ECLI:NL:RBOVE:2020:3597

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
08.134640-20 en 08.307935-19 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank Overijssel over afpersing en afdreiging met geweld en bedreiging

Op 3 november 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man uit Deventer, die werd beschuldigd van afpersing en afdreiging. De verdachte heeft het slachtoffer, dat reageerde op een contactadvertentie voor seksuele diensten, mishandeld en gedwongen tot het afgeven van geld en goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, het slachtoffer heeft bedreigd en geweld heeft gebruikt om geld en goederen af te dwingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd hem een contactverbod opgelegd met het slachtoffer en de medeverdachten, en moest hij zich laten behandelen voor zijn psychische stoornissen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de ernst van de feiten een lange gevangenisstraf vereiste. De rechtbank hield rekening met de impact van de feiten op het slachtoffer en de noodzaak van een stevige reactie op het gepleegde geweld en de afpersing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.134640-20 en 08.307935-19 (tul) (P)
Datum vonnis: 3 november 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
thans verblijvende in de P.I. Achterhoek te Zutphen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Laarhoven en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.W. Bosman, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen door geweld of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen om een portemonnee met inhoud af te geven;
feit 2:samen met anderen, [slachtoffer] heeft gedwongen om een telefoon, postpakketten, bankpassen met pincodes en geld af te geven door te dreigen dat – als hij zou weigeren – hij of zijn mededaders aan de vrouw van [slachtoffer] bekend zouden maken dat [slachtoffer] had gereageerd op een contactadvertentie op [website] om gebruik te maken van seksuele diensten met een andere man voor geld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 5 januari 2020 te Deventer op of aan de openbare weg, te weten in/bij de bossages en/of het voetbalveld in de nabijheid van de [straat] , althans op/aan een
openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, een bankpas, een rijbewijs, een ID kaart, een kentekenbewijs (scooter), een foto, visitekaartjes en/of een geldbedrag van 300 euro, in elk geval enig goed/geld, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, door toen daar opzettelijk en/of gewelddadig en/of bedreigend
- tegen die [slachtoffer] te zeggen -zakelijk weergegeven-: "Ik wil geld, ik wil geld zien" en/of
- die [slachtoffer] één of meermalen tegen/op het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te duwen en/of
- die [slachtoffer] ten val te brengen;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 januari 2020 tot en met 24 maart 2020 in de gemeente Deventer en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zichzelf en/of zijn mededader(s) en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, een persoon, te weten [slachtoffer] , (telkens) door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaring van een geheim, heeft gedwongen tot de afgifte van een goed en/of het ter beschikking te stellen van gegevens en/of het aangaan van een schuld, te weten:
- een of meerdere contante en/of girale geldbedragen en/of
- een of meerdere postpakketten en/of
- een of meerdere bankpassen (met bijbehorende pincode) en/of
- een mobiele telefoon (Samsung, Galaxy S9+),
in elk geval van enig geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
- mondeling en/of telefonisch en/of door middel van het sturen van berichten contact opgenomen met die [slachtoffer] ,
- daarbij die [slachtoffer] dwingend en/of dreigend te kennen gegeven dat hij voornoemde goederen of gegevens diende af te staan en/of af te geven, en/of
- indien die [slachtoffer] zou weigeren, dat hij en/of zijn mededader(s) aan de vrouw van [slachtoffer] bekend zou(den) maken dat [slachtoffer] heeft gereageerd op een contactadvertentie op [website] om gebruik te maken van de (aldaar) aangeboden seksuele diensten (met een andere man voor geld),
waardoor die [slachtoffer] werd gedwongen tot bovengenoemde afgifte, althans tot afgifte van enig geldbedrag en/of goed.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie de lezing van aangever [slachtoffer] geloofwaardiger geacht dan de lezing van verdachte. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn toenmalige vriendin [vriendin] en schoonmoeder [schoonmoeder] die daar aanwezig waren om verdachte te helpen. Zij waren op de hoogte van het plan om aangever geld afhandig te maken en de buit zou worden verdeeld.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte ook bij dit feit nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen. Verdachte is ook verantwoordelijk voor de momenten waarop hij niet fysiek aanwezig was bij de afdreiging, vanwege zijn overkoepelende en instruerende rol. Verdachte heeft op 23 maart 2020 nog contact gezocht met aangever en hij is op 24 maart 2020 nog bij de woning van aangever aan de deur geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het medeplegen, omdat [schoonmoeder] en [vriendin] geen (substantiële) bijdrage hebben geleverd aan de afpersing.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor de afdreiging in de maand maart 2020, omdat de laatste afgiften van goederen of geld dateren van februari 2020. Verdachte had in de maand maart niets meer te maken met de eventuele gedragingen van medeverdachten. Hij was daarvan niet op de hoogte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1
Verdachte heeft op 5 januari 2020 afgesproken met [slachtoffer] (hierna: aangever) naar aanleiding van een advertentie op [website] waarin hij had aangeboden seksuele diensten te verrichten tegen betaling.
Uit de verklaringen van aangever kan worden opgemaakt dat verdachte direct tijdens de ontmoeting om geld vroeg en dat verdachte, toen aangever weigerde, hem gericht in het gezicht heeft geslagen, ook nadat aangever op de grond was gevallen.
Verdachte heeft verklaard dat hij met aangever had afgesproken met het doel geld van hem te verkrijgen, zonder dat daar seksuele diensten tegenover stonden. Verdachte had [schoonmoeder] en [vriendin] meegenomen en die stonden die avond op een afstand van ongeveer 150 meter op verdachte te wachten. Verdachte heeft tegen aangever gezegd dat hij geld van hem wilde. Nadat aangever dit weigerde, raakte verdachte naar eigen zeggen in paniek. Hij heeft aangever toen geslagen en de portemonnee van de grond gepakt, nadat deze uit de broekzak of jaszak van aangever was gevallen.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte voor zijn gewelddadig handelen niet geloofwaardig. Het door verdachte gebruikte geweld past niet bij de bewering dat hij in paniek zou zijn geraakt en de gedachte dat hij zichzelf moest verdedigen. Verdachte verklaart dat de aanleiding voor het geweld bestond in het achteruit stappen door aangever. Verder kon verdachte in geval van een (vermeende) aanval hulp krijgen van [schoonmoeder] en [vriendin] of weggaan. Dit heeft verdachte niet gedaan. Integendeel, verdachte heeft aangever ook nog geslagen toen deze al op de grond lag. Dit past bij de verklaring van aangever dat verdachte hem meerdere keren heeft gezegd dat hij geld wilde en hem gericht in het gezicht heeft geslagen totdat aangever de portemonnee uit zijn jaszak had gepakt en aan verdachte had gegeven, zodat de rechtbank van die lezing uit zal gaan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met aangever had afgesproken met het doel hem geld afhandig te maken. Het opzet van verdachte was dus gericht op het wederrechtelijk afnemen van geld van aangever. Zijn handelingen – waaronder het geweld – waren op dit doel gericht.
Verdachte heeft verklaard dat [schoonmoeder] en [vriendin] wisten dat hij van plan was om het geld van aangever aan te nemen en er vervolgens vandoor te gaan zonder de afgesproken seksuele tegenprestatie te leveren. Uit het dossier blijkt niet dat [schoonmoeder] en [vriendin] een rol hebben gehad in de uitvoering van de afpersing. Zij waren op de achtergrond aanwezig. De samenwerking met verdachte bestond vooral uit het daar samen naar toe gaan, samen de buit delen en op afroep van verdachte beschikbaar zijn. De intensiteit van de samenwerking en onderlinge taakverdeling is niet van voldoende gewicht om te spreken van een bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank zal verdachte daarom van het medeplegen vrijspreken.
Feit 2
Vanaf enkele dagen na dit incident is aangever door verdachte en [schoonmoeder] en [vriendin] telkens via WhatsApp benaderd en gedwongen om meerdere contante en girale geldbedragen af te geven of over te maken, postpakketten die op zijn naam waren besteld af te geven, een rekening te openen bij de ING en de betaalpas met pincode af te geven, de betaalpas en pincode van zijn eigen rekening bij de Rabobank af te staan en om zijn telefoon af te geven.
In eerste instantie ontving aangever berichten van verdachte, maar op enig moment heeft ook [schoonmoeder] berichten gestuurd met screenshots van berichten tussen verdachte en aangever over de date afspraak. Zij dreigde daarbij dat zij de vrouw van aangever zou inlichten over deze afspraak. Ook heeft aangever berichten ontvangen van [vriendin] . Verdachte en [schoonmoeder] en [vriendin] kwamen steeds alleen of in wisselende samenstellingen bij verdachte langs om het geld of de goederen op te halen. In maart kwam [vriendin] samen met [naam 1] naar aangever. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het geld werd verdeeld met [schoonmoeder] en [vriendin] en dat de postpakketten voor hem en zijn toenmalige schoonfamilie waren.
Gelet op het voorgaande is sprake geweest van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking over de gehele ten laste gelegde periode. Het is daarbij niet nodig dat komt vast te staan dat verdachte weet heeft gehad van de precieze gedragingen die zijn medeverdachten hebben verricht. De handelingen in maart staan in direct verband met de voorafgaande samenwerking met verdachte. Verdachte heeft ook aan de gedragingen van de medeverdachten in maart 2020 een aanzienlijke materiële bijdrage geleverd, het was immers de seksafspraak met verdachte die [schoonmoeder] en [vriendin] en [naam 1] konden gebruiken om aangever te chanteren en de medeverdachten hadden via verdachte de beschikking over die informatie en het adres van aangever. Uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt verder dat verdachte zelf op 24 maart 2020 nog bij aangever aan de deur is geweest. Op dat moment stonden nog diverse rekeningen van postpakketten open en beschikten de verdachten over een betaalrekening op naam van aangever. Dat deze specifieke handeling niet opnieuw tot afgifte van geld of goederen heeft geleid, doet niet af aan het feit dat ook dit een onderdeel was van het samenstel van afdreigingshandelingen over de ten laste gelegde periode. Het verweer van de raadsman slaagt gelet op het voorgaande niet.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 5 januari 2020 te Deventer op de openbare weg, te weten bij de bosschages en het voetbalveld in de nabijheid van de [straat] , met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, een bankpas, een rijbewijs, een ID kaart, een kentekenbewijs (scooter), een foto, visitekaartjes en een geldbedrag, geheel toebehorend aan die [slachtoffer] , door toen daar opzettelijk en gewelddadig en bedreigend
- tegen die [slachtoffer] te zeggen - zakelijk weergegeven -: "Ik wil geld, ik wil geld zien" en
- die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd te stompen en
- die [slachtoffer] ten val te brengen;
2
hij op tijdstippen in de periode van 6 januari 2020 tot en met 24 maart 2020 in de gemeente Deventer, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zichzelf en zijn mededaders wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] , telkens door bedreiging met openbaring van een geheim, heeft gedwongen tot de afgifte van een goed en het ter beschikking te stellen van gegevens, te weten:
- meerdere contante en girale geldbedragen en
- meerdere postpakketten en
- meerdere bankpassen met bijbehorende pincode en
- een mobiele telefoon (Samsung, Galaxy S9+),
geheel toebehorende aan die [slachtoffer] ,
immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens
- door middel van het sturen van berichten contact opgenomen met die [slachtoffer] ,
- daarbij die [slachtoffer] dwingend en/of dreigend te kennen gegeven dat hij voornoemde goederen of gegevens diende af te staan of af te geven, en
- indien die [slachtoffer] zou weigeren, dat hij of zijn mededaders aan de vrouw van [slachtoffer] bekend zouden maken dat [slachtoffer] heeft gereageerd op een contactadvertentie op [website] om gebruik te maken van de aldaar aangeboden seksuele diensten met een andere man voor geld, waardoor die [slachtoffer] werd gedwongen tot bovengenoemde afgifte.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 312, 317 en 318 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van afdreiging, meermalen gepleegd

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De officier van justitie heeft daarbij verzocht de voorwaarden en het toezicht dadelijke uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafmaat rekening zal worden gehouden met de partiële vrijspraken zoals bepleit en met de omstandigheden dat verdachte nog jong is – 19 jaar – en al ruim vijf maanden in detentie verblijft en door de deskundigen verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Door de reclassering worden bovendien een lange proeftijd en ingrijpende vrijheidsbeperkende voorwaarden geadviseerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing en afdreiging. Hij heeft – samen met anderen – misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin het slachtoffer zichzelf had gebracht en dat gebruikt voor eigen gewin. Verdachte is berekenend te werk gegaan. Hij heeft alleen gedacht aan ‘snel geld verdienen’ en daarbij geen oog gehad voor de gevolgen voor het slachtoffer. Ook heeft verdachte fors fysiek geweld gebruikt en zo een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De situatie is gedurende een periode van ruim twee maanden heel bedreigend en beklemmend geweest voor het slachtoffer. Blijkens de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring heeft het handelen van verdachte ook nu nog grote impact op het gezinsleven van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Volwassenstrafrecht of jeugdstrafrecht
De rechtbank stelt voorop dat de feiten zijn gepleegd nadat verdachte de leeftijd van achttien jaren, maar nog niet die van drieëntwintig jaren, had bereikt. Het volwassenstrafrecht is dan het uitgangspunt, maar als de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, kan het jeugdrecht worden toegepast. Door zowel de GZ-psycholoog als de reclassering wordt geconcludeerd dat het volwassenstrafrecht het meest passend is, omdat verdachte van pedagogische beïnvloeding niet lijkt te profiteren. De rechtbank zal, nu er ook geen specifieke interventie vanuit het jeugdstrafrecht is geïndiceerd, niet overgaan tot toepassing daarvan, maar het volwassenenstrafrecht toepassen.
De persoon van verdachte
De rechtbank houdt rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 september 2020, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld vanwege (gekwalificeerde) diefstal en heling. Op de voet van artikel 63 Sr brengt de rechtbank in rekening dat verdachte bij vonnis van de politierechter van 6 maart 2020 is veroordeeld tot een werkstraf van 160 uur, waarvan 100 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
In een rapport van 5 oktober 2020 heeft D.R. van der Velden, GZ-psycholoog, beschreven dat verdachte een beschadigde jongeman is door een onveilig en instabiel opvoedklimaat. Dat heeft een negatieve invloed heeft gehad op zijn algehele ontwikkeling. Hij is beneden gemiddeld intelligent en heeft een combinatie van een reactieve hechtingsstoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD). De kern hiervan is dat dat verdachte een enorme onrust, instabiliteit en impulsiviteit ervaart op vrijwel alle levensgebieden. Hij is nauwelijks in staat de sociale verbinding aan te gaan. Verdachte laat overlevingsgedrag en schijnaanpassing zien, maar houdt dit maar kort vol. Zijn eigen primaire en impulsieve wensen en behoeften blijven leidend. Hij is snel verveeld, uitgekeken en vindt het saai, waardoor zijn onrust toeneemt. Hij heeft een enorme drang naar prikkels en spanning. Hij heeft eigenlijk structuur, stabiliteit en rust in zijn leven nodig, maar hij kan dat nauwelijks verdragen door zijn behoefte aan autonomie, regie en zelfbepaling. Het lukt hem niet zich aan regels en afspraken te houden.
Bij de ten laste gelegde feiten heeft verdachte zich volledig laten leiden door de directe bevrediging van zijn kinderlijke behoeften en mogelijk ook door negatieve sociale beïnvloeding. Hij is onvoldoende in staat de consequenties van eigen handelen te overzien, de schade van zijn handelen op voorhand in te schatten en zijn directe behoeftebevrediging uit te stellen, zodat het ten laste gelegde hem verminderd kan worden toegerekend.
Het recidiverisico op gewelddadig delictgedrag wordt als hoog ingeschat. Verdachte heeft positieve toekomstideeën en wil zijn leven op orde krijgen. Op korte termijn kan hij deze motivatie vasthouden, maar op lange termijn is de verwachting dat hij dit – vanwege zijn structurele problematiek – niet kan volhouden en vervalt in zijn oude gedragspatroon met structuurloosheid, externe (negatieve) beïnvloeding en impulsief gedrag. Hij kan zich beperkt verbinden aan en meewerken met hulpverlening, waardoor het noodzakelijke ondersteuningsaanbod om het recidiverisico te verminderen nauwelijks geboden kan worden.
Verdachte is voor vermindering van het recidiverisico afhankelijk van intensieve externe structuur, planning en ordening, starten en houden van (dag)invulling, bescherming en behandeling. De psycholoog adviseert een intensief ondersteuningsaanbod, vergelijkbaar met Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht.
De rechtbank kan zich verenigen met het oordeel en de onderbouwing van de deskundige voor wat betreft de diagnose en toerekenbaarheid en maakt die conclusies tot de hare door het tenlastegelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen.
B. Frankes, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, heeft in het rapport van 15 oktober 2020 beschreven dat verdachte zichzelf, door de instabiele situatie waarin hij is opgegroeid, antisociale manieren heeft aangeleerd om te ‘overleven’. Hierdoor komt hij in aanraking met justitie.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering vraagt zich daarbij wel af of de risico’s binnen een ambulant kader voldoende afgedekt kunnen worden gelet op de instabiele levensstijl en hoge mate van impulsiviteit. Daarom is een klinisch traject overwogen. De psycholoog van het NIFP heeft echter een ambulant kader geadviseerd, zodat voor intensievere intramurale begeleiding geen indicatie afgegeven kan worden. Het is wel wenselijk dat verdachte begeleiding en behandeling zal krijgen binnen een strafrechtelijk kader. Met inachtneming van de door de psycholoog omschreven kenmerken van het benodigde ondersteuningsaanbod heeft de reclassering daarom de volgende voorwaarden geadviseerd: een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan toeleiding naar geschikte huisvestingen passende begeleiding, een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten, een locatieverbod en een locatiegebod met elektronische controle, en het meewerken aan het verkrijgen en behouden van door de reclassering goedgekeurde dagbesteding. Ook heeft de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden geadviseerd, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
De op te leggen straf
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een gepaste sanctie voor een jongvolwassen verdachte die sterk afhankelijk is van hulpverlening om zijn leven op de rit te krijgen. Gelet op de persoon van verdachte zoals deze in de rapportages naar voren komt, is het noodzakelijk dat aan het voorwaardelijk deel een fors strafdeel wordt gekoppeld om de motivatie voor behandeling en begeleiding binnen het ambulante kader vast te houden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het opleggen van een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan veertien maanden voorwaardelijk, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. De door de psycholoog en reclassering beschreven persoonlijke omstandigheden van verdachte die leiden tot strafbaar gedrag, het door hen ingeschatte recidiverisico en de justitiële documentatie van verdachte geven hiertoe aanleiding.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 7.374,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico zorgverzekering € 236,58;
- afgestane geldbedragen € 5.138,--.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.000,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en heeft verzocht deze geheel toe te wijzen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat het een complexe vordering is die te laat is ingediend.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat de materiële schade betreft dient te worden verminderd met € 2.580,- omdat verdachte niets te maken heeft gehad met de geldbedragen die zijn afgegeven aan [schoonmoeder] en [vriendin] op 24 januari 2020, 15 februari 2020 en 22 februari 2020. Ten aanzien van de immateriële schade dient de vordering ook drastisch te worden verminderd, omdat de door de benadeelde partij aangehaalde zaken niet vergelijkbaar zijn en geen sprake is van paniekaanvallen of een behandeling bij een psycholoog. De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk en onvoldoende betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 5.374,58, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 24 maart 2020, de laatste datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Immateriële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is eveneens komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde afpersing rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Het slachtoffer heeft lichamelijk letsel opgelopen, namelijk een gebroken neus, een hersenkneuzing zonder neurologische afwijkingen en twee wonden in het gezicht. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. De rechtbank begroot de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 1.000,-. Dat benadeelde als gevolg van de strafbare feiten ook psychische klachten heeft ondervonden, die voor schadevergoeding in aanmerking komen is onvoldoende onderbouwd en de vordering wordt in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen.
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen, omdat verdachte zich in maart 2020 niet schuldig heeft gemaakt aan afdreiging en zich zodoende niet tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Gelet op de bewezenverklaarde periode van het onder 2 ten laste gelegde, is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van afdreiging, meermalen gepleegd
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
14 (veertien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt daarbij als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Heerderweg 25, 6224 LA Maastricht, en zich zal blijven melden op de door de reclassering te bepalen tijdstippen zo frequent deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- zich onder begeleiding en behandeling zal stellen van Triade of een soortgelijke zorgverlener, ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, indien en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en aanwijzingen die door of namens de leiding van de zorginstelling zullen worden gegeven;
- mee zal werken aan toeleiding naar geschikte (begeleide of beschermde) huisvesting, zulks ter beoordeling van de reclassering, en aan daarbij passende ambulante begeleiding vanuit Triade of soortgelijke instantie, te bepalen door de reclassering;
- mee zal werken aan het vinden en behouden van een zinvolle, controleerbare en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers)werk en/of scholing, ook als dit inhoudt dat verdachte wordt toegeleid naar een instantie die hem hierbij begeleidt, waarbij verdachte de afspraken bij deze instantie zal nakomen;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met:
 [schoonmoeder] , geboren op [geboortedatum 2] ;
 [vriendin] , geboren op [geboortedatum 3] ;
 [naam 2] , geboren op [geboortedatum 4] ;
 [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 5] ;
indien en zolang het Openbaar Ministerie dit verbod gedurende de proeftijd nodig acht. De politie zal toezien op handhaving van dit contactverbod;
- zich niet ophoudt binnen een straal van 150 meter van de woning, gelegen aan de [adres 2] , zo lang de reclassering dit nodig acht. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen;
- op door de reclassering vast te stellen tijdstippen aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: [adres 3] , of een ander adres indien de reclassering dat goedkeurt, zolang de reclassering dit nodig acht. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen. De verdachte volgt alle aanwijzingen van de reclassering ten aanzien van dit locatiegebod op;
- meewerkt aan elektronische controle op dit locatiegebod. Verdachte zal niet naar het buitenland gaan zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland blijft.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij: [slachtoffer] (feiten 1 en 2): van een bedrag van € 6.374,58 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2020) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 6.374,58,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 66 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor een deel van € 1.000,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter Overijssel van 6 maart 2020 met parketnummer 08.307935-19 voorwaardelijk opgelegde t
aakstrafvoor de duur van
100 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. B. Rademacher, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2020.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, met nummer PL0600-2020226150. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 12 maart 2020, pagina 37-43
In de nacht van zaterdag op zondag 05 januari 2020 tussen omstreeks 24.00 uur en 03.00 uur had ik afgesproken met [naam 3] bij de [adres 4] te Deventer aan de achterkant bij de bosjes. Ik zag dat hij aan kwam lopen vanaf de [adres 4] langs het voetbalveld richting de bosjes. [naam 3] heeft zeker 2 keer gezegd dat hij geld wilde hebben van mij. Ik voelde ineens meerdere harde stompen in mijn gezicht. Dit deed hij met kracht. Ik zag dat [naam 3] dit deed met gebalde vuist. De stompen kwamen overal op mijn gezicht terecht. De stompen waren goed gericht. Ik heb zeker vier of meer harde stompen gehad op mijn gezicht. Na de tweede stomp ben ik op de grond gevallen. Dit was in de bosjes. Toen ik op de grond lag voelde ik dat ik nog steeds harde stompen op mijn gezicht kreeg. Ik heb mijn portemonnee uit mijn jaszak gepakt terwijl ik nog steeds op de grond lag en heb deze aan [naam 3] gegeven. De volgende goederen zaten er in: bankpas, rijbewijs, ID kaart, kentekenbewijs scooter, foto, visitekaartjes, geld 200 - 300 euro. Ik zag dat [naam 3] mijn hele portemonnee meenam. Ik zag dat [naam 3] wegliep.
Twee tot drie dagen na de mishandeling kreeg ik een WhatsApp bericht van [naam 3] dat hij geld wilde hebben. Er werd afgesproken dat ik het geld nog dezelfde dag moest geven. [naam 3] zou naar mijn woning komen en ik moest het geld achter de poort van mijn tuin geven. Toen ik de poort opende zag ik [naam 3] en een vrouw staan. Ik heb [naam 3] gezegd dat ik aangifte moest doen van mijn vrouw van de mishandeling. Ik hoorde dat [naam 3] zei dat ik geen namen mocht noemen anders had ik een probleem. Het was een paar dagen rustig tot [naam 3] via WhatsApp schreef dat hij pakketjes ging bestellen op mijn naam en adres.
Ik moest de pakketten thuis aanpakken of ophalen bij een Pick up point. Ik heb 2 pakketten bij het Pick-up point aan de [adres 5] te Deventer opgehaald. Vier tot vijf pakketten zijn mij thuis afgeleverd en opgehaald. De pakketten zijn allemaal met Klarana en Afterpay besteld en daarom krijg ik de aanmaningen binnen. Ik durfde niet te weigeren om de pakketten op te halen of aan te pakken bij mij thuis, omdat [naam 3] in die berichten schreef dat als ik niet meewerkte, hij openbaar zou maken dat ik met een man had afgesproken. Ik heb [naam 3] meerdere keren contant geld gegeven. Hij was dan ook wel eens samen met een vrouw die later bleek [schoonmoeder] te heten. Ergens in januari 2020 of februari 2020 kreeg ik ook WhatsApp berichten van een vrouw, die later [schoonmoeder] bleek te zijn. Zij stuurde mij screenshots van de WhatsApp berichten tussen [naam 3] en mij over onze date afspraak. Zij wilde ook geld hebben anders zou ze mijn vrouw inlichten over mijn date afspraak met [naam 3] . Ik moest [schoonmoeder] een keer 400 euro geven en 1000 euro. Ik heb ook een keer 200 euro moeten betalen aan [schoonmoeder] . Als ik geld aan [schoonmoeder] gaf was er ook soms een andere vrouw bij. Dit bleek later de dochter van [schoonmoeder] te zijn. Dit weet ik omdat ze het over haar moeder had. Soms was die dochter ook alleen als ik het geld moest afgeven. In de periode dat ik werd afgeperst, heeft [vriendin] mij ook WhatsApp berichten gestuurd. Op maandag 02 maart 2020 moest ik van [schoonmoeder] een betaalrekening op mijn naam openen bij de ING bank. Dinsdag 03 maart 2020 of woensdag 04 maart 2020 heb ik de bankpas van deze rekening ontvangen op mijn woonadres. Een paar dagen later heb ik de pincode thuis ontvangen van de bankpas. Vrijdag 06 maart 2020 heb ik de pas met bijbehorende pincode afgegeven aan [vriendin] en een man. Op maandagavond 02 maart 2020 tussen omstreeks 20.30 uur en 21.15 uur moest ik naar de speeltuin [speeltuin] komen. Via WhatsApp had ik bericht gehad van [schoonmoeder] of [vriendin] . Toen ik daar aankwam zag ik [vriendin] staan samen met een man. Hij zei met een dreigende stem tegen mij dat ik mijn mobiele telefoon moest afgeven aan hem. Omdat ze nog steeds al die informatie van mij hadden, moest ik wel mijn mobiele telefoon afgeven. Mijn telefoon is van het merk Samsung, type S9+ met een zwarte versleten hoes eromheen. Ik moest vervolgens de pincode van mijn mobiele telefoon wijzigen in de code 0000. Ik moest vervolgens mijn bankpas van de Rabobank met de bijbehorende pincode afgeven.
Dit zijn de data en bedragen van het geld dat ik heb betaald aan de afpersers:
- 06-01-2020 gepind om 10.28 uur 500 euro contant betaald aan [naam 3] ;
- 10-01-2020 gepind om 10.39 uur 600 euro contant betaald aan [naam 3] ;
- 24-01-2020 gepind om 14.10 uur 1100 euro contant betaald aan [schoonmoeder] ;
- 13-02-2020 350 euro overgeboekt naar rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam 4] ;
- 15-02-2020 gepind om 09.02 uur 330 euro contant betaald aan [vriendin] ;
- 14-02-2020 8 euro overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam 4] ;
- 22-02-2020 gepind om 17.30 uur 650 euro;
- 22-02-2020 gepind om 17.18 uur 200 euro;
- 22-02-2020 gepind om 16.59 uur 300 euro;
- 21-02-2020 700 euro overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam 4] .
Ik heb het geld wat ik op 22 februari 2020 heb gepind in een (1) keer gegeven aan [schoonmoeder] en [vriendin] . Ik heb steeds het geld wat ik moest betalen, gelijk afgegeven nadat ik het gepind had.
Op zaterdag 07 maart 2020 om 19.59 uur heb ik via Messenger van Facebook nog een bericht ontvangen van [naam 3] . Ik las in het bericht dat [naam 3] geld van mij wilde hebben, anders zou hij bij mij aan de deur komen.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 28 maart 2020, pagina 53, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Afgelopen woensdag 24 maart 2020 stond [naam 3] bij mij voor de deur. Hij was op dat moment alleen. Hij was op zoek naar mijn man. Hij zei dat hij nog een tegoed zou hebben van mijn man. Anders zouden er vanaf nu problemen komen. Ik herkende hem van een profielfoto op Facebook.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 oktober 2020, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had een advertentie op [website] gezet waarin ik mijzelf aanbood voor seks tegen betaling. Naar aanleiding van die advertentie heb ik via WhatsApp afgesproken met [slachtoffer] . Het was de bedoeling dat hij eerst het geld zou geven en dat ik dan weg zou rennen voordat het ergens toe zou komen. Ik zei: “Voordat we beginnen wil ik geld.” Hij wilde het geld eerst niet afgeven. Ik wilde het geld hebben. Ik heb hem twee slagen in zijn gezicht gegeven, hij is toen op de grond gevallen. Toen heb ik hem ook nog een paar keer geslagen. Ik heb zijn portemonnee meegenomen. Mijn ex-schoonmoeder [schoonmoeder] en ex-vriendin [vriendin] waren op mij aan het wachten. Zij wisten dat ik geld ging halen en ik zou hen een deel van het geld geven.
Ik heb een paar dagen later tegen [slachtoffer] gezegd dat hij de portemonnee terug kon krijgen als daar wat tegenover zou staan. Ik had zijn kentekenbewijs met zijn adres erop en kon hem chanteren. Het was een manier om makkelijk geld te verdienen. Ik heb hem geappt dat hij geld moest geven. Mijn ex-schoonmoeder wist hiervan en ging mee naar het adres van [slachtoffer] . Hij heeft toen geld gegeven. Mijn ex-vriendin [vriendin] en mijn ex-schoonmoeder zijn een paar keer meegelopen naar het huis van [slachtoffer] om geld te halen. Ik heb meerdere keren geld gekregen van [slachtoffer] . Hij heeft ook een aantal keer geld gegeven aan mijn ex-schoonmoeder en ex-vriendin.
Een paar dagen na het eerste WhatsApp bericht heb ik via WhatsApp geschreven dat ik pakketjes ging bestellen op naam en adres van [slachtoffer] . Mijn ex-schoonmoeder en ex-vriendin waren daar ook bij betrokken. De pakketjes waren besteld met Afterpay en de rekeningen waren niet betaald.
Het geld dat [slachtoffer] heeft afgegeven, heb ik gedeeld met mijn ex-schoonmoeder en mijn ex-vriendin. De bestelde spullen waren voor mij en voor mijn schoonfamilie.