Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
INTERLEVENSBESCHOUWELIJKE STICHTING VOOR VERLENING VAN DIENSTEN AAN MENSEN MET EEN HANDICAP J.P. VAN DEN BENT,
1.De procedure
- de dagvaarding met 38 producties
- de conclusie van antwoord met vier producties
- de aanvullende producties 39 tot en met 47 van de zijde van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 11 maart 2020 en de op die zitting voorgedragen pleitnota’s
- het verzoek om voortzetting van de mondelinge behandeling van de zijde van [eiser]
- de aanvullende producties 48 tot en met 53 van de zijde van [eiser]
- de aanvullende producties 5 en 6 van de zijde van de stichting
- de per e-mail van 12 juni 2020 toegezonden brief met bijlage van de zijde van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 18 juni 2020, die aanvankelijk gepland stond op 9 juni 2020 en die via Skype heeft plaatsgevonden, en de op voorhand ten behoeve daarvan door partijen toegezonden pleitnota’s.
2.De feiten
Artikel 4
3.Het geschil
III. te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.De beoordeling
die tussen partijen, behoudens gewichtige redenen, niet opgezegd worden. Bij de beoordeling of sprake is van gewichtige redenen dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.