ECLI:NL:RBOVE:2020:3384

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 september 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
8221524 \ EJ VERZ 19-448
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevelschrift ontruimingskosten huurwoning en nakosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 28 september 2020 een beschikking gegeven in een verzoek om een bevelschrift voor ontruimingskosten van een huurwoning, ingediend door Woonstichting De Marken. De Marken heeft verzocht om een bedrag van € 4.094,02 aan ontruimingskosten en nakosten te vorderen van de huurders, [verweerder 1] en [verweerder 2]. De kantonrechter heeft de ontruimingskosten zelf begroot, omdat de factuur van De Marken onvoldoende basis bood. De overige nakosten zijn afgewezen, omdat De Marken een bevelschrift voor die nakosten moet aanvragen bij de bevoegde rechter(s). De procedure is gestart na een eerdere uitspraak van de kantonrechter op 14 april 2015, waarin de huurovereenkomst met [verweerder 1] en [verweerder 2] werd ontbonden en hen werd bevolen de woning te ontruimen. De kantonrechter heeft op 31 augustus 2020 de mondelinge behandeling van het verzoek via videobellen gehouden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat De Marken onrechtmatig heeft gehandeld bij de ontruiming, wat heeft geleid tot een schadevergoeding aan de huurders. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de nakosten begroot op € 1.400,00 en het verzoek om een bevelschrift voor de overige nakosten afgewezen, omdat De Marken niet voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de gevraagde bedragen in de verschillende procedures. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. A.M. Koene.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8221524 \ EJ VERZ 19-448
Bevelschrift als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv van de kantonrechter
in de zaak van
de stichting
WOONSTICHTING DE MARKEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Schalkhaar,
verzoekende partij, verder te noemen De Marken,
gemachtigde: mr. M.J.H. Mühlstaff,
tegen

1.[verweerder 1] , en

2.
[verweerder 2],
beiden wonende in [woonplaats] ,
verwerende partij, verder te noemen [verweerder 1] en [verweerder 2] ,
gemachtigde: mr. Ph.J.N. Aarnoudse.

1.De procedure

1.1.
De Marken is een procedure begonnen tegen [verweerder 1] en [verweerder 2] , die bij de rechtbank is geregistreerd onder zaak- en rolnummer 7841261 CV EXPL 19-3519. In die procedure heeft op 23 juli 2019 een mondelinge behandeling (comparitie van partijen) plaatsgevonden. De kantonrechter heeft na afloop daarvan een mondelinge tussenuitspraak gedaan. Hij heeft
beslist dat een deel van genoemde procedure moet worden afgesplitst, te weten het nu voorliggende verzoek om een bevelschrift voor de proceskosten.
1.2.
De kantonrechter heeft het verzoek om een bevelschrift mondeling behandeld via een videobelverbinding (Skype) op 31 augustus 2020. Voor De Marken zijn [A] en
[B] verschenen, bijgestaan door mr. Mühlstaff. [verweerder 1] en [verweerder 2] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Aarnoudse.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat zij
voldoende is geïnformeerd om een beslissing te nemen.

2.De beoordeling

Wat er aan dit verzoek om een bevelschrift vooraf is gegaan.

2.1.
[verweerder 1] en [verweerder 2] hebben een woning van De Marken gehuurd aan de [adres] in [plaats 1] . In de betreffende [buurt] was sprake van een ‘conflictueuze situatie’. Om die reden heeft De Marken de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd. Bij vonnis van 14 april 2015 heeft de kantonrechter in deze rechtbank die vorderingen van De Marken toegewezen. Daarbij heeft de kantonrechter [verweerder 1] en [verweerder 2] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de woning te ontruimen, bij gebreke waarvan De Marken de woning kan doen ontruimen door een deurwaarder. Tot slot heeft de kantonrechter [verweerder 1] en [verweerder 2] veroordeeld in de nakosten, begroot op een bedrag van € 37,50.
2.2.
[verweerder 1] en [verweerder 2] zijn tegen het vonnis van 14 april 2015 in hoger beroep gegaan. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter in deze rechtbank verzocht om de tenuitvoerlegging van dit vonnis op te schorten totdat op het hoger beroep zou zijn beslist. De voor-zieningenrechter in deze rechtbank heeft die vorderingen afgewezen (vonnissen van 19 en 26 mei 2015).
2.3.
Op 20 mei 2015 heeft de ontruiming van de woning van [verweerder 1] en [verweerder 2] in opdracht van De Marken door een deurwaarder plaatsgevonden, die werd bijgestaan door personeel van Schoonmaakbedrijf [X] uit [plaats 2] . [verweerder 1] en [verweerder 2] waren ook aanwezig. Van de ontruiming is door de deurwaarder proces-verbaal opgemaakt. Daarin is onder meer
vermeld dat de ontruiming is begonnen om 9:30 uur en:
‘de zich in voormeld perceel bevindende personen zijn door mij verwijderd en de zich in voormeld perceel bevindende zaken, (…) heb ik voor rekening en risico van geëxecuteerden doen neerzetten op de openbare weg, niets meer te ontruimen zijnde heb ik om 12.06 uur deuren en ramen van gemeld perceel gesloten’.
2.4.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de vonnissen van 19 en 26 mei 2015
bekrachtigd (arrest van 29 november 2015). Ook in het hoger beroep tegen het vonnis van
14 april 2015 zijn [verweerder 1] en [verweerder 2] in het ongelijk gesteld (arrest van 26 april 2016).
2.5.
[verweerder 1] en [verweerder 2] hebben De Marken aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de vernietiging van hun inboedel. De rechtbank heeft de vordering van [verweerder 1] en [verweerder 2] deels toegewezen, omdat De Marken niet op zorgvuldige wijze de woning van [verweerder 1] en [verweerder 2] heeft doen ontruimen. De rechtbank heeft de schade als gevolg daarvan begroot op € 10.000,00 aan verlies van inboedel en de vergoedingsplicht voor De Marken verminderd met 50% wegens aan [verweerder 1] en [verweerder 2] zelf toe te rekenen omstandigheden. Bij uitspraak in hoger beroep van 9 april 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaald dat De Marken een bedrag van € 16.666,67 aan schadevergoeding verschuldigd is.
Wat De Marken wil.
2.6.
De Marken wil dat de kantonrechter een bevelschrift afgeeft waarin [verweerder 1] en [verweerder 2] wordt bevolen om aan De Marken een bedrag van € 4.094,02 aan (na)kosten te voldoen,
vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten.
2.7.
De Marken heeft de ontruimingskosten, die zijn ontstaan na het vonnis van 14 april 2015, als volgt gespecificeerd.
- deurwaardersexploit van 20 mei 2015: € 381,62
- kosten van de ontruimers: € 1.726,55
2.8.
Naast de ontruimingskosten wil De Marken vergoeding van de nakosten, vanwege de kostenveroordelingen die in de hiervoor genoemde procedures door de kantonrechter, de voorzieningenrechter en het gerechtshof zijn vastgesteld. Zonder een verdere uitsplitsing van die kosten, en inclusief de in 2.7 genoemde kosten van ontruiming, stelt De Marken in haar
verzoekschrift de totale nakosten op een bedrag van € 4.094,02.
Het verweer daartegen.
2.9.
Het gerechtshof heeft in het arrest van 9 april 2019 geoordeeld dat De Marken de ontruiming van de woning op onrechtmatige wijze heeft verricht. Daarom zijn [verweerder 1] en [verweerder 2] van mening dat zij niet hoeven te betalen voor de ontruiming. Daarnaast maken [verweerder 1] en [verweerder 2] bezwaar tegen de hoogte van de ontruimingskosten.
De beslissing van de kantonrechter.
2.10.
De kantonrechter begroot de nakosten op een bedrag van € 1.400,00 en geeft daarvoor een bevelschrift af.
Het principiële verweer tegen de gevorderde nakosten.
2.11.
Het gerechtshof heeft in zijn arrest van 9 april 2019 geoordeeld dat De Marken dan wel de deurwaarder, een hulppersoon waarvoor De Marken aansprakelijk is, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verweerder 1] en [verweerder 2] . De Marken, dan wel de deurwaarder, heeft [verweerder 1] en [verweerder 2] niet tijdig en volledig geïnformeerd over wat er gebeurt als zij zelf niet tijdig voor het afvoeren van hun inboedel zouden zorg dragen. ‘De Marken en/of de deurwaarder had [verweerder 1] c.s. in de omstandigheden van dit geval tijdig duidelijk dienen te maken dat bij plaatsing van goederen aan de openbare weg het risico bestond dat deze nog diezelfde dag, enkele uren later door de gemeente verwijderd en vernietigd zouden kunnen worden’, zo heeft het hof geoordeeld in rechtsoverweging 4.10. Daarom heeft het gerechtshof De Marken veroordeeld om de schade die het gevolg is van dit onrechtmatig handelen te vergoeden aan [verweerder 1] en [verweerder 2] , een bedrag van € 16.666,67.
2.12.
[verweerder 1] en [verweerder 2] vinden dat als zij de rekening van de ontruimers (Schoonmaak-bedrijf [X] uit [plaats 2] ) zouden moeten betalen, zij in feite meebetalen aan het verrichten van de onrechtmatige daad. Daarom verzetten zij zich tegen het begroten van deze kosten als nakosten waarvoor de kantonrechter een bevelschrift afgeeft.
2.13.
De kantonrechter verwerpt dat verweer. Het is juist dat in rechte vaststaat dat De Marken een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [verweerder 1] en [verweerder 2] en dat zij daarbij schade heeft veroorzaakt. Daarom is De Marken door het gerechtshof veroordeeld om de schade aan [verweerder 1] en [verweerder 2] te vergoeden. Deze schadevergoeding heeft het karakter van het ongedaan maken van de schadetoebrengende handeling, dat is hier: het niet tijdig en volledig informeren over wat er zou gebeuren als [verweerder 1] en [verweerder 2] niet zelf tijdig voor het afvoeren van hun inboedel zouden zorg dragen. Hoewel het een vrij theoretische rekensom is, levert de toekenning van de schadevergoeding onder aan de streep op dat [verweerder 1] en [verweerder 2] voldoende schadeloos zijn gesteld voor de schadetoebrengende handeling. Die handeling weggedacht, dus in de situatie dat De Marken [verweerder 1] en [verweerder 2] wel tijdig en volledig had geïnformeerd over het afvoeren van de inboedel, zouden [verweerder 1] en [verweerder 2] net zo zeer hebben moeten betalen voor de ontruiming van de woning. Daarom slaagt het principiële verweer niet.
Het verweer tegen de hoogte van de ontruimingskosten slaagt wel deels.
2.14.
[verweerder 1] en [verweerder 2] vinden dat de rekening van Schoonmaakbedrijf [X] , waarvan De Marken in feite betaling verlangt als haar nakosten, niet kan kloppen. De daarop vermelde dozen zijn niet gebruikt bij de ontruiming en een aanhanger evenmin. De sleutels van de
woning hebben [verweerder 1] en [verweerder 2] ingeleverd bij de deurwaarder, dus er is geen noodzaak tot het in rekening brengen van sloten. En het aantal manuren dat in rekening is gebracht bij De Marken, 43 uur, kan niet kloppen, omdat de vier mensen van Schoonmaakbedrijf [X] van 10:00 uur tot 12:00 uur bezig zijn geweest.
2.15.
De kantonrechter is van oordeel dat De Marken dat verweer onvoldoende heeft weerlegd, met name op het punt van de manuren. Zij heeft een verklaring van de directeur van Schoonmaakbedrijf [X] in het geding gebracht. Hij bevestigt dat de factuur juist is, en dat acht mensen aanwezig zijn geweest en een slotenmaker. Daarmee toont De Marken nog allerminst aan dat er acht mensen nodig waren om de voormalige huurwoning van [verweerder 1] en [verweerder 2] te ontruimen. De deurwaarder heeft het aantal aanwezige ontruimers niet genoemd in zijn proces-verbaal. Andere aanknopingspunten heeft De Marken niet geboden. Ook de kosten voor de slotenmaker (3 uur arbeid en de kosten van slotcilinders) komen de kantonrechter buitensporig voor. Al met al is de kantonrechter van oordeel dat de factuur van Schoonmaakbedrijf [X] geen juiste basis is voor de begroting van de ontruimingskosten, omdat van de juistheid daarvan niet kan worden uitgegaan.
2.16.
[verweerder 1] en [verweerder 2] hebben de woning niet geheel zelf ontruimd, zodat het aannemelijk is dat De Marken daar kosten voor heeft gemaakt. De kantonrechter zal die kosten, inclusief explootkosten, zelf naar redelijkheid begroten op een bedrag van € 1.400,00.
De overige nakosten.
2.17.
De Marken verwijst in haar verzoekschrift naar de omvangrijke bijlagen 5 en 6 voor de specificatie van het gevraagde totaalbedrag van € 4.094,02. De Marken maakt echter in haar verzoekschrift niet duidelijk in hoeverre dit kosten zijn die na ‘de’ (en welke dan?)
uitspraak zijn ontstaan. Daarbij komt dat zij kennelijk een bevelschrift wenst dat ziet op de ontstane nakosten in alle procedures waarin zij in het gelijk is gesteld en waarin een proceskostenveroordeling in haar voordeel is uitgesproken, zowel bij de voorzieningenrechter, bij de kantonrechter als bij het gerechtshof. De wet wijst echter de rechter die het vonnis heeft
gewezen aan als de rechter die ook de nakosten begroot. Voor een deel van het gevraagde bedrag is de kantonrechter dus niet bevoegd. De Marken heeft onvoldoende duidelijk gemaakt in haar verzoekschrift welk bedrag zij aan nakosten wenst in welke procedure. De kanton-rechter ziet daarom geen aanleiding om de zaak door te sturen naar de bevoegde rechter(s). In zoverre wijst zij het verzoek om een bevelschrift dan ook af. Ten overvloede wijst de kantonrechter erop dat de kantonrechter in het vonnis van 14 april 2015 de nakosten al heeft begroot op € 37,50, zodat De Marken voor die nakosten over een executoriale titel beschikt.
Tot slot.
2.18.
De wet wijst geen mogelijkheid voor een proceskostenveroordeling in verband met het verzoek om een bevelschrift aan. In zoverre wordt het verzoek dan ook afgewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
begroot de na het vonnis van 14 april 2015 in de zaak met zaaknummer 3356335 CV EXPL 14-6504 ontstane kosten aan de zijde van De Marken op € 1.400,00 en bepaalt dat deze ten laste van [verweerder 1] en [verweerder 2] komen;
3.2.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 28 september 2020.