ECLI:NL:RBOVE:2020:2838

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
ak_20 _ 1301
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek voor gronddepot met mogelijk vervuilde grond; verplichting tot handhavingsbesluit binnen een week

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van Stichting Lonneker Land, die zich verzet tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Het handhavingsverzoek betreft de inrichting van een gronddepot met mogelijk vervuilde grond aan de Grefteberghoekweg, wat volgens de verzoekster in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het bezwaar van verzoekster ten onrechte als rechtstreeks beroep was behandeld en teruggezonden naar de gemeente.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de afwijzing van het handhavingsverzoek door verweerder niet juist was, omdat er wel degelijk sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen om binnen een week na de uitspraak een handhavingsbesluit te nemen om verdere grondstromen naar het perceel te voorkomen, totdat op het bezwaar van verzoekster is beslist. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1301
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Stichting Lonneker Land, te Enschede, verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Technology Base Twente, te Enschede.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van verzoekster, voor zover dit betrekking heeft op het in strijd met het bestemmingsplan inrichten van een gronddepot met mogelijk vervuilde grond op een perceel aan de Grefteberghoekweg (hierna: het perceel), afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van 13 juni 2020 heeft verweerder, op een daartoe strekkend verzoek van verzoekster, dit bezwaar doorgezonden naar de rechtbank om dit als (rechtstreeks) beroep in behandeling te nemen. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/1466. Bij uitspraak van 30 juli 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep en dit terug gezonden aan verweerder om als bezwaar af te handelen.
Verzoekster heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende het gelasten van verweerder dat hij onmiddellijk handhavend optreedt tegen het gronddepot.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door H [naam 1] en [naam 2] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.A.J. Hiddink. Derde-partij heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Juridisch kader
2. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Wat betreft verweerder volgt dit uit artikel 125 Gemeentewet in samenhang met de artikelen 5:4 en 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Artikel 2.1, eerste lid, onder b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Uit de jurisprudentie volgt dat artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo niet van toepassing is op bestemmingsplannen die onder vigeur van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) tot stand zijn gekomen. Bij strijdig gebruik is de geschonden norm alsdan het algemene gebruiksverbod in het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3005, en 28 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3294.
3. De bestemming van het perceel is geregeld in bestemmingsplan “Buitengebied 1996”. Dit bestemmingsplan is onder vigeur van de WRO tot stand gekomen.
Artikel 51.1 van bestemmingsplan “Buitengebied 1996” bepaalt dat het verboden is de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze, strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
Het handhavingsverzoek en besluitvorming hierover
4. Bij brief van 20 februari 2020 heeft verzoekster, voor zover voor het thans voorliggende geschil van belang, verweerder verzocht handhavend op te treden tegen het in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan inrichten van een gronddepot met mogelijk vervuilde grond op het perceel.
5. In het primaire besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen. Hierbij heeft verweerder zich, voor zover voor het geschil van belang, op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een gronddepot maar van de aanleg van een (tweede) zogenaamde spottershill. Voor het gebied waarin het perceel is gelegen, geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 1996” en het perceel heeft hierin de bestemming “Vliegveld”. Nu de spottershill een directe relatie heeft met het vliegveldterrein, is de aanleg van de spottershill niet in strijd met dit bestemmingsplan, aldus verweerder. Wegens het ontbreken van een overtreding heeft verweerder zich niet bevoegd geacht om handhavend op te treden en het verzoek daarom afgewezen.
Afbakening van het voorliggende geschil / bevoegdheid voorzieningenrechter
6. In het bezwaarschrift heeft verzoekster aangevoerd dat de aanleg van de spottershill niet alleen in strijd is met het bestemmingsplan “Buitengebied 1996” maar dat dit tevens in strijd is met artikel 1.1 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) en het Besluit bodemkwaliteit.
De voorzieningenrechter overweegt hierover dat de rechtbank niet bevoegd is om te oordelen over handhavingsbesluiten die betrekking hebben op de Wm en de Wet bodembescherming, waarop het Besluit bodemkwaliteit is gebaseerd. De Afdeling is in eerste (en enige) aanleg bevoegd hierover te oordelen. Dit volgt uit artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb. Gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is daarom de voorzieningenrechter niet bevoegd om verzoeken om voorlopige voorziening met betrekking tot dergelijke besluiten te beoordelen. Daartoe is enkel de voorzieningenrechter bij de Afdeling bevoegd.
In het verzoekschrift verwijst verzoekster enkel naar het handelen in strijd met bestemmingsplan “Buitengebied 1996”. Gelet hierop hoeft de voorzieningenrechter het verzoek niet gedeeltelijk (voor zover dit zou zien op de Wm en het Besluit bodemkwaliteit) door te zenden naar de voorzieningenrechter van de Afdeling.
Beoordeling van het geschil
7. De bestemming van het perceel was voorheen geregeld in bestemmingsplan “Buitengebied 1996”. De bestemming van het perceel was vervolgens geregeld in het opvolgende bestemmingsplan “Voormalige vliegbasis Twente- Midden” en had daarin de bestemming “Agrarisch met waarden”. Door de vernietiging van dit bestemmingsplan door de Afdeling is bestemmingsplan “Buitengebied 1996” herleefd. Dit is tussen partijen niet in geschil.
Partijen zijn verdeeld over de vraag welke bestemming aan het perceel is toegekend in bestemmingsplan “Buitengebied 1996”. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat dit de bestemming “Vliegveld” is. Bij e-mail van 24 augustus 2020, herhaald ter zitting, heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld dat uit nader onderzoek aan de hand van de oorspronkelijke plankaart blijkt dat dit standpunt niet juist is. Verweerder heeft meegedeeld een en ander in de bezwaarfase nader uit te zoeken. Indien blijkt dat de spottershill in strijd is met de bestemming die aan het perceel is toegekend, zal allereerst worden onderzocht of legalisatie mogelijk is door het alsnog verlenen van een toereikende omgevingsvergunning, aldus verweerder.
8. De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende.
8.1.
Verweerder heeft ter zitting erkend dat het primaire besluit voor onrechtmatig moet worden gehouden omdat de grondslag voor de afwijzing van het handhavingsverzoek niet juist is.
8.2.
Het in voornoemde e-mail door verweerder genoemde toezicht dat er geen nieuwe grondstromen naar de zo genoemde spottershill zullen plaatsvinden, acht de voorzieningenrechter onvoldoende. De voorzieningenrechter zal daarom verweerder opdragen met de hem ten dienste staande middelen te voorkomen dat verdere grondstromen naar deze locatie plaatsvinden, totdat op het bezwaar van verzoekster is beslist. Daartoe moet verweerder binnen één week na verzending van deze uitspraak een handhavingsbesluit nemen.
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verweerder gevolg zal geven aan deze voorlopige voorziening en ziet dan ook geen aanleiding om hieraan een dwangsom te verbinden.
8.3.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat derde-partij in staat zal zijn om een ontvankelijke aanvraag ter legalisering in te dienen. Onder de huidige omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om verweerder op te dragen om derde-partij te gelasten dat de reeds aangevoerde grond van het perceel wordt verwijderd.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ad € 354,- vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de reiskosten voor het bijwonen van de zitting vast op
€ 53,84, zijnde de kosten voor twee personen voor reizen met het openbaar vervoer, tweede klasse.
11. Het verzoek tot toekennen van schadevergoeding komt niet voor inwilliging in aanmerking.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- draagt verweerder bij wijze van voorlopige voorziening op binnen één week na verzending van deze uitspraak een handhavingsbesluit te nemen om te voorkomen dat verdere grondstromen naar het perceel plaatsvinden totdat op het bezwaar van verzoekster is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 53,84;
- wijst het verzoek voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
de griffier is verhinderd te tekenen voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.