ECLI:NL:RBOVE:2020:2861

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
08/952427-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachten van witwassen in verband met criminele organisatie

Op 2 september 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee verdachten, Van B. (50 jaar) en Van B. (26 jaar), die beschuldigd werden van het (medeplegen van) witwassen van geldbedragen en/of voorwerpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet bewezen kon worden dat de verdachten wisten dat Wiebe van B. eigenaar was van de woning in Almelo, noch dat hij geld in die woning had geïnvesteerd dat afkomstig was uit een misdrijf. De zaak is onderdeel van het onderzoek 'Travee', dat zich richt op het ontmantelen van een criminele organisatie die zich bezighoudt met hennepteelt en -verkoop. De officier van justitie had betoogd dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan gewoontewitwassen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachten over de criminele herkomst van de gelden. De rechtbank sprak de verdachten vrij van de tenlastegelegde feiten en gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs voor de wetenschap van de verdachten over de herkomst van de gelden in witwaszaken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/952427-16 (P)
Datum vonnis: 2 september 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. Y. Oosterhof en van wat door verdachte (hierna: ‘ [verdachte] ’) en zijn raadsman mr. R. van der Wal, advocaat in Hengelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 9 juni 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] zich (met anderen) schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen dan wel schuldwitwassen van (een) voorwerp(en).
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte] , dat:
primair
hij,
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 02 september 2014 tot en met 6 december 2016,
te Almelo en/of andere plaatsen in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) een aantal voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van € 80.000,- althans een groot geldbedrag en/of
- een woning/pand, [adres] en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen, althans sanitair in badkamer en/of toilet en/of een uitbouw met kelder en/of een keuken en/of een overkapping in de tuin behorende bij het perceel [adres]
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van die/dat bovenomschreven voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt
en/of
van die/dat bovenomschreven voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (al dan niet gedeeltelijk) afkomstig waren uit enig misdrijf en hij, verdachte al dan niet van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair
hij,
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 02 september 2014 tot en met 6 december 2016,
te Almelo en/of andere plaatsen in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) een aantal voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van € 80.000,- althans een groot geldbedrag en/of
- een woning/pand, [adres] en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen, althans sanitair in badkamer en/of toilet en/of een uitbouw met kelder en/of een keuken en/of een overkapping in de tuin behorende bij het perceel [adres]
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van die/dat bovenomschreven voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt
en/of
van die/dat bovenomschreven voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (al dan niet gedeeltelijk) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Deze zaak maakt onderdeel uit van het onderzoek ‘Travee’. Dit onderzoek richt zich met name op het ontmantelen van een criminele organisatie die zich vanaf januari 2009 op grote schaal zou bezighouden met het telen en verkopen van grote hoeveelheden hennep. In de loop van het onderzoek zijn in de periode van maart 2014 tot en met mei 2016 negen hennepkwekerijen opgerold. Er zijn meerdere personen als verdachten aangemerkt. Het aandeel van [verdachte] bestaat er volgens het Openbaar Ministerie uit dat hij in de periode van 2 september 2014 tot en met 6 december 2016 voorwerpen heeft witgewassen, onder meer doordat voorzieningen in de woning aan de [adres] in Almelo gefinancierd zijn uit geld direct of indirect afkomstig uit de criminele organisatie.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie is sprake van een schijnconstructie en is [medeverdachte] feitelijk eigenaar van voornoemde woning. [medeverdachte] heeft € 80.000,- in de woning geïnvesteerd. Dit geldbedrag is niet te verklaren uit legale inkomsten en dus afkomstig uit enig misdrijf. [verdachte] heeft de criminele herkomst van het geld verhuld door zich in strijd met de waarheid te presenteren als eigenaar van de woning.
Als de rechtbank ervan uitgaat dat de woning van [verdachte] is, geldt dat [medeverdachte] in zijn woning investeert. Ook in dat geval is sprake van witwassen, omdat [verdachte] dan het criminele geld heeft omgezet in (verbouwingen en verfraaiingen van het) onroerend goed en vervolgens heeft verworven door natrekking.
Tot slot was [verdachte] op de hoogte dat het geld van [medeverdachte] afkomstig was uit enig misdrijf.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken. Ten eerste wordt betwist dat er sprake is van geld of voorwerpen (on)middellijk afkomstig uit enig misdrijf. Er is immers een concrete, verifieerbare verklaring gegeven ten aanzien van de herkomst van het geld waarmee de herstel- en verbouwingskosten zijn verricht. Indien sprake zou zijn van een criminele herkomst, geldt dat de vereiste wetenschap ontbreekt.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
In deze zaak draait het om een woning aan de [adres] in Almelo. Het staat vast dat deze woning sinds 2 september 2014 juridisch eigendom is van [verdachte] en dat hij de woning heeft gekocht van zijn ouders, die de woning op 1 april 1996 hadden gekocht. Er staat ook niet ter discussie dat er een aantal verbouwingen in en aanpassingen aan de woning is gedaan. Volgens deskundigen heeft dit in totaal minimaal € 80.000,- gekost.
De rechtbank constateert dat er tussen de officier van justitie en de raadsman onder meer verdeeldheid bestaat over de vraag wie feitelijk gezien eigenaar van de woning is, wie de investeringen in de woning heeft gefinancierd, wat dat heeft gekost en of de herkomst van het geld waarmee de investeringen in de woning zijn gefinancierd al dan niet legaal is.
De rechtbank laat het antwoord op deze vragen in het midden, omdat zij – zelfs als zij zou meegaan in de redenering van de officier van justitie dat [medeverdachte] geld in de woning heeft geïnvesteerd – hoe dan ook niet wettig en overtuigend bewezen acht dat [verdachte] wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de voorwerpen en gelden (on)middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
De officier van justitie hecht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde doorslaggevende betekenis aan het feit dat [verdachte] op de hoogte was van het criminele verleden van zijn vader. Naar het oordeel van de rechtbank is deze enkel omstandigheid onvoldoende om tot het bewijs te komen van de wetenschap bij [verdachte] dat [medeverdachte] over gelden beschikte die afkomstig van misdrijf waren en dat hij die gelden vervolgens investeerde in de woning aan de [adres] in Almelo.
De rechtbank merkt daarbij op dat het in het maatschappelijk verkeer niet ongebruikelijk is dat ouders giften doen aan hun kinderen, waaronder ook het meebetalen aan een woning kan worden begrepen. Gelet daarop hoeft, uitzonderingen daargelaten, in een dergelijke situatie van een kind geen kritische houding ten opzichte van de vermogenspositie van zijn/haar ouder(s) worden verwacht.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) witwassen van geldbedragen en/of voorwerpen. De rechtbank zal hem dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde feit.
Gelet op deze uitspraak, zal de rechtbank de teruggave aan [verdachte] gelasten van de aan hem toebehorende bankrekeningen, personenauto en onroerend registergoed, op de beslaglijst vermeld onder 1, 2, 3 en 4, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat [verdachte] het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- gelast de teruggave van het bankrekeningen, personenauto en onroerende registergoed, op de beslaglijst vermeld onder 1, 2, 3 en 4, aan [verdachte] .
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. C.A. Peterzon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Dienst Regionale Recherche, Eenheid Oost-Nederland met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.