ECLI:NL:RBOVE:2020:3454

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
8777722 \ CV EXPL 20-4036
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige beëindiging arbeidsovereenkomst en loonbetaling in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde 1], voorheen h.o.d.n. [X] Botenverhuur, en haar bewindvoerder Markar B.V. [eiseres] vorderde betaling van achterstallig salaris en doorbetaling van haar loon, omdat zij van mening was dat haar arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd. De procedure begon met dagvaardingen van [eiseres] op 25 september 2020, en de mondelinge behandeling vond plaats op 1 oktober 2020 via een videoverbinding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd, omdat de vereisten voor ontslag op staande voet niet zijn nageleefd. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] recht heeft op haar salaris tot er een rechtsgeldig einde aan de arbeidsovereenkomst komt. De vorderingen van [eiseres] tegen [gedaagde 1] werden niet-ontvankelijk verklaard, maar de vorderingen tegen Markar werden grotendeels toegewezen. Markar werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris, de wettelijke verhoging en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8777722 \ CV EXPL 20-4036
Vonnis in kort geding van 13 oktober 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. H.D. Postma,
tegen

1.[gedaagde 1] , voorheen h.o.d.n. [X] Botenverhuur,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap
MARKAR B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde 1] ,
gevestigd te Veendam,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde 1] of Markar,
gemachtigde: mr. L.S. Slinkman.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] is deze procedure begonnen met haar twee dagvaardingen van
25 september 2020, met daarbij negen bijlagen (producties). [gedaagde 1] heeft vooruitlopend op de mondelinge behandeling een drietal producties opgestuurd. Daarna heeft de kantonrechter ook nog kennisgenomen van productie 10 van [eiseres] .
1.2.
Het kort geding is op 1 oktober 2020 mondeling behandeld via een video-belverbinding (Skype). Daarin zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat zij
voldoende is geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak. Die beslissing wordt vandaag opgenomen en toegelicht in dit vonnis.

2.De beoordeling

Wat aan deze procedure vooraf is gegaan.
2.1.
[gedaagde 1] verhuurde tot 1 januari 2020 boten aan toeristen in [plaats] . Sinds ongeveer 2014 hielp [eiseres] hem daarbij als verhuurmedewerker op grond van verschillende
arbeidsovereenkomsten. De laatste keer dat [eiseres] en [gedaagde 1] een arbeidsovereenkomst hebben gesloten was op 31 maart 2019. [eiseres] is toen per 1 april 2019 voor onbepaalde tijd in dienst van [gedaagde 1] gekomen voor 24 uur per week tegen een salaris van € 1.215,16 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
2.2.
Per 24 juni 2019 heeft [eiseres] zich ziekgemeld. Omdat haar ziekmelding onder meer verband hield met zwangerschap, heeft [eiseres] een Ziektewetuitkering ontvangen. Die uitkering is omgezet in een WAZO-uitkering en na zestien weken weer voortgezet. Per
22 juni 2020 was [eiseres] weer volledig hersteld voor haar eigen werk en ontving zij niet langer een uitkering.
2.3.
De goederen van [gedaagde 1] zijn per 6 augustus 2019 onder bewind gesteld. Markar is benoemd tot bewindvoerder. Per 1 januari 2020 is de onderneming van [gedaagde 1] beëindigd.
Wat [eiseres] wil.
2.4.
[eiseres] zegt dat zij zich na haar hersteldmelding bij [gedaagde 1] heeft gemeld om weer aan het werk te gaan. Zij was dus beschikbaar voor arbeid. [gedaagde 1] heeft haar echter niet tot het werk toegelaten en weigerde ook het salaris te betalen. Daarom wil [eiseres] nu dat de kantonrechter [gedaagde 1] en Markar (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de
goederen van [gedaagde 1] ) hoofdelijk veroordeelt om het achterstallige salaris te voldoen. Over de periode vanaf 22 juni 2020 tot en met 31 augustus 2020 is dat een bedrag van € 2.821,40, te verhogen met vakantietoeslag, wettelijke verhoging en wettelijk rente. Ook wil [eiseres] dat [gedaagde 1] en Markar het loon blijven betalen vanaf 1 september 2020 totdat een einde is
gekomen aan de arbeidsovereenkomst. Tot slot eist [eiseres] dat [gedaagde 1] en Markar hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld.
Het verweer daartegen.
2.5.
[gedaagde 1] vindt dat hij ten onrechte in deze procedure is betrokken. Met ingang van
6 augustus 2019 is zijn vermogen onder bewind gesteld. [eiseres] is dan ook niet-
ontvankelijk in haar vordering op [gedaagde 1] , zo stelt hij.
2.6.
Markar stelt zich op het standpunt dat [gedaagde 1] [eiseres] op 16 juni 2019 op staande voet heeft ontslagen. Er bestaat geen arbeidsovereenkomst meer tussen partijen, zodat de eis tot salarisbetaling moet worden afgewezen.
Het oordeel van de kantonrechter.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] met haar vorderingen alleen nog bij Markar als bewindvoerder over de goederen van [gedaagde 1] kan zijn. Tijdens het bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende immers in en buiten rechte (zie artikel 1:441 lid 1 eerste zin van het Burgerlijk Wetboek). [eiseres] is daarom niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens [gedaagde 1] . Voor een proceskostenveroordeling ziet de kantonrechter geen aanleiding, omdat [gedaagde 1] en Markar dezelfde gemachtigde
hebben ingeschakeld.
2.8.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] jegens Markar grotendeels toe, omdat zij vooralsnog van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd. Dat oordeel zal de kantonrechter hierna verder toelichten.
2.9.
[eiseres] vraagt om met spoed een beslissing te nemen en is daarom een kort geding begonnen. Het verschil met een reguliere procedure (bodemprocedure) is dat de
eisende partij een spoedeisend belang moet hebben bij de gevraagde snelle beslissing en dat de snelheid van de procedure meebrengt dat er geen tijd is om bijvoorbeeld getuigen te horen. Het gaat in deze zaak om het loon van een werknemer. Zo’n vordering is in de regel spoed-eisend en het spoedeisend belang is door Markar niet weersproken.
Het gestelde ontslag op staande voet.
2.10.
[eiseres] heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het uitgangspunt in het arbeidsrecht is dat alleen de werknemer de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan beëindigen door deze op te zeggen. Als de werkgever de arbeidsovereenkomst tegen de wens van werknemer wil beëindigen, dan heeft hij toestemming nodig van UWV of moet hij de kantonrechter vragen de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Dat is de ‘preventieve ontslagtoets’.
2.11.
Een uitzondering op deze regels betreft het ontslag op staande voet. De wet stelt daaraan zware eisen, omdat de werknemer als zwakkere partij bescherming nodig heeft en de werkgever eigenlijk het ontslag vooraf moet laten toetsen door UWV of kantonrechter. Maar als zich iets bijzonders voordoet (een ‘dringende reden’) en het van de werkgever niet kan worden verwacht dat hij de arbeidsovereenkomst voortzet, mag hij de arbeidsovereenkomst onmiddellijk beëindigen. Een verdere voorwaarde daarbij is dat de werkgever de werknemer onmiddellijk informeert wat de reden is van het ontslag op staande voet.
2.12.
Het draait in deze zaak om een briefje, waarmee [gedaagde 1] aan [eiseres] heeft meegedeeld:
‘Stop per 16-6-2019’. Volgens Markar heeft [gedaagde 1] daarmee rechtsgeldig ontslag op staande voet gegeven aan [eiseres] .
2.13.
Aan de werkwijze van [gedaagde 1] op 16 juni 2019 kleeft echter naar het oordeel van de kantonrechter een aantal tekortkomingen, waardoor het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
2.13.1.
Op de eerste plaats heeft Markar niet duidelijk gemaakt wat voor [gedaagde 1] de ‘dringende reden’ is geweest om de arbeidsovereenkomst onmiddellijk te beëindigen. Markar heeft daarover tijdens de zitting het standpunt ingenomen dat [eiseres] de huuropbrengst uit de verhuur van twee sloepen heeft verduisterd (wat zij overigens heeft betwist). Dat was de aanleiding voor de onmiddellijke beëindiging van het dienstverband. Maar volgens [gedaagde 1] was de aanleiding het feit dat hij heeft waargenomen dat – tegen de afspraken in – niet [eiseres] achter het stuur van de bedrijfsauto zat maar haar partner. [gedaagde 1] heeft [eiseres] ter plekke
aangesproken en het was [eiseres] duidelijk dat [gedaagde 1] daar erg boos om was. Het is
onduidelijk gebleven of [gedaagde 1] op dat moment ook heeft gezegd dat hij de arbeidsovereenkomst onmiddellijk opzegt. Dat is in ieder geval niet wat [gedaagde 1] expliciet tijdens de mondelinge
behandeling op 1 oktober 2020 heeft verklaard. Daar kan de kantonrechter dus niet vanuit gaan.
2.13.2.
Als [eiseres] het briefje
‘Stop per 16-6-2019’al heeft moeten opvatten als een ontslag op staande voet, dan staat in ieder geval vast dat [gedaagde 1] bij dat briefje niet de reden heeft gemeld voor het ontslag. Omdat die mededeling ontbreekt, voldoet het briefje niet aan de eisen die de wet stelt aan een ontslag op staande voet.
2.13.3.
[gedaagde 1] heeft na het verstrekken van het briefje ook niet gehandeld alsof hij [eiseres] op staande voet had ontslagen. Hij heeft niet weersproken dat [eiseres] na 16 juni 2019 nog heeft gewerkt, in de week van 19 tot en met 24 juni 2019, totdat zij uitviel wegens arbeidsongeschiktheid. [gedaagde 1] heeft haar salaris ook enige tijd na 16 juni 2019 doorbetaald. En volgens [eiseres] heeft [gedaagde 1] haar, na de aanvaring over het besturen van de auto, nog gebeld en zijn excuses aangeboden. Daarbij zou hij gezegd hebben dat ‘het zo niet had gemoeten’. Dat heeft [gedaagde 1] of Markar niet weersproken. Tot slot wijst de kantonrechter op het
proces-verbaal van aangifte van 11 juli 2019, dat Markar heeft overgelegd. Bij de politie heeft [gedaagde 1] nog verklaard
‘Ik ben op dit moment bezig om het dienstverband met [eiseres]te beëindigen’. Die verklaring valt niet in overeenstemming te brengen met de stelling dat een kleine maand daarvoor al ontslag op staande voet was verleend.
2.14.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat Markar niet aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde 1] [eiseres] rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is blijven doorlopen en [eiseres] dus recht heeft op haar salaris totdat er alsnog een rechtsgeldig einde aan de arbeidsovereenkomst komt.
2.14.1.
[eiseres] heeft het achterstallige salaris berekend over de periode van 22 juni 2020 tot 1 september 2020 op een bedrag van € 2.821,40 bruto. Dat bedrag is door Markar niet betwist, zodat de kantonrechter dat zal toewijzen. Ook is Markar in haar hoedanigheid van bewindvoerder het loon van € 1.215,16 bruto per maand verschuldigd totdat een rechtsgeldig einde aan de arbeidsovereenkomst is gekomen.
2.14.2.
De werkgever is verplicht het loon op tijd te betalen en als hij dat niet doet, is hij als sanctie de wettelijke verhoging verschuldigd. Dat is geregeld in artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek. Daartegen heeft Markar geen afzonderlijk verweer gevoerd. De wet geeft de rechter wel de bevoegdheid de verhoging te beperken als haar dat billijk voorkomt. Met het oog op die bevoegdheid beperkt de kantonrechter de verhoging tot 15%, mede omdat het om een beoordeling in kort geding gaat.
2.15.
Markar is de partij die in het ongelijk is gesteld. Zij wordt daarom, in haar hoedanigheid van bewindvoerder, veroordeeld in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 100,89 voor het uitbrengen van de dagvaarding aan Markar, € 83,00 voor het griffierecht dat zij aan de rechtbank heeft betaald en € 720,00 wegens salaris gemachtigde, € 903,89 in totaal. De kantonrechter begroot de nakosten op het maximale tarief van € 120,00.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde 1] niet-ontvankelijk;
3.2.
veroordeelt Markar, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die toebehoren aan [gedaagde 1] , tot betaling van € 2.821,40 bruto vermeerderd met 8% vakantietoeslag, 15% wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente als
bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek;
3.3.
veroordeelt Markar, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die toebehoren aan [gedaagde 1] , tot betaling aan [eiseres] € 1.215,16 bruto per maand aan loon vermeerderd met 8% vakantietoeslag vanaf 1 september 2020 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
3.4.
veroordeelt Markar in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 903,89, en in de nakosten van € 120,00;
3.5.
verklaart dit vonnis wat betreft 3.2, 3.3 en 3.4 uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2020.