Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[gedaagde 1] , voorheen h.o.d.n. [X] Botenverhuur,
MARKAR B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde 1] ,
1.De procedure
25 september 2020, met daarbij negen bijlagen (producties). [gedaagde 1] heeft vooruitlopend op de mondelinge behandeling een drietal producties opgestuurd. Daarna heeft de kantonrechter ook nog kennisgenomen van productie 10 van [eiseres] .
voldoende is geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak. Die beslissing wordt vandaag opgenomen en toegelicht in dit vonnis.
2.De beoordeling
arbeidsovereenkomsten. De laatste keer dat [eiseres] en [gedaagde 1] een arbeidsovereenkomst hebben gesloten was op 31 maart 2019. [eiseres] is toen per 1 april 2019 voor onbepaalde tijd in dienst van [gedaagde 1] gekomen voor 24 uur per week tegen een salaris van € 1.215,16 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
22 juni 2020 was [eiseres] weer volledig hersteld voor haar eigen werk en ontving zij niet langer een uitkering.
goederen van [gedaagde 1] ) hoofdelijk veroordeelt om het achterstallige salaris te voldoen. Over de periode vanaf 22 juni 2020 tot en met 31 augustus 2020 is dat een bedrag van € 2.821,40, te verhogen met vakantietoeslag, wettelijke verhoging en wettelijk rente. Ook wil [eiseres] dat [gedaagde 1] en Markar het loon blijven betalen vanaf 1 september 2020 totdat een einde is
gekomen aan de arbeidsovereenkomst. Tot slot eist [eiseres] dat [gedaagde 1] en Markar hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld.
6 augustus 2019 is zijn vermogen onder bewind gesteld. [eiseres] is dan ook niet-
ontvankelijk in haar vordering op [gedaagde 1] , zo stelt hij.
hebben ingeschakeld.
eisende partij een spoedeisend belang moet hebben bij de gevraagde snelle beslissing en dat de snelheid van de procedure meebrengt dat er geen tijd is om bijvoorbeeld getuigen te horen. Het gaat in deze zaak om het loon van een werknemer. Zo’n vordering is in de regel spoed-eisend en het spoedeisend belang is door Markar niet weersproken.
‘Stop per 16-6-2019’. Volgens Markar heeft [gedaagde 1] daarmee rechtsgeldig ontslag op staande voet gegeven aan [eiseres] .
aangesproken en het was [eiseres] duidelijk dat [gedaagde 1] daar erg boos om was. Het is
onduidelijk gebleven of [gedaagde 1] op dat moment ook heeft gezegd dat hij de arbeidsovereenkomst onmiddellijk opzegt. Dat is in ieder geval niet wat [gedaagde 1] expliciet tijdens de mondelinge
behandeling op 1 oktober 2020 heeft verklaard. Daar kan de kantonrechter dus niet vanuit gaan.
‘Stop per 16-6-2019’al heeft moeten opvatten als een ontslag op staande voet, dan staat in ieder geval vast dat [gedaagde 1] bij dat briefje niet de reden heeft gemeld voor het ontslag. Omdat die mededeling ontbreekt, voldoet het briefje niet aan de eisen die de wet stelt aan een ontslag op staande voet.
proces-verbaal van aangifte van 11 juli 2019, dat Markar heeft overgelegd. Bij de politie heeft [gedaagde 1] nog verklaard
‘Ik ben op dit moment bezig om het dienstverband met [eiseres]te beëindigen’. Die verklaring valt niet in overeenstemming te brengen met de stelling dat een kleine maand daarvoor al ontslag op staande voet was verleend.
3.De beslissing
bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek;