ECLI:NL:RBOVE:2020:2844

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
08/257010-19 en 08/202768-18 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met levensgevaar voor personen en goederen

De rechtbank Overijssel heeft op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 40-jarige man, die werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen. De verdachte stichtte op 25 oktober 2019 brand in zijn kamer in een psychiatrische instelling, Dimence, door open vuur in aanraking te brengen met brandbare stoffen. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de inboedel en het gebouw, en levensgevaar voor medewerkers en patiënten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die lijdt aan ernstige psychiatrische stoornissen, verminderd toerekeningsvatbaar was. Deskundigen adviseerden behandeling in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) in plaats van een zware maatregel zoals terbeschikkingstelling (TBS). De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 10 maanden op, naast de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege, om de veiligheid van de samenleving te waarborgen. De rechtbank benadrukte dat de maatregel niet slechts als ultimum remedium kan worden toegepast, gezien de ernst van het feit en de risico's van recidive zonder behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/257010-19 en 08/202768-18 (tul) (P)
Datum vonnis: 23 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in P.I. Flevoland, HvB Lelystad,
Larserdreef 300 in 8233 HB Lelystad.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 februari 2020, 21 april 2020 en 9 juli 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. V. Smink en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. M.P. Smit, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte brand heeft gesticht waarbij gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2019 te [plaats 1] ( [adres] ) opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een jas/kledingstuk, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een jas en/of kleding en/of bed en/of beddengoed en/of matras en/of kussen en/of gordijnen en/of de vloer en/of een mobiel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel en/of het gebouw te [adres] en/of meubilair van Dimence, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor medewerkers en/of patiënten en/of bezoekers van Dimence, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medewerkers en/of patiënten en/of bezoekers van Dimence, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 juli 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
Het proces-verbaal van aangifte van [naam] van 25 oktober 2019
(blz. 3);
3. Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] [plaats 1] ) van [verbalisant] van 26 oktober 2019 (blz. 7 e.v.);
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 25 oktober 2019 (blz. 21);
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 25 oktober 2019
(blz. 23).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2019 te Almelo ( [adres] ) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een jas ten gevolge waarvan een jas en een bed en beddengoed en een matras en een kussen en gordijnen en een
mobiel geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel en het gebouw te [adres] en/of meubilair van Dimence en levensgevaar voor medewerkers en patiënten en bezoekers van Dimence of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medewerkers en patiënten en bezoekers van Dimence te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de reclassering te laten rapporten over een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (TBS). Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd om verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk op te leggen, met daarbij de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht, meldplicht en een drugsverbod met urinecontroles.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, rekening houdende met de wens van verdachte, oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bepleit.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
-
Het feit
Verdachte is op 21 oktober 2019 ernstig psychotisch ontregeld. Sinds 22 oktober 2019 verbleef verdachte in het kader van een inbewaringstelling (IBS) bij Dimence. Op de avond van 25 oktober 2019 heeft verdachte de deur van zijn kamer aan de binnenkant afgesloten en in zijn kamer brand gesticht. Technisch onderzoek heeft uitgewezen dat verdachte zijn jas en goederen als gordijnen en beddengoed heeft aangestoken. Verdachte heeft deze gang van zaken ook bekend. Toen het brandalarm afging heeft het behandelteam eerst de deur met een sleutel moeten ontgrendelen, voordat zij de kamer binnen konden gaan. Het behandelteam heeft verdachte zittend op de rand van zijn bed aangetroffen en ondanks aandringen van het team heeft verdachte de kamer niet willen verlaten. Een van de medewerkers van Dimence is tijdens de brand door de rook kruipend over de grond naar verdachte gegaan om te proberen hem uit de kamer te halen. Eerst nadat als gevolg van warmte en rookontwikkeling de sprinklerinstallatie was aangegaan, is verdachte de kamer uitgekomen.
Verdachte heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in de kamer waar hij sinds drie dagen bij Dimence verbleef. Als gevolg van de brandstichting zijn niet alleen diverse goederen in die kamer onherstelbaar beschadigd maar is er ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij personeel, andere bewoners en bezoekers die op dat moment in het pand aanwezig waren, ontstaan. In korte tijd stond de gang vol met zwarte rook en er verbleven meerdere patiënten in de kamers, grenzend aan de gang. Circa elf personen moesten snel worden verplaatst. De brand greep snel om zich heen, volgens een getuige.
Brandstichting is een ernstig feit en de brand zoals door verdachte gesticht, had grotere en ernstiger gevolgen kunnen hebben. Brandstichting heeft bovendien een gevaarzettend karakter en kan bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en aan die van zorgpersoneel en medebewoners van Dimence in deze zaak in het bijzonder. Diverse medewerkers van Dimence zijn getuige geweest van het feit.
-
Deskundigenrapportages
Over verdachte is Pro Justitia rapportage opgemaakt door drs. K.N. Broek, psychiater, en
drs. M.C.G. Smeets en A.J. Klumpenaar, beiden GZ-psycholoog.
-
Het psychiatrisch rapport
In het rapport van psychiater Broek komt naar voren dat verdachte een man is met beperkingen in het contact, beperkingen in de communicatie, een gebrek aan overzicht, dwangmatige handelingen en snelle overprikkeling. Deze beperkingen bestaan mogelijk in het kader van een stoornis in het autismespectrum. Verdachte heeft niet voldoende copingvaardigheden om de problemen die hierdoor ontstaan zelf op te lossen of om op een adequate manier om hulp te vragen. Bij overprikkeling kan hij reageren met woedeaanvallen, met gevaar voor hemzelf of voor anderen, waardoor er gesproken kan worden van een periodiek explosieve stoornis. Daarnaast heeft verdachte een geïsoleerde waan in de vorm dat een ex-vriendin een complot tegen hem heeft beraamd, waarbij leden van een motorbende of uit het kamp hem zullen ontvoeren en martelen. Om zichzelf te verdedigen heeft verdachte wapens in huis gehaald, maar hij ervaart ook zoveel lijdensdruk dat hij de wens heeft tot euthanasie. Om tot rust te komen heeft verdachte dagelijks een à twee joints cannabis gerookt, maar in de penitentiaire inrichting ervaart hij geen trek. Hierdoor kan gesproken worden van een lichte stoornis in cannabisgebruik. Verdachte heeft maandelijks cocaïne gebruikt om opgewonden te raken en sociaal beter te kunnen functioneren, maar hiervan ervaart hij in de penitentiaire inrichting geen trek. Omdat verdachte in het verleden door de cocaïne wel in de moeilijkheden zou kunnen zijn geraakt, kan gesproken worden van een lichte stoornis in cocaïnegebruik.
Uit huidig onderzoek is geen evidente beperking in de intelligentie naar voren gekomen.
De genoemde stoornissen en beperkingen waren volgens de psychiater ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig.
Verdachte heeft vanuit zijn gebrek aan inlevingsvermogen niet kunnen overzien wat zijn gedrag voor anderen zou betekenen. Ook heeft hij door zijn beperkte inzicht in oorzaak en gevolg het gevaar van zijn gedrag niet volledig kunnen overzien.
De psychiater adviseert om het ten laste gelegde in (zeer sterk) verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen, en mogelijk om het hem helemaal niet toe te rekenen.
Over de kans op recidive heeft de psychiater beschreven dat de belangrijkste risicofactoren bij verdachte liggen in de geïsoleerde waan, de beperkingen in het contact en in de communicatie, het gebrek aan overzicht, de snelle overprikkeling en het gebrek aan copingvaardigheden. Vanuit problemen in het contact en de communicatie heeft verdachte misinterpretaties van zowel het gedrag van anderen als van wat anderen zeggen. Hierop neemt zijn wantrouwen en achterdocht toe en daarmee ook zijn gevoel van onveiligheid. Op momenten dat de stress toeneemt of dat verdachte overprikkeld raakt, heeft hij niet de copingvaardigheden om daar zelf mee om te gaan of op een adequate manier om hulp te vragen. Er kan weer onvoorspelbaar en gevaarlijk gedrag ontstaan (niet per se brandstichting) voor zowel hemzelf als anderen. Zo lang verdachte zich veilig voelt in de penitentiaire inrichtring is het risico op recidive laag tot matig, maar buiten deze structuur neemt het risico toe tot hoog, zowel op korte als op lange termijn.
Gezien de complexe problematiek en de risico's die daaruit voort kunnen komen, adviseert de psychiater om verdachte op te laten nemen in een kliniek, hem daar te behandelen voor zijn waan (de psychotische stoornis) en hem copingvaardigheden te leren om met zijn beperkingen om te gaan. De psychiater heeft in dat licht bezien geadviseerd om de behandeling van verdachte te laten plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Belangrijk is dat verdachte geplaatst wordt in een gesloten GGZ-afdeling met een hoog beveiligingsniveau. Gedacht kan worden aan een FPA of een FPK. De verwachting is dat verdachte langer dan zes maanden professionele begeleiding nodig heeft. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt niet geadviseerd omdat verdachte niet in staat zal zijn wegens zijn psychiatrische stoornissen om zich aan de voorwaarden te houden. De psychiater meent dat een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege niet noodzakelijk is en dat met een minder zware maatregel van een zorgmachtiging kan worden volstaan.
-
Het psychologisch rapport
Uit het rapport van de psychologen Smeets en Klumpenaar blijkt dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het autismespectrum, een daarmee samenhangende verstandelijke beperking, een psychotische stoornis, een periodiek explosieve stoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een stoornis in het gebruik van cocaïne.
Het cannabis- en cocaïnegebruik kan een luxerend effect hebben op het ontstaan van psychotische episodes of grensoverschrijdend gedrag dat kan uitmonden in geweld.
Verder is bij verdachte sprake van een persisterende suïcidewens gedreven vanuit paranoïde angst.
Verdachte is op 21 oktober 2019, terwijl hij in een voorziening voor beschermd wonen verbleef, ernstig psychotisch ontregeld geweest. Hierna is hij opgenomen met een IBS in de High en Intensive Care van Dimence. Ten tijde van de brandstichting op 25 oktober 2019 wordt verdachte sterk beïnvloed door visuele hallucinaties en paranoïde denkbeelden, passend bij een psychose. Verdachte probeert zelfmoord te plegen met een riem en een doucheslang, maar dat mislukt. Vervolgens besluit hij brand te stichten in de hoop dat hij stikt. Het handelen van verdachte tijdens de brandstichting is voor een groot deel bepaald vanuit psychotische ontregeling en de stoornis in het autismespectrum met bijkomende verstandelijke beperking. Echter, omdat verdachte heeft nagedacht over het in gevaar komen van anderen en daar een afweging over heeft gemaakt, wat getuigt van enige controle over zijn handelen, adviseren de psychologen om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Evenals de psychiater adviseren de psychologen om verdachte voor de psychotische klachten en de verslavingsproblematiek klinisch te laten behandelen op een gesloten afdeling. Verdachte heeft behoefte aan een prikkelarme en gestructureerde omgeving vanwege zijn autismespectrumproblematiek. Wel is voldoende toezicht nodig vanwege de psychotische klachten en ter voorkoming van een poging tot suïcide, met strenge controle op het gebruik van verdovende middelen.
De behandeling van verdachte moet gericht zijn op het vergroten van ziektebesef en ziekte- inzicht en de samenhang tussen de verschillende psychiatrische stoornissen. Daarnaast moet de behandeling gericht zijn op het verminderen van de afhankelijkheid van middelen. Hiervoor bestaan diverse behandelmogelijkheden. Voor het verminderen van de psychotische klachten zoals de paranoïde denkbeelden en hallucinaties hebben de psychologen een meer specialistische behandeling geadviseerd die inzicht geeft in de fasen van psychose en herstel en toewerkt naar meer zelfcontrole. Ook kan systeemtherapie en sociale vaardigheidstraining worden ingezet om de relaties met naaste familieleden te herstellen en het netwerk te vergroten. Om een behandeling effectief te laten zijn is een meer gedwongen kader nodig. Daarnaast is er - voordat verdachte terugkeert in de samenleving - praktische sociaalmaatschappelijke ondersteuning nodig, zoals hulp bij het zoeken naar een woning en dagbesteding, het in kaart brengen van de financiële problemen en begeleiding hierbij en het opbouwen van een sociaal netwerk. Wel is van belang dat verdachte geplaatst wordt in een gesloten GGZ-afdeling met een hoog beveiligingsniveau. De psychologen hebben in dit verband een opname in het kader van de Wvggz geadviseerd.
De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt door de deskundigen als een te zwaar middel gezien, aangezien het doel (stabiliseren van de psychotische ontregeling en vermindering van het gevaar voor anderen) ook bereikt kan worden door middel van een zorgmachtiging, een minder zwaar middel dan een terbeschikkingstelling.
-
Het reclasseringsadvies
Ook de reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. In het over verdachte opgemaakte rapport van 22 mei 2020 komt naar voren dat verdachte het feit heeft gepleegd omdat dit voor hem de enige manier was om hulp te krijgen. Verdachte leeft in een sociaal isolement en voelt zich eenzaam, bedreigd en onbegrepen door anderen. Hij lijkt een kwetsbaar zelfbeeld te hebben en niet over een adequaat copingmechanisme te beschikken. Als de stress toeneemt of hij overprikkeld raakt, heeft hij niet de copingvaardigheden om daar zelf mee om te gaan of op een adequate manier om hulp te vragen. Er kan dan onvoorspelbaar en gevaarlijk gedrag ontstaan zowel voor hemzelf als voor anderen, en hierdoor kunnen ook nieuwe problemen optreden.
Verdachte heeft geen ondersteunend netwerk, geen contact met zijn familie, geen dagbesteding en/of positieve levensdoelen. Hij heeft geen toekomstplanen. Zijn wens is om in aanmerking voor een euthanasietraject te komen. Verdachte wil het liefst in de gevangenis blijven omdat hij zich daar veiliger voelt dan in de samenleving.
De reclassering heeft zorgen rondom de situatie van verdachte. Zonder behandeling en begeleiding blijft de kans op recidive hoog.
Het is echter de vraag of bijzondere voorwaarden in het kader van een deels voorwaardelijke straf uitvoerbaar zijn. Verdachte heeft aangegeven niet met de reclassering mee te willen werken. Hij heeft meerdere keren beschermd gewoond, maar dit is gestaakt.
Verdachte verbleef sinds mei 2019 in de beschermde woonvorm Wopit in [plaats 2] , zijnde een
woonvorm voor de psychiatrische kwetsbaarheid waar een kleinschalige voorziening met geclusterde woningen. Verdachte had een zelfstandige wooneenheid en had geen contact met andere bewoners. Na een incident bij Wopit op 21 oktober is een IBS maatregel afgegeven met een opname in High en Intensive Care als gevolg.
Wopit en de gemeente [plaats 2] hebben de toewijzing voor geclusterd wonen opgezegd: de huurovereenkomst is opgezegd. Verdachte heeft daardoor vanaf 1 november 2019 geen vaste woon- of verblijfplaats meer.
De reclassering is van mening dat een intensievere en langdurige begeleiding en behandeling in een andere setting nodig is. Zij onderschrijft het door de psychiater en de psychologen gegeven advies.
-
De rechtbank
De officier van justitie heeft gevorderd het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de reclassering te laten rapporten over een maatregel van TBS met verpleging van overheidswege. De rechtbank acht zich evenwel door de deskundigen voldoende voorgelicht en acht een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting voor nadere rapportage door de reclassering en/of de psychiater en psycholoog niet noodzakelijk.
De rechtbank neemt de bevindingen en de conclusies van de deskundigen over en de rechtbank acht verdachte minst genomen verminderd toerekeningsvatbaar voor het gepleegde feit.
Bij verdachte is sprake van ernstige en complexe psychiatrische problematiek. Verdachte heeft ter zitting uitvoerig verteld hoe hij zich voelt, over zijn angsten en wat hem beweegt. Ten aanzien van het feit heeft verdachte verklaard dat hij die dag brand heeft gesticht omdat hij een doodswens heeft. Die wens is nog onverkort aanwezig, maar uit zich, nu verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, minder sterk omdat verdachte naar zijn zeggen 22 uur in zijn cel kan verblijven, zich in de penitentiaire inrichting veilig voelt en rustig zijn tijd kan uitzitten.
Verdachte heeft ook verteld dat hij een voltooid leven heeft en graag euthanasie wil. Een levenseindeverzoek heeft hij vorig jaar al ingediend. Hulpverlening heeft verdachte niet nodig en als zijn straf erop zit, wil hij graag door met het verzoek om euthanasie. Verdachte wil niet behandeld worden en denkt dat een behandeling weinig zinvol is. Hij wil niet geplaatst worden in een psychiatrisch ziekenhuis omdat hij het daar veel te chaotisch vindt; patiënten blijven daar korte tijd en er komen steeds nieuwe mensen. Verdachte heeft de rechtbank verzocht om aan hem “dan maar” TBS met verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke strafoplegging passend is. Hoewel in beginsel het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit op zijn plaats zou zijn, stelt de rechtbank voorop dat enkel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder dat enige vorm van behandeling zal plaatsvinden het recidiverisico niet zal verminderen.
Evenmin kan het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel aan de orde zijn, omdat verdachte al bij voorbaat te kennen heeft gegeven dat hij zich niet aan te stellen voorwaarden zal houden en dat er rekening mee moet worden gehouden dat hij na ommekomst van een kale gevangenisstraf recidiveert.
De rechtbank acht op grond van de bevindingen van de deskundigen behandeling van verdachte geïndiceerd om zo te proberen het recidiverisico te verminderen. De deskundigen hebben behandeling in het kader van de Wvggz geadviseerd. De officier van justitie heeft de mogelijkheden van een zorgmachtiging onderzocht, maar is met de voorbereiding hiervan gestopt, aangezien geen geneesheer-directeur bereid is gevonden tot opname en behandeling over te gaan. Hoewel deze gang van zaken de rechtbank bevreemdt en strijdig lijkt met het wettelijk systeem, is dit de feitelijke situatie waarmee de rechtbank wordt geconfronteerd.
Er is sprake van complexe problematiek, een hoog recidiverisico op korte en lange termijn en de noodzaak voor plaatsing op een gesloten afdeling met een hoog beveiligingsniveau. Het kader van een zorgmachtiging op grond van de Wvggz kan nu niet worden geboden. Beveiliging van de samenleving is gezien het gevaar dat verdachte oplevert voor anderen noodzakelijk. Omdat verdachte te kennen heeft gegeven niet te zullen meewerken aan een behandeltraject gekoppeld aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden en de deskundigen tevens verwachten dat hij zich door de aard van zijn stoornis ook niet aan voorwaarden kan houden, resteert mede ter voorkoming van de kans op herhaling, niets anders dan het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Hoewel verdachte geen behandeling wenst, maar het opleggen van de maatregel meer ziet als een manier om te ontkomen aan prikkels, sluit de rechtbank niet uit - én de rechtbank wenst verdachte dat ook toe - dat hij na een periode van stabilisatie gemotiveerd zal raken, bereid zal zijn om mee te werken aan behandeling en hiervan zal profiteren.
De rechtbank zal daarom aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen. De rechtbank merkt op dat deze maatregel niet slechts als ultimum remedium kan of dient te worden toegepast. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld is door de wetgever aangemerkt als een feit waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling mogelijk is. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en de veiligheid van anderen eist de oplegging van de maatregel. De rechtbank overweegt verder dat het bewezenverklaarde feit voor zover het de brandstichting met levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander betreft, een misdrijf is dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zoals bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat met het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling niet kan worden volstaan. De aard en ernst van het bewezen verklaarde feit noopt naar het oordeel van de rechtbank ook tot het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan laat de rechtbank, behalve de verminderde toerekeningsvatbaarheid, de inhoud van de justitiële documentatie van
26 mei 2020 betreffende verdachte meewegen en de omstandigheid dat het in het belang van verdachte is dat niet al te lang wordt gewacht met de aanvang van de benodigde behandeling. Al deze omstandigheden afwegend en gelet op hetgeen in soortgelijke gevallen wordt opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en geboden is.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
De raadsman heeft om afwijzing van de vordering verzocht.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf - een geldboete van 170 euro - in de zaak met parketnummer 08/202768-18 niet opportuun is. De rechtbank zal de vordering afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
  • gelast dat verdachte
  • beveelt dat de ter beschikking gestelde
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 08/202768-18 voorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mr. C. Verdoold en
mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2020.
Mrs. Van der Lecq en Van den Berg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, district Twente, met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.