ECLI:NL:RBOVE:2020:317

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
08-952086-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van witwassen van aanzienlijke geldbedragen

De rechtbank Overijssel heeft op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die werd verdacht van witwassen van aanzienlijke geldbedragen. De verdachte, geboren in 1967, werd beschuldigd van het witwassen van bedragen variërend van € 10.000 tot € 468.720,27, waarbij de herkomst van het geld verborgen zou zijn. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat plaatsvond op verschillende zittingen in 2018 en 2019. De officier van justitie, mr. K.J.L. de Valk, vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.P. Vroegh, pleitte voor vrijspraak.

Tijdens de zittingen werd vastgesteld dat op 15 januari 2016 een bedrag van € 108.638,75 was overgemaakt naar de gezamenlijke bankrekening van de verdachte en haar echtgenoot, met als omschrijving 'Verkoop aandelen'. De verdachte had op dezelfde dag € 10.000 contant opgenomen. Bij een doorzoeking van haar woning werd € 7.520 aan contant geld aangetroffen. De officier van justitie stelde dat het subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen van € 10.000 wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de criminele herkomst van het geld.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de bedragen op de gezamenlijke rekening van criminele oorsprong waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 20 januari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-952086-17 (P)
Datum vonnis: 20 januari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 april 2018, 13 december 2019 en 6 januari 2020 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.J.L. de Valk en van hetgeen door de gemachtigde raadsvrouw mr E.P. Vroegh, advocaat te Haarlem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen dan wel schuldwitwassen van een bedrag van € 468.720,27, althans € 252.713,10, althans € 10.000,=.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
zij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 30 januari 2016 in Amsterdam en/of Oldenzaal en/of Erica en/of Dongen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s), (telkens)
a. van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedragen, ten hoogte van (totaal) 468.720,27, althans 252.713,10 euro, althans 10.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en) de herkomst verborgen/verhuld en/of de vindplaats verborgen/verhuld en/of de vervreemding verborgen/verhuld en/of de verplaatsing verborgen/verhuld en/of verborgen/verhuld wie de rechthebbende op het/de geldbedrag(en) was/waren en/of één of meer geldbedragen, ten hoogte van (totaal) 468.720,27, althans 252.713,10 euro, althans 10.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en) voorhanden gehad en/of
b. een of meer geldbedrag(en) ten hoogte van (totaal) 468.720,27, althans 252.713,10 euro, althans 10.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), verworven en/of voorhanden gehad en/of een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van (totaal) 468.720,27, althans 252.713,10 euro, althans 10.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), omgezet en/of van een geldbedrag ten hoogte van (totaal) 468.720,27, althans 252.713,10 euro, althans 10.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat het/de geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (geheel of ten dele althans mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair
zij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 30 januari 2016 in Amsterdam en/of Oldenzaal en/of Erica en/of Dongen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
a. van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedragen, ten hoogte van (totaal) 468.720,27, althans 252.713,10 euro, althans 10.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en) de herkomst heeft/hebben verborgen/verhuld en/of de vindplaats heeft/hebben verborgen/verhuld en/of de vervreemding heeft/hebben verborgen/verhuld en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen/verhuld en/of verborgen/verhuld heeft/hebben wie de rechthebbende op het/de geldbedrag(en) was/waren en/of het/de geldbedrag(en), ten hoogte van (totaal) 468.720,27, althans 252.713,10 euro, althans 10.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad en/of
b. een of meer geldbedrag(en) ten hoogte van (totaal) 468.720,27, althans 252.713,10 euro, althans 10.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), verworven en/of voorhanden gehad en/of een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van (totaal) 468.720,27, althans 252.713,10 euro, althans 10.000 euro, althans
enig(e) geldbedrag(en), en/of van een geldbedrag ten hoogte van (totaal) 468.720,27, althans 252.713,10 euro, althans 10.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (geheel of ten dele althans mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
Op 15 januari 2016 werd naar de gezamenlijke bankrekening van verdachte en haar echtgenoot een bedrag van € 108.638,75 overgemaakt door [notaris] met als omschrijving “Verkoop aandelen [bedrijf] ”.
Op 15 januari 2016 nam verdachte € 10.000,= van de gezamenlijke bankrekening van haar en haar echtgenoot contant op.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 11 april 2017 werd in een wasmand € 7.520,= aan contant geld aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen van een bedrag van € 10.000,= wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, vanwege, samengevat, het ontbreken van de wetenschap omtrent de criminele herkomst van het geld.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank heeft bij haar overwegingen de volgende factoren betrokken. Enerzijds was verdachte mede verantwoordelijk voor de transacties die plaatsvonden op de gezamenlijke rekening van haar en haar echtgenoot. Mede gelet op haar professionele achtergrond, het strafrechtelijk verleden van haar man en de schuldeisers waar zij en haar man herhaaldelijk mee geconfronteerd worden, mocht van haar moc verwacht worden dat zij alert zou zijn op aanzienlijke bedragen die op de rekening gestort werden en zo nodig onderzoek zou doen naar de herkomst daarvan. Anderzijds zijn er onvoldoende concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte heeft gezien dat er een aanzienlijk bedrag op bedoelde rekening overgemaakt was. Daarnaast betrof het in dit geval geld dat afkomstig was van de rekening van een notaris en kan (slechts) vastgesteld worden dat verdachte eenmalig een – ten opzichte van het totale overgemaakte bedrag – gering bedrag heeft opgenomen.
Alles afwegende zijn er wellicht aanwijzingen voor strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde, maar leveren deze aanwijzingen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de bedragen die op de gemeenschappelijke rekening van verdachte en haar echtgenoot werden gestort, van enig misdrijf afkomstig waren.

5.De schade van benadeelden

5.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 177.896,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019.
[benadeelde 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 12.141,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte wordt vrijgesproken en aan haar geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

6.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde 1]in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde 2]in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en mr. J. Corthals, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2020.
Buiten staat
Mr. M.A.H. Heijink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.