXPL 20-239
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van salarisspecificaties en achterstallig loon in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de besloten vennootschap Seebright Vastgoed B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Klinkenberg, vorderde onder andere de afgifte van salarisspecificaties over de maanden januari tot en met oktober 2019 en betaling van achterstallig loon. De eiser stelde dat hij in dienst was gebleven van Seebright, ondanks de bewering van Seebright dat er een overgang van onderneming had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde dat er geen overtuigend bewijs was voor de overgang van onderneming en dat de eiser recht had op de gevorderde salarisspecificaties. De rechter bepaalde dat Seebright de specificaties binnen drie weken moest verstrekken, met een dwangsom voor elke dag dat dit niet zou gebeuren. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan de eiser. De uitspraak benadrukt de verplichting van de werkgever om loonspecificaties te verstrekken en de voorwaarden waaronder een overgang van onderneming kan plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 8277745 CV EXPL 20-239
Vonnis in kort geding van 23 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde mr. E. Klinkenberg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SEEBRIGHT VASTGOED B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Dalfsen,
gedaagde partij, hierna te noemen: Seebright,
gemachtigde mr. J. Doornbos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 januari 2020
  • de nadere producties van [eiser] van 12 juni 2020
  • de producties van Seebright van 8 juli 2020.
1.2.
Nadat aanvankelijk een mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 14 februari 2020 hebben partijen laten weten in onderling overleg te willen treden. Het overleg heeft niet tot volledige overeenstemming geleid. [eiser] heeft daarom alsnog om een mondelinge behandeling verzocht. De mondelinge behandeling heeft vervolgens op 9 juli 2020 plaatsgevonden via een Skype-vergadering. Bij die Skype-vergadering waren [eiser] en zijn gemachtigde aanwezig. Seebright werd vertegenwoordigd door mr. J. Doornbos. Beide partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum vastgesteld voor het vonnis.

2.De feiten

2.1.
Seebright heeft onder de statutaire naam [X] en onder de handelsnamen [Y] en [Z] een onderneming gedreven die zich bezighield met de aanleg en het onderhoud van sportvelden en de (online) verkoop van sportartikelen.
2.2.
[eiser] is op 20 februari 2017 in dienst getreden bij [X] in de functie van sportveld onderhoudsman. Het salaris bedroeg laatstelijk € 2.312,00 bruto per vier weken.
2.3.
[X] heeft haar statutaire naam op 5 februari 2019 gewijzigd in Seebright. Bestuurder van Seebright is de heer [A]
2.4.
Het loon van [eiser] is niet volledig voldaan. Met ingang van 1 november 2019 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Seebright veroordeelt:
tot betaling van het bruto-equivalent van het bedrag € 6.147,66 netto aan achterstallig loon over de periode 2017 tot en met oktober 2019;
tot betaling van de wettelijke verhoging over het onder 1 gevorderde bedrag, gerekend vanaf de datum van verzuim tot de dag van volledige betaling;
tot betaling van de wettelijke rente over de onder 1 en 2 gevorderde bedragen, gerekend vanaf de datum van verzuim tot de dag van volledige betaling;
tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 682,38;
tot betaling van de kosten van de procedure;
tot betaling van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
om binnen vijf dagen na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis aan [eiser] deugdelijke bruto/netto-specificaties te verstrekken over de maanden januari tot en met oktober 2019, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat Seebright hiermee in gebreke zal blijven.
3.2.
Seebright heeft de vordering betwist.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aanvankelijk vorderde [eiser] (onder meer) de veroordeling van Seebright tot betaling van achterstallig loon, wettelijke verhoging en rente, alsmede de veroordeling van Seebright tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto-specificaties. Ter zitting is gebleken dat de vordering van [eiser] grotendeels is voldaan door middel van een betaling van € 6.000,00 door de echtgenote van [A] . [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat de onderhavige procedure alleen nog dient ter verkrijging van de loonspecificaties dan wel een jaaropgaaf over 2019. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij die loonspecificaties of een jaaropgaaf nodig heeft voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting over 2019. Die aangifte dient uiterlijk 1 september 2020 te geschieden. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] het spoedeisend belang hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.2.
In dit kort geding dient beoordeeld te worden of de vordering van [eiser] een zodanige kans van slagen heeft in een eventuele bodemprocedure dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door hem gevorderde voorlopige maatregel gerechtvaardigd voorkomt. Daarbij zal de kantonrechter uitgaan van de door partijen gepresenteerde feiten en omstandigheden en het daaromtrent gevoerde debat, zonder nadere bewijslevering, omdat een kort gedingprocedure zich daarvoor niet leent.
4.3.
Op grond van artikel 7:626 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de werkgever verplicht om bij elke voldoening van het in geld vastgestelde loon de werknemer een schriftelijke of elektronische loonspecificatie te verstrekken. Seebright heeft die verplichting an sich niet betwist, maar zij heeft aangevoerd dat zij door een overgang van onderneming, als bedoeld in artikel 7:662 BW, sinds 1 januari 2019 niet langer de werkgever is van [eiser] . Seebright heeft de onderneming overgedragen aan [B] en [C] . [B] en [C] hebben de besloten vennootschap [X] opgericht, hetgeen mogelijk was, omdat de statutaire naam van Seebright (die eerder ook zo luidde; zie bij 2.1. en 2.3.) toen reeds was gewijzigd in Seebright Vastgoed B.V. Later hebben [B] en [C] de statutaire naam van [X] gewijzigd in Sport Compleet B.V. [eiser] is na de overgang van onderneming in dienst gekomen bij de overnemende partij, thans Sport Compleet B.V. Omdat Seebright nog wel hoofdelijk aansprakelijk was voor verplichtingen van vóór de overgang van onderneming, heeft Seebright nog wel enkele betalingen verricht aan [eiser] . Na de overgang heeft Seebright ook nog betalingen gedaan, maar die betalingen heeft zij enkel gedaan omdat zij zich daartoe moreel verplicht voelde. De overnemende partij bleek namelijk haar verplichtingen niet na te komen, niet jegens Seebright, maar ook niet jegens de overgenomen werknemers, zoals [eiser] .
Seebright heeft ter onderbouwing van haar verweer verwezen naar een ontwerpakte van de notaris, waarin de overdracht van de activa en passiva staat beschreven, alsmede naar een conceptdagvaarding, waarmee Seebright Sport Compleet B.V., [B] en [C] wil dagvaarden voor de rechtbank in Leeuwarden ter nakoming van hun verplichtingen.
4.4.
[eiser] heeft betwist dat er sprake is van een overgang van onderneming. Er is begin 2019 wel sprake geweest van een mogelijke overname, maar die overname is nooit afgerond. [eiser] heeft in 2019 zijn loon ook steeds ontvangen van Seebright. Vanwege het standpunt van Seebright heeft [eiser] wel contact opgenomen met [B] en [C] , maar zij verwijzen [eiser] terug naar Seebright, omdat de daadwerkelijke overgang van onderneming nooit heeft plaatsgevonden.
4.5.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In artikel 7:662 BW is bepaald dat onder de overgang van onderneming wordt verstaan ‘de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt’. Om te kunnen beoordelen of [eiser] zich ter verkrijging van de salarisspecificaties tot de juiste partij heeft gewend, dient te worden bezien of sprake is van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW. De gestelde overgang van onderneming is vormgegeven via een activa passiva-transactie (een overeenkomst). Een dergelijke activa passiva-transactie kan vormvrij geschieden. In dit geval hebben Seebright en de kopers voor een notariële akte gekozen, maar die akte is niet gepasseerd. Op de ontwerpakte zijn met de hand verschillende bepalingen bijgeschreven. Onderaan de ontwerpakte zijn twee handtekeningen geplaatst: een handtekening van de heer [A] en een handtekening met daarbij de naam ‘ [B] ’. Naar het oordeel van de kantonrechter is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat met het ondertekenen van de ontwerpakte door de heer [B] een voltooide activa passiva-transactie heeft plaatsgevonden en dat [eiser] zich ter verkrijging van zijn salarisspecificaties moet wenden tot [B] , [C] of Sport Compleet B.V. Die ontwerpakte heeft immers geen verder vervolg gekregen door het passeren van een definitieve akte. Daar komt bij dat in de ontwerpakte onder ‘koper’ geen gegevens worden vermeld. Aldus ontbreken hier de essentialia om tot een voldragen overname-overeenkomst te concluderen. Wat er precies is afgesproken en met wie die afspraken zijn gemaakt, is voorshands niet eenvoudig vast te stellen. De kantonrechter acht verder van doorslaggevende betekenis dat alle salarisbetalingen in 2019 door Seebright zijn verricht met omschrijvingen als ‘salaris 2019’, ‘salaris’, ‘vakantiegeld [X] ’ en ‘salaris [X] ’. Het gaat weliswaar om allemaal losse betalingen van € 500,00 dan wel € 1.000,00 en geen vaste, vierwekelijkse salarisbetalingen, maar uit de stukken van [eiser] blijkt dat in het verleden (2017 en 2018) ook niet steeds het volledige salaris werd voldaan.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter voorshands van oordeel is dat het aannemelijk is dat geen overgang van onderneming heeft plaatsgevonden zodat het ervoor moet worden gehouden dat [eiser] in dienst is gebleven van (thans) Seebright. De kantonrechter zal de vordering tot afgifte van de salarisspecificaties over de maanden januari tot en met oktober 2019 toewijzen. Omdat Seebright voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze niet stante pede zal kunnen verstrekken, zal de kantonrechter de termijn voor afgifte bepalen op drie weken na heden. [eiser] heeft daarna nog de tijd om zijn aangifte inkomstenbelasting tijdig te verzorgen.
4.7.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen als hierna in het dictum is vermeld.
4.8.
Seebright heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 682,38. De kantonrechter zal deze vordering eveneens toewijzen.
4.9.
Seebright zal, als de partij die in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De nakosten zullen worden begroot op € 120,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Seebright om binnen drie weken na heden aan [eiser] de bruto/netto-specificaties te verstrekken van het salaris over de maanden januari tot en met oktober 2019, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag dat Seebright daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00;
5.2.
veroordeelt Seebright tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 682,38;
5.3.
veroordeelt Seebright in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
  • € 114,12 voor explootkosten
  • € 236,00 voor griffierecht
  • € 600,00 voor salaris gemachtigde
  • € 120,00 voor nakosten;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2020. (SvW)