2.7.Op 9 maart 2020 heeft de toezichthouder zijn bevindingen en conclusies neergelegd in de Rapportage (overtreding na vordering), Financieel deelonderzoek jaarrekening 2018 van “ [verzoekster] B.V.”. Daarna heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster artikel 5:20, eerste lid, van de Awb overtreedt, doordat niet alle gevorderde gegevens zijn ingeleverd. In het bestreden besluit stelt verweerder dat verzoekster deze overtreding kan en dient te beëindigen door alsnog de gevraagde bescheiden aan te leveren die inzichtelijk maken wat de grondslag is van de gelden van € 716.109,- en € 225.000,- die zijn opgeboekt in de post overlopende activa van verzoekster over het jaar 2018.
4. Verzoekster is, kort gezegd, van mening dat zij alle gegevens en inlichtingen heeft verschaft die zij in het kader van de Wmo 2015 dient te verstrekken en die nodig zijn voor het beoordelen van de vraag of het geld dat de gemeente Almelo aan haar heeft verstrekt, conform de raamovereenkomst, aan huishoudelijke ondersteuning is besteed. Dat verweerder ook gegevens vraagt van alle aan de directeur van verzoekster gelieerde vennootschappen en van haar privé, is onredelijk, niet noodzakelijk en onrechtmatig. Volgens verzoekster is verweerder niet bevoegd om gegevens op te vragen van andere personen of vennootschappen dan haar contractspartij. En indien verweerder dit wel is, dient hij zijn verzoek om die gegevens te onderbouwen en aan te geven waarom die gegevens noodzakelijk zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Op basis hiervan is verzoekster van mening dat geen sprake is van overtreding van artikel 5:20 van de Awb.
5. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat in dit geschil sprake is van een spoedeisend belang, nu de maximaal te verbeuren dwangsom € 250.000,- bedraagt en verweerder bij brief van 14 juli 2020 de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar feitelijk heeft verlengd tot medio dan wel eind oktober 2020.
6. Gelet op wat verzoekster heeft aangevoerd, maar ook ambtshalve, ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of verweerder bevoegd is om in dit geval handhavend op te treden op grond van artikel 5:20 van de Awb.
7. Artikel 5:20, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een ieder verplicht is aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
8. Artikel 5:4, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie slechts bestaat voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend.
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat hij op grond van artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:32 van de Awb bevoegd is om verzoekster in dit geval een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van artikel 5:20 van de Awb. In verweer heeft hij er nog op gewezen dat in artikel 2.1.1. van de Wmo 2015 is bepaald dat het gemeentebestuur zorgdraagt voor de maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen.
10. De voorzieningenrechter wijst erop dat artikel 5:20, eerste lid, van de Awb een bevoegdheid attribueert aan toezichthouders, niet aan het gemeentebestuur. Toezichthouders maken geen deel uit van het gemeentebestuur en zijn geen bestuursorganen. Dit betekent dat verweerder aan artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:32, eerste lid, van de Awb niet de bevoegdheid ontleent om een last onder dwangsom op te leggen om de gestelde overtreding van artikel 5:20 van de Awb ongedaan te maken.
De voorzieningenrechter vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 maart 1999 (AB 1999, 284). Dat de bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen thans – anders dan in 1999 – is geregeld in de Awb in plaats van in de Gemeentewet leidt niet tot een ander oordeel.
11. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat het opzettelijk niet voldoen aan een vordering van een toezichthouder strafbaar is volgens artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. In sommige gevallen heeft de bijzondere wetgever echter ook voorzien in de mogelijkheid om bij niet-medewerking aan de in artikel 5:20, eerste lid, van de Awb neergelegde verplichting bestuursdwang toe te passen of een last onder dwangsom op te leggen. Zoals hiervoor reeds vermeld, is de algemene bevoegdheid uit artikel 125 van de Gemeentewet voor verweerder ontoereikend voor het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde in artikel 5:20, eerste lid, van de Awb.
12. In artikel 4.3.3, eerste lid, van de Wmo 2015 is bijvoorbeeld voor bepaalde gevallen voor de minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Veiligheid en Justitie de bevoegdheid neergelegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij artikel 5:20, eerste lid, van de Awb gestelde verplichting.
Voor verweerder bevat de Wmo 2015 niet een dergelijke bevoegdheid.
13. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder in dit geval niet bevoegd is om de bestreden last onder dwangsom op te leggen en dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 5:4, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het bestreden besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Het verzoek is kennelijk gegrond. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen en het bestreden besluit schorsen.
14. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter stelt de hoogte van de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening; waarde per punt: € 525,-; wegingsfactor 1).
Daarnaast moet verweerder het betaalde griffierecht aan verzoekster vergoeden.