ECLI:NL:RBOVE:2020:2700

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
ak_ 19 _ 1966
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een servicegebouw door Stichting Christelijke Gemeente Nederland Almelo en de rol van omwonenden als belanghebbenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die aan Stichting Christelijke Gemeente Nederland (CGN) is verleend voor het bouwen van een servicegebouw op het perceel Almelosestraat 11 te Almelo. Twee omwonenden zijn als belanghebbenden aangemerkt, omdat zij eigenaar zijn van een aangrenzend perceel. De overige vier omwonenden zijn niet als belanghebbenden erkend, omdat zij geen zicht of te weinig zicht hebben op het servicegebouw. De rechtbank oordeelt dat de wijziging van de vergunning in de bezwaarfase is toegestaan en dat de procedurefouten die door de omwonenden zijn aangevoerd, niet zijn gemaakt. De rechtbank bevestigt dat het gewijzigde plan past binnen het bestemmingsplan en dat het college van burgemeester en wethouders van Almelo terecht de omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank heeft niet beoordeeld wat door de omwonenden is aangevoerd over artikel 3 van de Wet bibob, omdat dit artikel niet strekt tot bescherming van de belangen van omwonenden, maar van het algemene belang. De rechtbank verklaart het beroep van de eisers ongegrond en bevestigt de beslissing van het college.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1966

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] e.a., te [woonplaats] , eisers,

gemachtigde: E.J.A. Mossel,
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Christelijke Gemeente Nederland (CGN) Almelo, te Almelo.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Stichting CGN Almelo (hierna: CGN) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een servicegebouw ter ondersteuning van sport en terreinbeheer op het perceel Almelosestraat 11 te Almelo (hierna: perceel 11 ).
Hiertegen hebben [eiser 1] (hierna: [eiser 1] ), [eiser 2] (hierna: [eiser 2] ), [eiser 3] (hierna: [eiser 3] ), [eiser 4] (hierna: [eiser 4] ), [eiser 5] (hierna: [eiser 5] ) en [eiser 6] (hierna: [eiser 6] ) bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar, voor zover ingediend door [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 6] , niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar, voor zover ingediend door [eiser 5] , is gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gewijzigd gehandhaafd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eisers hebben gereageerd op het verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2020. Eisers zijn verschenen in de persoon van [eiser 1] en [eiser 4] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D.A. Cohen en L. Piksen. CGN heeft zich laten vertegenwoordigen door L.B. Kobus en R. Bakhuis.

Overwegingen

Feiten / eerdere besluitvorming
1. CGN is gevestigd aan de Bavinkelsweg 4/6 te Almelo. CGN is voornemens haar activiteiten te verplaatsen naar het Elhorsterveld/Groenpark aan de Almelosestraat, in het buitengebied tussen Almelo en Zenderen. Daartoe wil CGN op deze locatie ( perceel 11 ) een ontmoetingscentrum met bijbehorende voorzieningen realiseren voor de leden van haar geloofsgemeenschap. Eisers wonen in de omgeving van perceel 11 .
Om een en ander planologisch mogelijk te maken, heeft de raad van de gemeente Almelo (hierna: de raad) bij besluit van 24 mei 2016 het bestemmingsplan “ Bavinckel ” (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Een aantal omwonenden, onder wie (een deel van) eisers, hebben hiertegen beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:355, de beroepen ongegrond verklaard.
CGN wil de (bouw)activiteiten gefaseerd uitvoeren. Als eerste wil zij het servicegebouw realiseren en zij heeft hiertoe een aanvraag om omgevingsvergunning bij verweerder ingediend. De besluitvorming op die aanvraag ligt in deze uitspraak voor.
Juridisch kader
2. Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk,
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt, samengevat weergegeven, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de aanvraag / activiteit in strijd is met (a) het Bouwbesluit 2012, (b) de bouwverordening, (c) het ter plaatse geldende bestemmingsplan en (d) redelijke eisen van welstand.
Artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, het bevoegd gezag de omgevingsvergunning in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2.10 slechts kan weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob), met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 3 van die wet, voor zover het deze wet betreft, onder betrokkene mede wordt verstaan degene die op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs met de aanvrager van de omgevingsvergunning gelijk kan worden gesteld.
Artikel 3, eerste lid, van de Wet bibob bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor zover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, zij kunnen weigeren een aangevraagde beschikking te geven indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
3. Het beoogde servicegebouw is gelegen binnen het bestemmingsplan op gronden met de bestemming “Groen” en de bouwaanduiding “bijgebouwen”.
Artikel 6.1, aanhef en onder l, van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat de voor 'Groen' aangewezen gronden bestemd zijn voor maximaal één gebouw ter ondersteuning van de sportfaciliteiten en het terrein, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.
Artikel 6.2.1, aanhef en onder b, van de planregels bepaalt dat binnen deze bestemming geen gebouwen mogen worden gebouwd, met uitzondering van een gebouw ter ondersteuning van de sportfaciliteiten en het terrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', met inachtneming van de volgende regels:
1. goothoogte maximaal 6 m;
2. bouwhoogte maximaal 6 m;
3. gezamenlijke brutovloeroppervlakte bebouwing maximaal 360 m².
Artikel 6.3, onder a, van de planregels bepaalt dat het gebruik van de in lid 6.1 genoemde doeleinden gerelateerd dient te zijn aan de levensbeschouwelijke doeleinden zoals in artikel 7 (‘Maatschappelijk’).
Besluitvorming
4. Bij aanvraag van 8 januari 2019 heeft CGN verweerder verzocht haar een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een servicegebouw ter ondersteuning van sport en terreinbeheer op perceel 11 . Dit gebouw voorziet in stallingsruimte, bergingen, kleedkamers en een ruimte ter ondersteuning van de sport- en spelactiviteiten.
De aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
5. In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgronden, zoals neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo niet van toepassing zijn, zodat hij gehouden is de gevraagde omgevingsvergunning (voor de activiteit ‘bouwen’) te verlenen.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder het navolgende besloten.
6.1.
Het bezwaar, voor zover ingediend door [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 6] , is niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat deze personen geen belanghebbende zijn bij de verleende omgevingsvergunning omdat zij geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van de bouw van het servicegebouw. Ter onderbouwing hiertoe heeft verweerder verwezen naar de afstand tussen de woonpercelen van deze personen en het servicegebouw (variërend van 170 tot 480 meter), het ontbreken van zicht op het servicegebouw vanaf de woonpercelen (behoudens eventueel vanaf het perceel van [eiser 4] ) en het feit dat de ontsluiting van het totale perceel zal lopen via de Almelosestraat. Het eventuele zicht dat [eiser 4] heeft op het servicegebouw is, gelet op de afstand van 200 meter en de ter plaatse aanwezige begroeiing, niet zodanig dat dit van invloed is op het woon- en leefklimaat, aldus verweerder.
[eiser 5] , woonachtig op en eigenaar van het perceel [adres] , is door verweerder aangemerkt als belanghebbende bij de verleende omgevingsvergunning. De reden hiervoor is dat het perceel [adres] grenst aan perceel 11 , waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.
6.2.
Het bezwaar, voor zover ingediend door [eiser 5] , is gedeeltelijk gegrond verklaard. Dit betreft het feit dat het vergunde (op de bouwtekening omschreven) gebruik van een deel van het servicegebouw als ‘kantine’ in strijd is met het bestemmingsplan. De reden hiervoor is dat een kantine moet worden aangemerkt als ondersteunende horeca, wat binnen de bestemming “Groen” niet is toegestaan.
Verweerder heeft het primaire besluit gewijzigd gehandhaafd. Deze wijziging betreft het (op de bouwtekening omschreven) beoogde gebruik van een deel van het servicegebouw als ‘kantine’. Hiertoe is in het bestreden besluit opgenomen dat een drietal documenten (die deel uitmaken van het primaire besluit) wordt vervangen door een drietal documenten die aan het bestreden besluit zijn gehecht. Dat betreft onder andere een gewijzigde bouwtekening waarin de omschrijving ‘kantine’ is verwijderd. Tevens is een document, getiteld ‘Notitie’ aan het bestreden besluit toegevoegd. In de Notitie staat omschreven wat het beoogde gebruik is van het deel van het servicegebouw dat in primo was omschreven als ‘kantine’. Dit betreft het gebruik als ruimte voor ondersteuning van de diverse activiteiten die op het terrein zijn toegestaan.
Beoordeling van het beroep
7. Eisers stellen dat verweerder ten onrechte het bezwaar, voor zover ingediend door [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 6] , niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ter onderbouwing hebben eisers aangevoerd dat verweerder enkel heeft gekeken naar afstand tot, zicht op, en ruimtelijke uitstraling van het vergunde servicegebouw. Verweerder had daarentegen tevens de milieugevolgen (waaronder de aspecten geluid vanwege het gebruik van de sportvelden en de verkeersbewegingen van onder meer de bezoekers) mee moeten wegen. Eisers voeren in dit kader aan dat de Afdeling, bij de beoordeling van het beroep van eisers tegen het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan, heeft geoordeeld dat niet kan worden uitgesloten dat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden als gevolg van het gebruik van de sportvelden en de verkeersbewegingen.
Verder hebben eisers aangevoerd dat eiser [eiser 5] is aangemerkt als belanghebbende bij het primaire besluit omdat hij eigenaar is van een aangrenzend perceel. Eisers [eiser 1] en [eiser 2] zijn eveneens eigenaar van aangrenzende percelen. Zij hadden dan ook als belanghebbende moeten worden aangemerkt. Eisers hebben verder verwezen naar de nadien verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een beheerderswoning op perceel 11 . Het hiertegen gerichte bezwaarschrift van [eiser 1] is ontvankelijk verklaard. Hieruit volgt dat [eiser 1] ook als belanghebbende in de thans voorliggende procedure had moeten worden aangemerkt.
8. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
8.1.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat onder ‘belanghebbende’ wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271) is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
Verder volgt uit de jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2455) dat reeds het belang van betrokkene als eigenaar van het aangrenzende perceel, maakt dat hij een rechtstreeks bij de verlening van de omgevingsvergunning betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ wordt niet gehanteerd ten aanzien van bewoners/eigenaren van aangrenzende percelen.
8.2.
Het perceel van [eiser 5] is een aangrenzend perceel, zodat hij reeds hierom moet worden aangemerkt als belanghebbende bij het primaire besluit, waarbij een omgevingsvergunning (voor de activiteit ‘bouwen’) is verleend voor perceel 11 . Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
Ter zitting heeft gemachtigde van eisers desgevraagd meegedeeld dat het perceel van [eiser 2] , waarnaar is verwezen in het beroepschrift, geen aansluitend perceel betreft. Tussen dit perceel en perceel 11 is nog een ander perceel gelegen. Dit is door verweerder desgevraagd ter zitting bevestigd. Omdat er geen sprake is van een aansluitend perceel, kan [eiser 2] niet reeds hierom als belanghebbende bij de verleende omgevingsvergunning worden aangemerkt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat tijdens de procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een beheerderswoning op perceel 11 , is gebleken dat [eiser 1] de eigenaar is van een aangrenzend perceel en dat hij hiervan al de eigenaar was ten tijde van het nemen van het primaire besluit. Dit betekent dat [eiser 1] reeds hierom belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning die in dit geschil voorligt. Deze beroepsgrond slaagt.
8.3.
Uit de jurisprudentie blijkt dat de vraag of voldaan wordt aan het vereiste van een rechtstreeks belang, gevolgd door de vraag of de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- en bedrijfssituatie van betrokkene van enige betekenis zijn, beantwoord moet worden aan de hand van het besluit dat wordt bestreden. In deze zaak betreft dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een servicegebouw op perceel 11 , en niet, zoals eisers blijkbaar veronderstellen, het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan. De door eisers genoemde aspecten, zoals het geluid vanaf het sportterrein en de verkeersaantrekkende werking van het gehele plangebied, zijn gevolgen van het vaststellen van het bestemmingsplan. Omdat niet kan worden uitgesloten dat eisers gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden als gevolg van het gebruik van het sportveld en de verkeersbewegingen die verband houden met de ontwikkeling (mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan) zijn zij door de Afdeling als belanghebbende bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan aangemerkt. Dit betekent evenwel niet dat eisers automatisch belanghebbende zijn bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van het servicegebouw binnen dit plangebied. Verweerder heeft de beoordeling van het rechtstreekse belang en de daarmee samenhangende beoordeling van de gevolgen dan ook terecht beperkt tot de activiteit bouwen van het servicegebouw.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
8.4.
Gelet op vorenstaande heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat enkel [eiser 5] belanghebbende is bij het besluit tot verlenen van het primaire besluit. Omdat [eiser 1] eigenaar is van een aangrenzend perceel, is hij eveneens belanghebbende bij dit besluit.
De rechtbank zal hier geen consequenties aan verbinden. De reden hiervoor is dat verweerder in het bestreden besluit de bezwaargronden van [eiser 5] inhoudelijk heeft beoordeeld en de bezwaargronden van [eiser 1] gelijkluidend zijn. [eiser 5] en [eiser 1] hebben immers samen één bezwaarschrift ingediend. Voor deze wijze van afdoening zoekt de rechtbank aansluiting bij de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1736, overweging 2.
Verweerder heeft terecht het bezwaar, voor zover ingediend door [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 6] , niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal het beroep, voor zover ingediend door deze vier personen, ongegrond verklaren.
9. De rechtbank zal de inhoudelijke beroepsgronden, voor zover ingediend door [eiser 5] en [eiser 1] , hierna beoordelen. Waar hierna in deze uitspraak de term ‘eisers’ wordt gebruikt, wordt hiermee enkel eisers [eiser 5] en [eiser 1] bedoeld.
10. Eisers stellen dat verweerder meerdere procedurele fouten heeft gemaakt, waardoor
andere personen dan eisers de mogelijkheid is ontnomen om (tijdig) in bezwaar te gaan. Ter onderbouwing hebben eisers aangevoerd dat verweerder ten onrechte het primaire (ontwerp)besluit enkel heeft gepubliceerd in het digitale gemeenteblad van de gemeente Almelo. Het primaire besluit is niet gepubliceerd in een dagblad of een huis-aan-huisblad en is bovendien ook niet gepubliceerd in de Staatscourant. Dit is in strijd met artikel 3:12, eerste en tweede lid, en artikel 2.14, tweede lid, van de Awb. Ook is dit besluit niet gepubliceerd in een medium gericht op de inwoners van de gemeente Borne. Eisers hebben verder aangevoerd dat de publicatie onjuistheden bevat. Dat betreft de mededeling dat belanghebbenden bezwaar kunnen maken; dit had moeten zijn: een ieder. Ook is niet duidelijk aangegeven vanaf welke datum de bezwarentermijn is gaan lopen. Volgens eisers is de bezwarentermijn gaan lopen vanaf de dag na bekendmaking in het gemeenteblad (dus vanaf 15 februari 2019) en niet, zoals verweerder stelt, vanaf 13 februari 2019.
11. De rechtbank overweegt hierover allereerst dat eisers niet kunnen opkomen voor onbekende derden. Reeds hierom slaag deze beroepsgrond niet. Ter informatie van eisers zal de rechtbank deze beroepsgrond toch inhoudelijk bespreken.
11.1.
Uit artikel 3.7, eerste lid, in samenhang met artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, volgt dat op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) de reguliere voorbereidingsprocedure (zoals neergelegd in paragraaf 3.2 van de Wabo) van toepassing is. De beroepsgronden van eisers zijn gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat op de voorbereiding van de beschikking op een dergelijke aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure (zoals neergelegd in paragraaf 3.3 van de Wabo) en dus tevens afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. Deze veronderstelling blijkt onder meer uit de verwijzing in het beroepschrift naar een
ontwerpbesluit. Ontwerpbesluiten, waartegen zienswijzen kunnen worden ingediend, zijn enkel aan de orde bij de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Tegen het (uiteindelijke) besluit staat vervolgens rechtstreeks beroep open bij de rechtbank. Bij de reguliere voorbereidingsprocedure, zoals in deze zaak aan de orde is, wordt niet allereerst een ontwerpbesluit genomen maar ziet de primaire besluitvorming op het (meteen) nemen van een afgerond besluit. Hiertegen moet eerst bezwaar worden gemaakt voordat het rechtsmiddel beroep kan worden ingesteld. Het bepaalde in artikel 3:12 van de Awb alsmede de verplichting tot publicatie in de Staatscourant is dan ook niet van toepassing in deze zaak.
Van de door eisers gestelde strijd met artikel 2:14, tweede lid, van de Awb is geen sprake vanwege het navolgende. Dit lid bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch geschiedt. In deze zaak is in de Verordening elektronische kennisgeving gemeente Almelo (hierna: de Verordening), en daarmee bij wettelijk voorschrift, bepaald dat het mogelijk is berichten van het gemeentebestuur die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, uitsluitend elektronisch te verzenden door plaatsing in het elektronisch gemeenteblad. In artikel 1, derde lid, van de Verordening is verwoord dat onder berichten in elk geval worden verstaan: kennisgevingen van ontwerpbesluiten, besluiten, aanvragen en meldingen. De Verordening is op 14 februari 2015, en daarmee voor de datum van publicatie van de verleende omgevingsvergunning, bekendgemaakt en dus hierop van toepassing.
Met het publiceren van zowel het verlenen van het primaire besluit als de binnengekomen aanvraag in het digitale gemeenteblad, heeft verweerder voldaan aan de publicatie-eisen zoals neergelegd in artikelen 3.8 en 3.9, eerste lid, van de Wabo.
11.2.
Tegen het primaire besluit, voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure, staat bezwaar open. Op grond van artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb staat het maken van bezwaar enkel open voor belanghebbenden. Het standpunt van eisers dat bezwaar openstaat voor een ieder is wederom gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
Uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017, overweging 6.1, blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen personen woonachtig zijn die in de gemeente Borne wonen en die door deze (bestemmingsplan)ontwikkeling in hun belangen kunnen worden geraakt. Gelet hierop wonen er op het grondgebied van de gemeente Borne geen personen die belanghebbende kunnen zijn bij de verleende omgevingsvergunning binnen dit plangebied. Een publicatie, gericht op het bereiken van inwoners van de gemeente Borne, was dan ook niet nodig.
De bezwarentermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het primaire besluit is toegezonden aan de aanvrager, CGN. Dit volgt uit artikelen 6:8, eerste lid, en 3:41, eerste lid, van de Awb. Nu het primaire besluit op 12 februari 2019 aan CGN is toegezonden, is 13 februari 2019 de eerste dag van de bezwarentermijn.
11.3.
Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat van de door eisers gestelde procedurele fouten geen sprake is.
12. Eisers stellen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Dat betreft, samengevat weergegeven, het feit dat in de primaire bouwtekening was aangegeven dat een deel van het servicegebouw zal worden gebruikt als kantine. Het wijzigen van de bouwtekening in de bezwaarfase is niet toegestaan omdat dit in strijd is met artikel 7:11 van de Awb, het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Tevens resulteert dit in een verboden reformatio in peius. Immers, eisers kunnen tegen het gewijzigde bouwplan weliswaar in beroep gaan maar hen wordt de mogelijkheid ontnomen om hiertegen bezwaar te maken. Bovendien is het gewijzigde bouwplan volgens eisers nog steeds in strijd met het bestemmingsplan. Dit blijkt uit de toelichting bij het bestemmingsplan. In de toelichting staat immers verwoord dat het gebouw voor terreinbeheer en terreingebruik (in de toelichting aangegeven met letter C) een ruimte bevat voor kleedkamers, sanitair en opslag. Uit de Notitie, die aan het besteden besluit is toegevoegd, blijkt dat de (primaire) kantine gebruikt zal gaan worden voor het schuilen voor weersinvloeden en het nuttigen van een kopje koffie en zelf meegebrachte broodjes. Dit betreft een variant van een op grond van het bestemmingsplan niet toegestane kantine, aldus eisers.
Eisers zijn van mening dat, nu het bouwplan hangende bezwaar structureel is gewijzigd, de gehele procedure overnieuw moet worden gedaan. Hierbij dient te worden onderkend dat, vanwege de strijd met het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ is vereist. Hierbij dient de uitgebreide voorbereidings-procedure te worden doorlopen en is een verklaring van geen bedenkingen van de raad vereist, aldus eisers.
13. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
13.1.
Het in primo vergunde bouwplan, dat zag op het gebruiken van een deel van het servicegebouw als kantine, is in strijd met het bestemmingsplan. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
13.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het is toegestaan om het bouwplan hangende bezwaar te wijzigen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 9 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:34) is verweerder gerechtigd en in bepaalde gevallen zelfs verplicht om de indiener van een bouwaanvraag in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen, dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van de vergunning worden weggenomen. Daarbij zal het moeten gaan om wijzigingen van ondergeschikte aard, waarvoor volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling geen nieuwe bouwaanvraag is vereist. De vraag of zich een wijziging van ondergeschikte aard voordoet, dient per concreet geval te worden beantwoord. Indien de wijziging van de oorspronkelijke aanvraag zodanig ingrijpend is dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken, moet daarvoor een nieuwe aanvraag worden ingediend.
In deze zaak ziet de wijziging enkel op het beoogde gebruik van een deel van het servicegebouw. In plaats van het gebruik als kantine is het gebruik als rust- en schuilruimte vergund, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om een kopje koffie en zelf meegenomen broodjes te nuttigen. Ter zitting heet CGN desgevraagd meegedeeld dat er geen eten en drinken ter plaatse wordt verkocht maar dat enkel de mogelijkheid wordt geboden om van huis meegenomen eten, zoals babyvoeding, ter plaatse op te warmen. Het gebruik van de rest van het servicegebouw, zoals kleedkamers en stallingsruimte, blijft ongewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit gewijzigde gebruik worden geduid als een wijziging van ondergeschikte aard. Immers, het gebruik betreffende het verblijven van leden van de geloofsgemeenschap van CGN in een deel van het servicegebouw gedurende een korte periode en het ter plaatse nuttigen van kleine versnaperingen, is niet gewijzigd. Dat de versnaperingen, behoudens de koffie, van huis worden meegenomen in plaats van ter plaatse worden bereid, is geen dusdanig ingrijpende wijziging dat redelijkerwijs niet meer kan worden gesproken over hetzelfde bouwplan.
Van strijd met artikel 7:11 van de Awb en de door eisers genoemde rechtsbeginselen is geen sprake. Ook is het verbod van reformatio in peius niet geschonden. Eisers zijn immers niet in een slechtere rechtspositie geraakt door het instellen van bezwaar nu het gebruik van een deel van het servicegebouw als (volwaardige) kantine niet meer mogelijk is. Verder staan de rechtsmiddelen beroep en hoger beroep voor eisers open.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
13.3.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het hangende bezwaar gewijzigde bouwplan al dan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:405) volgt dat de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende planregels bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende planregels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn.
In deze zaak volgt uit artikel 6.1, aanhef en onder l, artikel 6.2.1, aanhef en onder b, en artikel 6.3, onder a, van de planregels in combinatie met de verbeelding, dat een gebouw ter ondersteuning van de sportfaciliteiten en het terrein mag worden gebouwd, waarbij het gebruik gerelateerd dient te zijn aan de levensbeschouwelijke doelstelling van, in dit geval, CGN. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bestemming en de bijbehorende planregels waaraan moet worden getoetst, zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang duidelijk. Hierdoor komt er geen betekenis toe aan de eventuele meer strikte omschrijving van het gebruik van dit gebouw in de toelichting.
Het gebruik van een deel van het servicegebouw als schuil- c.q. rustmogelijkheid voor de leden van de geloofsgemeenschap van CGN, bij het beoefenen van sport en spel op het terrein, waarbij een kopje koffie mag worden gedronken en meegebrachte voedingsmiddelen mogen worden genuttigd, is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met het bestemmingsplan.
De hiertegen gerichte beroepsgronden slagen niet.
13.4.
Gelet op vorenstaande is het in bezwaar gewijzigde bouwplan niet in strijd met het bestemmingsplan. Het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ is daarom niet vereist en zelfs onmogelijk.
14. Eisers stellen dat verweerder bij de besluitvorming ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de vergunde mestverwerkingsinstallatie op een naastgelegen perceel en de nabij gelegen afvalverwerkingslocatie Elhorst/Vloedbeld. Ook is bij de besluitvorming ten onrechte geen rekening gehouden met de ecologische gevolgen voor De Doorbraak en met eventuele gevolgen voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden. Verder stellen eisers dat CGN (behorende tot de Noorse Broeders) drie weken voor het bestreden besluit heeft besloten te fuseren met een afdeling van de Noorse Broeders uit Usselo, waardoor het ledenaantal toeneemt van ongeveer 400 naar ongeveer 650 leden. Met deze toename van het aantal leden (en daarmee het aantal bezoekers van perceel 11 ) is bij het vaststellen van het bestemmingsplan geen rekening gehouden. Deze wijziging zal moeten resulteren in een aanpassing van het bestemmingsplan en er mag daarom niet zonder meer worden getoetst aan het bestemmingsplan, aldus eisers.
15. De rechtbank overweegt hierover dat de afweging of de beoogde ontwikkelingen op perceel 11 , waar het thans voorliggende servicegebouw een (klein) onderdeel van uitmaakt, ruimtelijk aanvaardbaar zijn, heeft plaatsgevonden in de procedure die heeft geresulteerd in het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan. De door eisers aangevoerde aspecten zijn in die procedure beoordeeld en de Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 februari 2017 de in dat kader aangevoerde beroepsgronden ongegrond verklaard. Het bestemmingsplan is onherroepelijk zodat de ruimtelijke afwegingen die hebben geresulteerd in het toestaan van de beoogde ontwikkelingen op perceel 11 , waaronder het oprichten van het servicegebouw,
niet meer ter discussie kunnen worden gesteld.
Bij de toetsing aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo is het (ter plaatse geldende) bestemmingsplan dan ook een gegeven. Dat eisers van mening zijn dat het bestemmingsplan - vanwege de fusie van CGN met een andere afdeling - achterhaald is, is bij de toets aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo niet relevant.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
16. Eisers stellen dat verweerder een bibob-onderzoek had moeten uitvoeren, gelet op de publicaties in de media over de Noorse Broeders. Dat in het gemeentelijke bibob-beleid is opgenomen dat er pas een bibob-onderzoek wordt uitgevoerd als de bouwkosten meer dan
€ 500.000,- bedragen en dat hiervan in deze zaak geen sprake is, miskent het feit dat de bouwkosten voor het realiseren van de het geheel aan ontwikkelingen op perceel 11 hoger is dan € 500.000,-. Door het opsplitsen van de beoogde bouwplannen in meerdere aanvragen wordt door CGN het bibob-beleid omzeild, aldus eisers.
17. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
17.1.
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:638, het navolgende overwogen.
“Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3 van de Wet bibob (Kamerstukken II 1999/2000, 26 883, nr. 3, blz. 2) blijkt dat met dit artikel is beoogd te voorkomen dat de overheid door middel van bestuurlijke besluitvorming, zoals vergunningverlening, ongewild criminele activiteiten faciliteert. Criminele organisaties zijn in bepaalde gevallen afhankelijk van bestuurlijke besluitvorming voor de continuering en afscherming van criminele activiteiten. Zo kunnen met behulp van vergunningen dekmantelbedrijven worden opgezet en illegale transporten worden uitgevoerd. Dit leidt tot oneerlijke concurrentie, het opbouwen van machtsposities met witgewassen geld en verwevenheid van de onder- en bovenwereld. Tevens komen openbare belangen zoals dat van het milieu, de verkeersveiligheid en de volksgezondheid in het geding. Niet op de laatste plaats wordt schade aangericht aan de integriteit van de overheid.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 3 van de Wet bibob strekt tot bescherming van het algemene belang bij het voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de individuele belangen van [appellante] als omwonende van de bouwstoffenhandel niet zodanig verweven met dit algemene belang dat het artikel moet worden geacht ook te strekken tot bescherming van haar belangen. Daartoe wordt overwogen dat criminele activiteiten bij de exploitatie van de bouwstoffenhandel niet zonder meer overlast veroorzaken voor omwonenden. Indien zulke overlast er wel is, kan een beroep worden gedaan op bepalingen die strekken tot het tegengaan van overlast voor de omgeving. Gelet op artikel 8:69a van de Awb, kan het betoog derhalve niet leiden tot vernietiging van het besluit van 22 maart 2016.”
17.2.
Gelet op vorenstaande verzet het relativiteitsvereiste, zoals neergelegd in artikel 8:69a van de Awb, zich tegen een vernietiging van het bestreden besluit op grond van wat eisers hebben aangevoerd over de Wet bibob. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet bespreken.
18. Het beroep, voor zover ingediend door eisers, is ook ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, als griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
de griffier is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.