Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
ARTIKEL 9 - Concurrentiebeding1. Het is Werknemer verboden gedurende de arbeidsovereenkomst, alsmede binnen een tijdvak van twee jaar na beëindiging van de dienstbetrekking zelf een zaak, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de Werkgever te vestigen, te drijven, mee te drijven of te doen drijven, als ook financieel of anderzijds, in welke vorm dan ook, bij een dergelijke zaak belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welk aard ook te hebben.(…)3. Bij overtreding van één der in lid 1 omschreven verboden, verbeurt de Werknemer ten behoeven van de Werkgever een onmiddellijk opeisbare boete van € 500.000,- (…), vermeerderd met € 500,00 (…) voor iedere dag dat een eenmaal aangehangen overtreding voortduurt.(…)”
(…)De afgelopen weken/maanden heb ik van verschillende collega’s het verzoek gekregen werkzaamheden uit te voeren die op het bureau van [F]liggen (of thuishoren).
(…)Aanleiding voor dit gesprek is uw e-mail (…) van 27 november jongstleden aan de heer [A] waarin u aangeeft werkzaamheden te moeten uitvoeren die volgens u bij uw leidinggevende liggen op basis van wat u van collega’s heeft gehoord, met name van de manager QA/RA.
(…)
(…)
3.Het geschil
€ 7.806,68 bruto;
a. op haar intranet te plaatsen en geplaatst te houden, onder gelijktijdige
verstrekking van het bewijs van de plaatsing aan de gemachtigde van
[X] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per
dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat Ophtec niet aan deze
veroordeling zal hebben voldaan;
gelijktijdige verstrekking van het bewijs van de ongehinderde ontvangst
door die medewerkers van dat bericht aan de gemachtigde van [X] , op
op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag, een deel van een dag
daaronder begrepen, dat Ophtec niet volledig aan deze veroordeling zal
hebben voldaan;
4.De beoordeling
- de (aard van de) correspondentie tussen partijen;
- het verzoek van [X] om een voorlopig getuigenverhoor;
- de omvang die het procesdossier in deze zaak heeft aangenomen, en waarin [X] zich kennelijk genoodzaakt heeft gezien om een verweerschrift van maar liefst 119 pagina’s in te dienen, met daarbij 69 producties, alles bij elkaar circa 7 centimeter aan papier beslaand. Weliswaar heeft ook het verzoekschrift een vergelijkbare omvang, maar dit komt vooral doordat als productie 3 het verzoekschrift tot een voorlopig getuigenverhoor van [X] is opgenomen, dat alleen al 4,5 centimeter papier bevat.
- de ontdekking dat [X] in strijd met de binnen Ophtec van toepassing zijnde regels zakelijke e-mails heeft doorgestuurd naar haar privé-emailaccount en de (aard van de) correspondentie die daar het gevolg van is geweest.
privé-e-mailaccount heeft gestuurd en van de inhoud van die e-mails en het doel ervan, tekenend voor de verstoorde arbeidsrelatie zijn de e-mails die [X] heeft gestuurd op de vraag van Ophtec in de e-mail van 8 mei 2020, te weten de e-mails van respectievelijk 11 en 13 mei 2020. Daarin geeft [X] geen (duidelijk) antwoord op de vragen van Ophtec, maar stuurt zij Ophtec het spreekwoordelijke bos in en komt zij tenslotte met een lawine aan vragen met een termijnstelling voor de beantwoording daarvan door Ophtec. Voor zover daarvan al geen sprake was, heeft [X] met die e-mails van 11 en 13 mei 2020 laten blijken de normale werkgever-werknemersverhouding volledig uit het oog te zijn verloren. Aan deze arbeidsverhouding dient daarom hoe dan ook een einde te komen. Gelet op de verstoorde verhouding ligt herplaatsing van [X] binnen een redelijke termijn niet in de rede.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor, waarvoor de kantonrechter verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen. In dit geval is de verstoorde arbeidsverhouding ontstaan door een onwelgevallige e-mail van [X] en een ietwat overtrokken reactie van Ophtec in de vorm van een formele waarschuwing, waarna een lawine van actie en reactie heeft geleid tot een uiteindelijk onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding, waarvan op zich aan geen van partijen in zo ernstige mate een verwijt kan worden gemaakt, dat daaraan juridische gevolgen moeten worden verbonden in de vorm van een billijke vergoeding of het juist onthouden van een transitievergoeding. Reeds gelet hierop stranden de verzoeken II en VII van [X] .