ECLI:NL:RBOVE:2020:2860

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
249847 KG ZA 20-120
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding met betrekking tot de verdeling van een woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 20 juli 2020, zijn de vorderingen van de man in kort geding afgewezen. De man, die samen met de vrouw eigenaar is van een woning, vorderde machtiging om de woning te verkopen. De vrouw, die met hun 6-jarige zoon in de woning woont, voerde aan dat de verkoop van de woning onrust zou veroorzaken voor hun zoon, die psychische problemen heeft. De voorzieningenrechter oordeelde dat de geestelijke gezondheid van de zoon voorop staat en dat de man niet voldoende gewichtige redenen had aangevoerd voor de verkoop. De voorzieningenrechter gaf aan dat het in het belang van de zoon is om rust te creëren en dat de vrouw de tijd moet krijgen om te onderzoeken of de woning aan haar kan worden toebedeeld. De vorderingen van de vrouw in reconventie, die de verdeling van de woning voor een bepaalde periode wilde uitsluiten, werden eveneens afgewezen omdat er geen verdelingsvordering aanhangig was. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 249847 KG ZA 20-120
Vonnis in kort geding van 20 juli 2020
in de zaak van
[X],
wonende te [plaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. M.A. Schuring te Almelo,
tegen
[Y],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. A. Grollé te Hoogeveen,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in voorwaardelijke reconventie, tevens spreekaantekeningen
- de zittingsaantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad met elkaar die in 2019 is geëindigd.
Uit deze relatie is hun thans 6-jarige zoon [A] geboren. [A] heeft psychische problemen. Hij is hiervoor onder behandeling van een psycholoog. Verder worden partijen ondersteund door andere hulpverlenende instanties, waaronder Samen Doen en Veilig Thuis, en is een traject Ouderschap na Scheiding gestart.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna te noemen: de woning). De woning is bezwaard met hypotheek tot zekerheid van de terugbetaling van een aan partijen verstrekte hypothecaire lening.
2.3.
De man heeft in april 2019 de woning verlaten en is elders gaan wonen. De vrouw en [A] zijn in de woning blijven wonen. De woning is het hoofdverblijf van [A] .
2.4.
De man heeft zich in februari 2020 in de basisadministratie van de gemeente Hardenberg doen uitschrijven van het adres van de woning. Nadien zijn er tussen partijen één of meer gesprekken geweest over (onder andere) de verdeling van de woning. In dat verband is de vrouw aan het onderzoeken of het voor haar financieel mogelijk is dat de woning aan haar wordt toegedeeld.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
de man vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. de man te machtigen om de woning te gelde te maken, en hem te machtigen alles te doen wat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de verkoop van de woning, met inachtneming van een door de in te schakelen makelaar geadviseerde verkoopprijs met als uitgangspunt een door de makelaar te achten redelijke termijn, en daarbij te bepalen dat dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de vrouw met betrekking tot het in de verkoop geven van de woning bij een makelaar en te bepalen dat dit vonnis in de plaats komt van de eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw;
II. de vrouw te veroordelen om er voor te zorgen dat de door de man in te schakelen makelaar telkens op eerste verzoek, met inachtneming van een termijn van een dag, de woning kan betreden voor het maken van foto’s, het houden van bezichtigingen en al hetgeen voor een spoedige verkoop noodzakelijk is, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per keer dat de vrouw hieraan niet zal voldoen;
III. de vrouw te veroordelen om er voor te zorgen dat, telkens als de makelaar de woning zal betreden, de woning opgeruimd, netjes en schoon is, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per keer dat de vrouw hieraan niet zal voldoen;
IV. de vrouw te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
De vrouw voert verweer. Hierna zal, voor zover van belang, worden ingegaan op de standpunten van partijen.
In reconventie
3.3.
de vrouw vordert – samengevat – voorwaardelijk bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad op de voet van artikel 3:178 lid 3 BW dat verdeling van de woning primair voor de duur van één jaar wordt uitgesloten en subsidiair tot en met 30 november 2020, met veroordeling van de man in de proceskosten. De vrouw stelt deze vordering in – kort weergegeven – voor het geval in conventie de werking van artikel 3:178 lid 3 BW niet meer als subsidiair verweermiddel wordt gehanteerd.
3.4.
De man voert verweer. Hierna zal, voor zover dat nodig is, worden ingegaan op de standpunten van partijen.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
De man vordert machtiging van de voorzieningenrechter tot het te gelde maken van de woning. Op grond van artikel 3:174 BW kan de rechter een deelgenoot van een gemeenschappelijk goed machtigen het gemeenschappelijke goed – in dit geval de woning – te gelde te maken ter voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of om andere gewichtige redenen.
4.2.
De man heeft niet gesteld dat hij de woning te gelde wil maken ter voldoening van een gemeenschappelijke schuld van partijen. Daarmee ligt de vraag voor of er één of meer andere gewichtige redenen zijn om de woning te gelde te maken.
4.3.
De man stelt ter zitting dat de belangrijkste reden voor hem om aan de hand van de gevorderde machtiging te komen tot verkoop van de woning, er in is gelegen dat partijen tot een afwikkeling van hun (financiële) relatie kunnen komen, hetgeen voor [A] de duidelijkheid zal brengen die hij nodig heeft. Dat een verhuizing tijdelijk voor meer onrust bij [A] zal zorgen weegt volgens hem niet op tegen de duidelijkheid die een verkoop zal brengen. De man heeft ook gesteld dat van hem niet langer kan worden gevergd in de onverdeeldheid te blijven met betrekking tot de woning. Volgens de man heeft hij de vrouw ruim de gelegenheid gegeven om de woning over te nemen of tot verkoop van de woning te komen. Verder is volgens hem niet ondenkbeeldig dat de huizenprijzen door de coronacrisis binnenkort zullen zakken.
4.4.
De vrouw voert als verweer aan dat [A] juist nu rust moet hebben. Onder verwijzing naar correspondentie met hulpverleners betoogt zij dat een verkooptraject met betrekking tot de woning veel onrust geeft, hetgeen op dit moment niet goed is voor de geestelijke gezondheid van [A] . De vrouw wil daarom dat verkoop van de woning voor maximaal een jaar niet aan de orde is. Zij kan zich dan richten op het verbeteren van de geestelijke gezondheid van [A] , in plaats van op de verkoop. Dat geeft haar tevens de mogelijkheid om verder te onderzoeken of de woning aan haar kan worden toebedeeld om daar met [A] te blijven wonen, aldus de vrouw. Zij stelt daarnaast dat zij eerder met de man overeengekomen is dat zij tenminste tot eind november 2020 in de woning kon blijven wonen.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat [A] thans veel last heeft van psychische problemen. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of het voor [A] beter is dat hij thans duidelijkheid krijgt, door op korte termijn een verkooptraject op te starten met betrekking tot de woning, of dat [A] juist nu rust moet krijgen in verband met zijn psychische problemen, waartoe in ieder geval een tijdlang de mogelijkheid van verkoop van de woning van tafel moet blijven.
4.6.
De vrouw heeft in dit kader een e-mailbericht van 30 juni 2020 overgelegd van Praktijk Asgard. In dat bericht (hierna: het rapport) is onder meer het navolgende vermeld.
Nav de behandeling van [A] , hij komt vrijdag weer voor een volgende sessie, kom ik tot het volgende.
De tics die hij laat zien, worden veroorzaakt door de onzekere situatie waarin hij verkeert.
Er is veel te veel onduidelijkheid voor hem door de vele negatieve opmerkingen tussen de ouders. Hij zit in een immens loyaliteitsconflict.
De tics geven ook de ernst van de situatie aan. Hij houdt zich met moeite staande.
[A] zoekt op het ogenblik zekerheid bij moeder. Zij is op dit moment zijn houvast.
Hij durft haar niet uit het oog te verliezen.
Ik adviseer voor de komende tijd duidelijke structuur in de omgangsregeling met vader. Ik stel voor:
  • vaste dagen of dagdelen afspreken die gaan altijd door.
  • geen vragen tussendoor om even op hem te letten of een extra dag(deel), ook geen afzeggingen
  • voorlopig, gedurende zomervakantie, geen overnachtingen bij papa. De overnachtingen geven zowel [A] als moeder veel stress.
[A] heeft nodig:
- veiligheid, voorspelbaarheid en rust,
- duidelijke structuur van de dagen, met vaste bezigheden (…)
- Het is niet in [A] ’s belang iets te ondernemen met veel prikkels. Hij is gevoelig voor stemmingen en vangt ook conflicten van de omgeving op, ook al zijn dat vreemde mensen (…)
(…)
Ik wens jullie als ouders veel wijsheid in deze stressvolle tijd.
4.7.
Mede gelet op de inhoud van dit bericht komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment minder belang toe aan een financiële afwikkeling en zekerheid over de woonsituatie, dan aan rust waarin kan worden gewerkt aan de gezondheid van [A] . Hoewel aan de man kan worden toegegeven dat een financiële afwikkeling tussen de man en de vrouw op zich ook een positieve invloed kan hebben op de rust van alle betrokkenen en dus ook van [A] , lijkt een machtiging tot verkoop met alle gevolgen van dien op dit moment niet aangewezen. De onrust die verkoop van de woning en de daarop volgende verhuizing zal meebrengen strookt immers niet met het advies van de psycholoog waaruit volgt dat [A] op dit moment veiligheid, voorspelbaarheid en rust nodig heeft. Dat leidt ertoe dat het thans niet in het belang van [A] wordt geacht om een verkooptraject op te starten.
4.8.
Overigens heeft de man geen onderbouwing gegeven van zijn stelling dat de onrust die een verkooptraject met zich meebrengt voor [A] ondergeschikt is aan de duidelijkheid die [A] dan heeft over zijn woonsituatie. De man heeft geen rapportages of verklaringen van deskundigen overgelegd.
4.9.
Een en ander leidt tot het oordeel dat de geestelijke gezondheid van [A] geen gewichtige reden vormt voor het te gelde maken van de woning.
4.10.
Het tweede argument van de man, inhoudende dat van hem niet kan worden gevergd nog langer in onverdeeldheid te blijven kan evenmin leiden tot een toewijzing van de vordering. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband als volgt. De man voelt kennelijk een noodzaak om tot een behoorlijke verdeling te komen, maar de noodzaak om te komen tot een behoorlijke verdeling kan niet worden aangemerkt als een gewichtige reden als bedoeld in artikel 3:174 BW. In een dergelijk geval dient op grond van artikel 3:185 BW gevorderd te worden dat de rechter de (wijze van) verdeling. De man heeft dat echter niet gevorderd.
4.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de door de vrouw gestelde afspraak in conventie geen verdere bespreking behoeft.
4.12.
Naast het voorgaande geldt bovendien dat de man het spoedeisend belang bij verkoop van de woning niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo heeft de man niets overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw de lasten met betrekking tot de woning niet zal blijven voldoen, en ook niet voor zijn stelling dat de huizenprijzen zullen gaan dalen door de coronacrisis. Daarbij valt niet in te zien dat [A] , wiens belang de man voorop heeft gesteld, erop vooruitgaat als diens hoofdverblijf – de woning – moet worden verkocht om hem bij zijn vader een betere plek te kunnen geven voor de (momenteel kortdurende) bezoeken aan zijn vader. Verder heeft de man – uiteindelijk – niet weersproken dat de negatieve belastingconsequenties, waarbij de voorzieningenrechter begrijpt dat de man doelt op de hypotheekrenteaftrek voor de inkomstenbelasting, zich pas voor het eerst zullen voordoen in februari 2022, als de woning op dat moment nog steeds gemeenschappelijk eigendom is van partijen, omdat de man dan twee jaar is uitgeschreven van het adres van de woning. Tegen de achtergrond van al hetgeen hier is overwogen, valt niet in te zien waarom de vrouw niet langer mag onderzoeken of het financieel mogelijk is dat de woning aan haar wordt toebedeeld, ook als zij daarvoor al tijd heeft gehad.
4.13.
De slotsom is dat de vorderingen zullen worden afgewezen. Gelet op de relatie van partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
In reconventie
4.14.
Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat is voldaan aan de voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld, nu in conventie het beroep van de vrouw op de werking van artikel 3:178 lid 3 BW niet aan de orde is geweest. De vrouw heeft daarom de vordering in reconventie ingesteld, om de werking van artikel 3:178 lid 3 BW alsnog aan de orde te stellen.
4.15.
Op grond van artikel 3:178 lid 3 BW kan de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot, een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling uitsluiten, indien de belangen van deze deelgenoot worden getroffen door een onmiddellijk verdeling en deze belangen aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend.
4.16.
De man heeft, zoals in conventie is overwogen, geen verdelingsvordering ingesteld. Nu geen vordering tot verdeling aanhangig is, kan aan artikel 3:178 lid 3 BW geen werking toekomen. De vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen.
4.17.
Hierdoor kan ook in reconventie in het midden blijven of partijen hebben afgesproken, zoals de vrouw heeft gesteld en de man heeft betwist, dat de woning tot 30 november 2020 niet zal worden verkocht. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging op enig moment een redelijke termijn af te spreken, waarbinnen de vrouw verder kan onderzoeken of de woning aan haar kan worden toebedeeld. Dat brengt immers voor de duur van die termijn duidelijkheid en rust voor beide partijen en dient daardoor het belang van [A] , die is gebaat bij een harmonieuze afwikkeling van de samenleving van partijen.
4.18.
Gelet op de relatie van partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2020. (mjd)