ECLI:NL:RBOVE:2020:3357

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
C/08/250942 / KG ZA 20-139
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot straat- en contactverbod in een echtscheidingskwestie met bedreigingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 23 september 2020, is een kort geding aanhangig gemaakt door een vrouw tegen haar ex-man en hun twee volwassen zonen. De vrouw vorderde een straat- en contactverbod voor een periode van twee jaar, omdat zij zich bedreigd voelde door haar ex-man en zonen. De vrouw had eerder aangifte gedaan van bedreigingen door haar ex-man, die onder andere had gedreigd haar en haar nieuwe partner iets aan te doen. De vrouw had de echtelijke woning verlaten en het huwelijk was duurzaam ontwricht. Tijdens de procedure werd vastgesteld dat er in de periode voorafgaand aan de zitting geen nieuwe incidenten hadden plaatsgevonden, wat leidde tot de conclusie dat partijen elkaar met rust hadden gelaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was voor het toewijzen van de gevraagde voorlopige voorzieningen, omdat de situatie niet was geëscaleerd en partijen in staat leken elkaar te mijden. De vordering van de vrouw werd afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/250942 / KG ZA 20-139
Vonnis in kort geding van 23 september 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.F. Sabaroedin te Enschede,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en 7 producties
  • de mondelinge behandeling op 28 juli 2020 en de voortzetting daarvan op
17 september 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn getrouwd en zij hebben twee volwassen kinderen, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Het huwelijk is duurzaam ontwricht en de vrouw heeft een echtscheidingsverzoek ingediend. De vrouw heeft op 11 januari 2020 de echtelijke woning verlaten, waar de man sindsdien met de kinderen woont. De echtelijke woning is gemeenschappelijk eigendom van de man en de vrouw. Omdat de man zich de woning niet alleen financieel kan veroorloven, zal de woning moeten worden verkocht.
2.2.
Op 12 februari 2020 heeft de vrouw tegen de man aangifte bij de politie gedaan van bedreiging die hebben plaatsgevonden tussen 11 januari 2020 en
12 februari 2020. De vrouw heeft tegenover de politie onder meer verklaard:
‘Op 11 januari 2020 heb ik [gedaagde sub 1] meegedeeld dat ik al twee weken aan het chatten was met [A] en dat ik van hem wilde scheiden. Ik heb die avond omstreeks 18.00 uur de woning verlaten en ben naar [A] gegaan. Toen ik [gedaagde sub 1] meedeelde dat ik wilde scheiden werd hij heel boos. Hij schold mij en [A] voor alles en nog wat uit. Ook zei hij dat hij mij, [A] dood zou maken en daarna zichzelf. (…)
Op 19 januari 2020 ontving ik via Messenger een bericht van [gedaagde sub 1] . In dit bericht zeg hij onder anderen “Als je de kinderen te kort doet staat er een heel naar iemand op.” (…)
Op 20 januari 2020 mocht ik van [gedaagde sub 1] mijn kleren ophalen. Ik mocht alleen mijn kleren meenemen. Tijdens mijn bezoek begon hij [A] uit te schelden voor alcoholist, kankerlijer etc. Ook schold hij mij voor alles en nog wat uit. (…)
Op 12 februari 2020 heb ik de helft van het geld van onze gezamenlijke spaarrekening gehaald en dit heb ik ook aan mijn advocaat meegedeeld. [gedaagde sub 1] zag dit en hij belde meteen rond 14.17 uur op. Het gesprek duurde ongeveer 45 minuten en ik heb het gesprek opgenomen. Tijdens het gesprek zei hij tegen mij “Zodra jij de kinderen uit huis zet, ga je eraan. Ik heb een pistool, deze ligt niet in huis of in de auto maar ligt op een veilige plek. Je kunt aangifte doen maar ze vinden het pistool toch niet. Ik heb wel mannetjes, als ze je pakken sta ik erbij te lachten. Als de kinderen het huis uit moeten dan is het 1, 2, 3”. Ik vroeg aan [gedaagde sub 1] of hij met 1, 2, 3 mij, [A] en hemzelf bedoelde. Hij gaf aan dat hij dit inderdaad bedoelde. (…)
[gedaagde sub 1] is wel opgegroeid op [naam wijk] en weet hoe hij mij vechten op straat. Ik weet dat als [gedaagde sub 1] echt heel boos is, hij een waas voor zijn ogen krijgen waardoor hij tot veel in staat is. Als hij een pistool voorhanden zou hebben dan zou hij dit gebruiken. Ik ben dan ook bank dat hij mij en/of [A] lichamelijk wat aan gaat doen’.
2.3.
De man, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben voor de vrouw grievende en bedreigende berichten op facebook geplaatst. Ook heeft de man het Vodafone-account van de vrouw gehackt.
2.4.
Op 24 februari 2020 komt [gedaagde sub 2] namens de man verhaal halen.
2.5.
Op 18 juni 2020 wordt eiseres door de man, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] klemgereden in de [naam straat] . De vrouw heeft 112 gebeld, waarna er 3 politieauto’s ter plaatste kwamen. De vrouw heeft bij de politie aangifte van het voorval gedaan.
2.6.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn op 26 juni 2020 naar de woning van de vrouw gereden en hebben dreigementen geuit. De vrouw heeft daarop 112 gebeld, waarna de politie is verschenen.
2.7.
Bij brief van 29 juni 2020 heeft het OM de vrouw laten weten dat de omstandigheden die hebben geleid tot het strafbare feit inmiddels zijn veranderd en dat de man daarom niet voor de rechter zal hoeven te verschijnen, maar dat hij wel een proeftijd van twee jaar heeft gekregen. Dit betekent dat als de man binnen die twee jaar iets strafbaars doet, hij alsnog voor de rechter moet verschijnen.
2.8.
Bij brief van 6 juli 2020 heeft de vrouw bij het OM een klacht ex artikel 12 van het wetboek van Strafvordering ingediend en laten weten dat zij zich niet kan vinden in de beslissing om geen strafzaak tegen de man te voeren. In haar brief deelt zij onder meer mee:
‘Mijn ex heeft duidelijk meermaals aangegeven dat er pas echt wat gaat gebeuren zodra het huis in de verkoop moet en hij en mijn volwassen kinderen in zijn ogen dan op straat komen te staan.
Mijn ex en mijn twee zoons blijven doorgaan met dreigen stalken en intimideren. Op
18/06/2020 heb ik een nieuwe aangifte moeten doen tegen hun. Tijdens het uitlaten van mijn hond ben ik klemgereden door hun en is mijn ex uitgestapt en achter mij aan gekomen hij stond bijna neus tegen neus met mij. Daarop heb ik 112 gebeld Drie politieauto’s aan huis. Mijn vriend en buren op straat. Mijn zoon die me uitmaakt voor hoer en mijn ex vlak voor hij zijn auto weer instapt nog even zegt : vandaag of morgen komt ze4 het huis uit en dan is ze van mij ! En dat waar nog 4 agenten bij stonden.
27/06/2020 Eerst mijn zoon aan de deur mijn ex op de hoek van de straat bellen en bonken tegen de voordeur. Weer 112 die hoorden het bellen en bonken tijdens mijn gesprek. Die agenten hebben mijn zoon en ex duidelijk gemaakt dat ze bij mijn huis niks te zoeken hadden en dat ik van hun zodra ik mijn ex weer zag 112 moest bellen.
Zaterdag 04/07/2020 099 politie gebeld omdat ik s' morgens bij het uitlaten van de hond op meerdere plaatsen in de wijk ook op winkelcentrum foto's van mij hingen met tekst erop van gefeliciteerd Hoer. Zodra ik ze had verwijderd hingen er op paar dezelfde plaatsen weer nieuwe foto's. Ze houden niet op.
Blijkbaar maakt de proeftijd geen indruk op mijn ex’.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling in de proceskosten, de man, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] te verbieden zich gedurende twee jaar te bevinden dan wel op te houden in het gebeid dat gelegen is binnen en/of rondom de [naam straat] en tevens om hen gedurende die periode te verbeiden om direct dan wel indirect contact met haar op te nemen.
3.2.
De man, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een contact en straat- dan wel gebiedsverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet niet alleen sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen, maar ook van een spoedeisende noodzaak bij het opleggen van dergelijke verboden. Dit noopt tot de volgende overwegingen.
4.2.
In samenspraak met partijen is op de zitting van 28 juli 2020 afgesproken dat de behandeling van dit kort geding geruime tijd zal worden aangehouden ter beproeving van hun ter zitting gemaakte afspraak om - algemeen gezegd - elkaar met rust te laten en niet met elkaar in contact te treden. Die afspraak is toen gemaakt, ook omdat er in de weken voor die zitting geen vervelende voorvallen meer waren geweest. Afgesproken is toen ook dat bij onverhoopte eventualiteiten de meest gerede partijen onmiddellijk voortzetting van de behandeling van dit kort geding kan vragen c.q. vonnis. Dat is niet gebeurd want de toen bepaalde voortzetting op 17 september 2020 heeft doorgang gevonden.
4.3.
Op de vervolgzitting is namens de vrouw het standpunt ingenomen dat juist is dat het ook tijdens voormelde aanhouding van dit geding “inderdaad rustig is gebleven”. Intrinsiek zijn de gevoeligheden over en weer echter blijven bestaan en de vrouw vreest dat in de loop naar de zitting van de familierechter in medio november de kans op vervelende confrontaties/contacten weer toeneemt. Dat is bij de vervolgzitting reden geweest voor de vrouw om te verzoeken de behandeling van dit kort geding nogmaals aan te houden en wel tot een datum gelegen in midden januari 2021, en dit onder dezelfde condities die golden bij de eerdere aanhouding. Dit ook ter besparing van griffierecht, want bij afdoening van dit kort geding zal de vrouw bij onverhoopt opnieuw lastigvallen een nieuw kort geding moeten beginnen.
4.4.
Namens gedaagden is aangevoerd dat de lange aanhouding van dit kort geding succes heeft gehad en heeft geleerd dat partijen elkaar over en weer met rust kunnen laten. De zitting van de familierechter in midden november 2020 zal dat niet anders maken, omdat daarvan niet veel meer moet worden verwacht. Het enige “echte” geschilpunt betreft de gezamenlijke woning, thans bewoond door de man en de twee zonen. Door hen wordt (inmiddels) ingezien dat die woning moet worden verkocht omdat geen van partijen financieel bij machte is de ander uit te kopen. De man wenst alleen bij de familierechter gedaan te krijgen dat diens bewoning van die woning tijdelijk - en dus maximaal voor zes maanden en zulks in afwachting van de verkoop daarvan - wordt toegestaan. Ook anderszins is geen escalatie te vrezen aldus de advocaat van gedaagden. Een tweede aanhouding voor lange tijd doet geen recht aan het karakter van deze procedure, immers een kort geding. Om die reden wordt thans vonnis gevraagd, met verzoek de vorderingen van de vrouw thans af te wijzen wegens gebrek aan spoedeisend belang, en zulks met compensatie van de gedingkosten.
4.5.
De voorzieningenrechter constateert dat partijen (ook) tijdens de hiervoor aangeduide lange aanhouding van dit kort geding elkaar in belangrijke mate met rust hebben gelaten en niet met elkaar in contact zijn getreden op een wijze die heeft geleid tot eerder vertoond escalerend gedrag. Enig contact heeft wel plaatsgevonden want over een voor partijen gevoelig punt - partijen genoegzaam bekend - heeft de vrouw contact opgenomen met de man. Dat punt blijkt nog niet te zijn opgelost, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat dit discussiepunt (nog) tot escalatie zal gaan leiden. Bovendien toont het aan dat er aan de zijde van de vrouw belang bestaat om in elk geval met de man zo nu en dan contact te hebben over de praktische kant van de beëindiging van hun relatie. De volwassenen zonen hebben verklaard de eerstkomende tijd geen contact met hun moeder te willen opnemen; er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dat voornemen.
4.6.
Aldus redenerend is de voorzieningenrechter allereerst van oordeel dat er onvoldoende reden is om de behandeling van dit kort geding nogmaals voor lange tijd aan te houden, omdat het belang van die aanhouding is komen te ontvallen. Het verzoek om aanhouding wordt dan ook afgewezen.
4.7.
Het hiervoor overwogene leidt tevens tot de conclusie dat er geen c.q. onvoldoende rechtens te honoreren belang meer is bij het nu nog toewijzen van de verzochte voorlopige voorzieningen. De in samenspraak met partijen bepaalde lange aanhouding van dit kort geding heeft kennelijk gewerkt en partijen hebben elkaar gemeden en er is niet gebleken van nieuwe escalaties. Er is voorshands oordelend dan ook reden om aan te nemen dat partijen in staat zijn en blijven om elkaar te mijden ter voorkoming van escalerend gedrag. Er is ook geen aanleiding (meer) om aan te nemen dat voor de zitting van de familierechter in november 2020, de vlam alsnog in de pan zal slaan.
4.8.
De slotsom luidt dan ook dat thans in na te melden zin moet worden beslist. Nu de man en de vrouw in een echtscheiding zijn gewikkeld en voor de andere gedaagden geldt dat zij de kinderen van partijen zijn, zal de voorzieningenrechter de kosten van dit geding compenseren op na te melden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
Wijst af het gevorderde,
5.2.
Compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J. Koopmans en in het openbaar uitgesproken op
23 september 2020.