ECLI:NL:RBOVE:2020:2808

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
ak_20_427
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om schulddienstverlening door gemeente Zwolle wegens onvoldoende medewerking en ongepast gedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De eiser had op 20 september 2019 een aanvraag ingediend voor schulddienstverlening, welke op 31 oktober 2019 door de gemeente werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de eiser onvoldoende meewerkte aan de totstandkoming van een plan van aanpak en zich misdroeg tegenover medewerkers van de gemeente. Na een bezwaarschrift dat op 13 februari 2020 ongegrond werd verklaard, heeft de eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tijdens de procedure zich niet constructief heeft opgesteld en zelfs intimidatie heeft ervaren door medewerkers van de gemeente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente in redelijkheid de aanvraag voor schulddienstverlening heeft kunnen afwijzen, gezien de gedragingen van de eiser en het gebrek aan medewerking. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking en respect in de omgang met gemeentelijke instanties bij aanvragen voor schuldhulp.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/427

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. I. van Medenbach de Rooij,
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiser op
20 september 2019 ingediende aanvraag om schulddienstverlening afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2020 heeft verweerder het namens eiser ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Namens eiser is tegen dit besluit (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Op 19 maart 2020 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Nu geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarop is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan. De rechtbank zal dit verzoek honoreren, gelet op de door de gemachtigde van eiser op 30 maart 2020 geleverde informatie, zodat geen griffierecht zal worden geheven.
2. Verweerder heeft de door eiser ingediende aanvraag afgewezen, aangezien:
1. eiser niet voldoende meewerkt aan de totstandkoming van het plan van aanpak en/of een overeenkomst in het kader van de schulddienstverlening;
2. er zich enkele incidenten met medewerkers hebben voorgedaan waarbij verweerder heeft moeten concluderen dat eiser zich tevens niet aan de bepalingen van artikel 4, eerste lid, sub g van de Beleidsregel Schulddienstverlening Gemeente Zwolle 2018 (verder: de Beleidsregel) heeft gehouden.
3. Namens eiser is in bezwaar aangevoerd dat hij zich niet heeft misdragen en dat hij wel voldoende heeft meegewerkt. Het is eiser volkomen onduidelijk waaruit zou zijn gebleken dat hij niet zou hebben meegewerkt. Ook is op geen enkele manier duidelijk wat voor incidenten zich voor zouden hebben gedaan. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat het primaire besluit onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand is gekomen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
5. In het beroepschrift heeft eiser zich primair op het standpunt gesteld dat verweerder haar verantwoordelijkheid niet nakomt nu zij op onterechte gronden het verzoek tot verlening van schuldhulp heeft afgewezen. Ook heeft eiser geen termijn gekregen om alsnog stukken in te dienen of medewerking te verlenen, hetgeen analoog aan artikel 4, derde lid, van de Beleidsregel in de lijn der verwachting had gelegen. Subsidiair heeft eiser zich beroepen op de hardheidsclausule.
Regelgeving
In artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregel is bepaald dat de aanvraag voor schulddienst-verlening buiten behandeling kan worden gesteld, kan worden afgewezen of voortijdig worden beëindigd indien de aanvrager geen of onvoldoende medewerking verleent.
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Beleidsregel is er sprake
van geen of onvoldoende medewerking als de aanvrager niet meewerkt aan de totstand-
koming van het plan van aanpak of een overeenkomst in het kader van schulddienstverlening (bijvoorbeeld budgetbeheer en/of schuldregeling) of niet meewerkt aan de juiste uitvoering van het plan van aanpak en/of een dergelijke overeenkomst.
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder g, van de Beleidsregel is er sprake
van geen of onvoldoende medewerking als de aanvrager zich misdraagt ten opzichte
van de medewerkers, belast met de werkzaamheden voor de schulddienstverlening.
Overwegingen
6. Uit de stukken blijkt dat eiser op 18 september 2019 een aanvraag heeft ingediend voor schulddienstverlening. Voorafgaand aan het indienen van die aanvraag heeft er in de periode van 17 augustus 2019 tot en met 9 september 2019 een mailwisseling plaatsgevonden tussen eiser en een medewerker van verweerder. In het bestreden besluit is naar deze mailwisseling verwezen; de mails zijn als bijlage toegevoegd. Uit deze mailwisseling blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser deze medewerker onder druk heeft gezet om een WSNP-aanvraag in te dienen (hetgeen niet mogelijk was) en dat de telefoongesprekken die daarover met eiser zijn gevoerd door medewerkers van verweerder als intimiderend zijn ervaren. Eiser ontkent dat hij zich intimiderend heeft uitgelaten en geeft ook aan dat die gesprekken hebben plaatsgevonden (geruime tijd) voordat hij de aanvraag voor schulddienstverlening heeft ingediend.
De rechtbank is met verweerder van mening dat uit de mailwisseling en de daarin genoemde telefoongesprekken een lijn valt te ontdekken over de wijze waarop eiser medewerkers van de gemeente Zwolle heeft benaderd. Hoewel deze mailwisseling en gesprekken hebben plaatsgevonden vooruitlopend op de door eiser ingediende aanvraag kan worden gesteld dat er (indirect) wel een verband is met deze aanvraag, omdat eiser de aanvraag heeft ingediend toen bleek dat dat de enige manier is om hulp te krijgen bij zijn schuldenproblematiek. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft aangegeven dat de mailwisseling een beeld geeft van eisers houding en dat de informatie daaruit meegenomen kan worden in de beslissing op de aanvraag voor schulddienstverlening.
7. Nadat eiser een aanvraag had ingediend heeft er voorafgaand aan de intake op 17 oktober een mailwisseling plaatsgevonden tussen een medewerker van verweerder en eiser. Uit het bestreden besluit blijkt dat eiser tijdens het intakegesprek dwingend was, zijn stem verhief, de medewerker niet liet uitpraten en onredelijke eisen stelde. De medewerker heeft het gesprek moeten beëindigen en heeft daarbij de alarmknop gebruikt. Dit blijkt uit de mail van 7 februari 2020 van de afdeling juridische zaken van de Gemeente Zwolle waarin is aangegeven dat er een notitie in het systeem staat dat eiser agressief is en intimiderend. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze gang van zaken te betwijfelen; de enkele stelling van eiser dat hij wel heeft meegewerkt is onvoldoende.
8. Daarnaast heeft verzoeker negatieve berichten op sociale media gezet waarin hij de namen noemt van medewerkers van de gemeente Zwolle. Verweerder heeft dit als ongepast kunnen aanmerken en het mede aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag kunnen leggen.
Voor de rechtbank is daarmee voldoende gebleken dat verweerder eisers opstelling heeft kunnen scharen onder de beschrijving ‘geen of onvoldoende medewerking’ als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder g van de Beleidsregel. Eiser overschrijdt de grenzen van het toelaatbare en maakt een constructieve dienstverlening onmogelijk. Verweerder heeft eveneens het standpunt kunnen innemen dat eiser niet meewerkt aan de totstandkoming van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e van de Beleidsregel. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit voldoende onderbouwd.
9. Door de wijze waarop eiser zich heeft opgesteld tegenover medewerkers van
de gemeente Zwolle, dienen de gevolgen van zijn keuze naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening te blijven.
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten het beroep op de hardheidsclausule af te wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van zodanig bijzondere omstandigheden die maken dat de gevolgen van de afwijzing van de schuldhulp onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. De rechtbank wijst nog op het door verweerder in het verweerschrift gedane aanbod dat in het geval eiser kan aantonen dat de omstandigheden zijn gewijzigd, toegang tot schulddienstverlening niet op voorhand is uitgesloten.
10. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de door eiser ingediende aanvraag voor schulddienstverlening af te wijzen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, als griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.