ECLI:NL:RBOVE:2020:3677

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
08/952030-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplichtigheid aan viervoudige moord en veroordeling voor wapenbezit

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 73-jarige man en zijn 34-jarige zoon, beiden uit St. Willebrord. De verdachten werden beschuldigd van medeplichtigheid aan de viervoudige moord die op 13 november 2018 plaatsvond in Enschede. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachten de wapens hadden geleverd die gebruikt werden bij de moorden. De officier van justitie had vrijspraak gevraagd voor de hoofdverdenking, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de slachtoffers. De rechtbank sprak de vader en zoon vrij van de medeplichtigheid aan de moord, maar veroordeelde de zoon tot een celstraf van 11 maanden voor wapenbezit, niet gerelateerd aan de moordwapens. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachten bij de gewelddadige gebeurtenissen en dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van wettigheid en overtuigendheid. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer in Almelo, waarbij meerdere zittingen hebben plaatsgevonden tussen maart en oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952030-19 (P)
Datum vonnis: 6 november 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1947 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 maart 2019, 24 mei 2019, 15 augustus 2019, 7 november 2019, 7 januari 2020,
31 januari 2020, 15 april 2020, 16, 21en 23 september 2020 en van 23 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. A. van Veen en mr. S. Leusink en van hetgeen door verdachte en de raadsman,
mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 november 2018 tot en met 13 november 2018 samen met (een) ander(en)
(primair) door het leveren van vuurwapens medeplichtig is geweest aan de moord of doodslag op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ;
(subsidiair) vuurwapens en/of munitie heeft overgedragen;
feit 2:in de periode van 13 november 2018 tot en met 18 november 2018 samen met (een) ander(en) twee vuurwapens heeft overgedragen dan wel voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 13
november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft/hebben beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te schieten (en/of
deze [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te raken), tengevolge waarvan
die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zijn overleden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) in of
omstreeks de periode van 01 november 2018 tot en met 13 november 2018 te St.
Willebrord, althans in de gemeente Rucphen en/of elders in Nederland
medeplichtig is/zijn geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen,
welke (opzettelijke) medeplichtigheid hierin heeft bestaan dat verdachte en/of
zijn mededader(s) aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) heeft/hebben geleverd;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of
omstreeks de periode van 01 november 2018 tot en met 13 november 2018 te St.
Willebrord, althans in de gemeente Rucphen en/of elders in Nederland,
een of meer wapen(s) van categorie II en/of III, te weten een of meer
vuurwapen(s) en/of een hoeveelheid munitie heeft overgedragen aan [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2018 tot en met 18 november
2018 te St. Willebrord, gemeente Rucphen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
twee, althans een of meer wapen(s) van categorie II of III, te weten
twee, althans een of meer vuurwapen(s) heeft overgedragen dan wel voorhanden
heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Algemene inleiding
Naar aanleiding van een bijzonder gewelddadige gebeurtenis op 13 november 2018 in een growshop in Enschede, waarbij vier personen door vuurwapengeweld om het leven zijn gekomen, is door de politie een onderzoek ingesteld onder de naam TGO Litouwen. De vier omgekomen slachtoffers zijn [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) in de leeftijd van 43 jaar, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) in de leeftijd van 34 jaar, [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) in de leeftijd van 27 jaar en [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) in de leeftijd van 62 jaar.
Door het Openbaar Ministerie is vervolging ingesteld tegen [verdachte] (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ).
De vraag die nu voorligt is, of de personen tegen wie vervolging is ingesteld ook daadwerkelijk bij deze gewelddadige gebeurtenissen betrokken zijn geweest en zo ja, hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie komt ter zake van de onder feit 1 primair aan [verdachte] tenlastegelegde medeplichtigheid aan de viervoudige moord dan wel doodslag op 13 november 2018 in Enschede tot de conclusie dat het wettige en overtuigende bewijs ten aanzien van opzet op het plegen van het gronddelict (viervoudige moord dan wel doodslag) ontbreekt en om die reden vraagt zij om [verdachte] vrij te spreken van het primair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair aan [verdachte] tenlastegelegde, het medeplegen van het overdragen van vuurwapens en/of munitie door [verdachte] aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de periode van
1 november 2018 tot en met 13 november 2018.
Het bewijs daarvoor put de officier van justitie uit:
  • de resultaten van het Werken Onder Dekmantel (WOD) of undercovertraject, te weten het proces-verbaal van bevindingen van – kort gezegd – de WOD-ers over het gesprek met [medeverdachte 5] op 24 januari 2019 waarin onder meer gerelateerd wordt dat zij verteld heeft dat zij voor [medeverdachte 1] op zoek is gegaan naar vuurwapens en dat van [medeverdachte 4] algemeen bekend was dat hij over die dingen kon beschikken, zij dacht dat [medeverdachte 1] die dingen niet voor zichzelf nodig had, ze dit niet verwacht had en dat ze met [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] is gereden waarna zij, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] , naar boven zijn gegaan en met elkaar gesproken hebben, terwijl uit de hierna te noemen feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – kan worden afgeleid dat de wapens zijn geleverd vóór de dertiende november 2018;
  • het feit dat [medeverdachte 1] in de nacht van 30 op 31 oktober 2018 op zijn telefoon heeft gezocht naar ‘AK47 kopen’ en diverse internetsites heeft bezocht waar vuurwapens te koop worden aangeboden;
  • het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] veelvuldig contact met elkaar hebben gehad in de periode dat [medeverdachte 1] op zoek was naar een vuurwapen (zes keer in de periode van 2 tot en met
3 november 2018);
  • het feit dat [medeverdachte 5] binnen vijf minuten na het gesprek met [medeverdachte 1] op 3 november 2018 contact heeft opgenomen met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) om te vragen of hij iemand weet die een automatisch vuurwapen verkoopt;
  • het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in elk geval op 7 november 2018 in het bezit zijn geweest van twee vuurwapens;
  • het feit dat in de auto van [medeverdachte 1] een briefje is aangetroffen met daarop het telefoonnummer van “ [verdachte] ” en in de telefoon van [medeverdachte 5] ditzelfde telefoonnummer werd opgeslagen onder de contactpersoon “ [verdachte] ”;
  • het feit dat [medeverdachte 1] op 13 november 2018 vrijwel meteen na de viervoudige moord, contact heeft gezocht met [medeverdachte 5] , dat [medeverdachte 5] kort daarna met de vriendin van [medeverdachte 4] belt en dat [medeverdachte 1] vervolgens met zijn vader [medeverdachte 2] en zijn toenmalige vriendin [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is afgereisd naar Brabant, [medeverdachte 5] heeft opgehaald in Bavel en vervolgens in het hobby-café van [verdachte] in St. Willebrord een ontmoeting heeft gehad met [medeverdachte 4] ;
  • het afgeluisterde telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en zijn vader [medeverdachte 2] op
18 november 2018 waaruit afgeleid zou kunnen worden dat [medeverdachte 4] twee nieuwe wapens moet aanschaffen, kennelijk vanwege het feit dat er eerder met een door de [verdachte] en [medeverdachte 4] geleverd wapen iets is misgegaan;
  • het feit dat [medeverdachte 5] tegen de undercover-agenten heeft gezegd dat ze dacht dat [medeverdachte 1] die dingen niet voor zichzelf nodig had en ze “dit” (de liquidatie) niet verwacht had. De verbalisant relateert dat hij uit de context begreep dat [medeverdachte 5] met ‘dit’ de liquidatie bedoelde. Volgens de officier van justitie kan dat niet anders worden uitgelegd dan dat de wapens zijn geleverd vóór de dertiende november 2018;
  • de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 4] waaruit kan worden afgeleid dat er sprake was van contact met Serviërs en dat dat contact tot stand gekomen was door [medeverdachte 5] , er gesproken is over twee vuurwapens en dat er met een van die vuurwapens iets mis zou zijn en dat daarover gedoe was;
  • het feit dat [verdachte] bij de politie heeft verklaard dat hij denkt dat [medeverdachte 4] niet weet waar hij de wapens vandaan zou moeten halen, zou volgens de officier van justitie passen in de visie dat [verdachte] - net als voorheen - een leidende rol ten opzichte van zijn zoon [medeverdachte 4] vervult in de handel in vuurwapens.
Ook acht de officier van justitie het aan [verdachte] onder feit 2 tenlastegelegde medeplegen van het overdragen en/of voorhanden hebben van vuurwapens in de periode tussen
13 en 18 november 2018, wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich daarvoor op de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 4] en de verklaring van [naam 2] , voornoemd proces-verbaal van de WOD-ers over het gesprek met [medeverdachte 5] op 24 januari 2019, voornoemd afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en zijn vader [medeverdachte 2] op
18 november 2018, de gegevens van het onder de auto van [medeverdachte 1] geplaatste baken en de historische gegevens van de gebruikte telefoons en de reisbewegingen die daaruit zijn af te leiden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen dan wel onvoldoende bewijs is voor het feit dat [verdachte] überhaupt iets geleverd heeft aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , laat staan dat dit al gebeurd zou zijn vóór 13 november 2018.
De verdediging bepleit vrijspraak voor medeplichtigheid aan moord, omdat voorbedachte rade niet bewezen kan worden en door de raadslieden van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op dat punt vrijspraak is bepleit. Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring van doodslag in de zaak van de medeverdachten [achternaam medeverdachten] , dan kan niet bewezen worden dat [verdachte] daaraan medeplichtig is geweest, omdat de daarvoor vereiste dubbele opzet, in welke vorm dan ook, niet bewezen kan worden.
Het Openbaar Ministerie is er volgens de verdediging niet in geslaagd om vast te stellen welke wapen(s) er gebruikt zijn bij de moord dan wel doodslag, en om een harde relatie aan te tonen tussen de eventueel door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gebruikte wapens, het schietincident en [verdachte] en [medeverdachte 4] . Om te kunnen komen tot bewezenverklaring van het aan [verdachte] onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde is een dergelijke relatie wel noodzakelijk.
De verdediging sluit overigens niet uit dat de wapens al veel langer in het bezit waren van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en heeft daartoe verwezen naar diverse andere in het dossier genoemde schietincidenten.
Op grond van het afgeluisterde en opgenomen telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op
18 november 2018 kan niet geconcludeerd worden dat [verdachte] als medepleger van het overdragen van wapens zou kunnen worden veroordeeld.
[verdachte] heeft zijn betrokkenheid ook steeds ontkend. Voor zover er op enig moment na
13 november 2018 al wapens, die gerelateerd kunnen worden aan deze zaak, bij [verdachte] in huis zijn geweest, dan heeft hij daar geen bemoeienis mee gehad, laat staan wetenschap van gehad. De verdediging verzoekt [verdachte] van de gehele tenlastelegging vrij te spreken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Feit 1 primair en subsidiair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] medeplichtig is geweest aan het medeplegen van moord dan wel doodslag door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 13 november 2018, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] opzet heeft gehad op de dood van voornoemde slachtoffers. De rechtbank spreekt hem aldus vrij van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Wat betreft het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier volgt genoegzaam dat er
vóór 13 november 2018meermalen telefonische contacten zijn geweest tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , dat [medeverdachte 5] daarna op zoek is gegaan naar een vuurwapen en dat zij daartoe contact heeft gehad met [naam 1] . Ook blijkt dat er
na
13 november 2018telefonische contacten zijn geweest tussen [medeverdachte 5] en de telefoon van [verdachte] . Over de inhoud van die telefonische contacten is niets bekend. Wel is uit de historische gegevens van verschillende telefoons en verklaringen van onder andere [naam 2] gebleken, dat er na 13 november 2018 ontmoetingen hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] waarbij ook [medeverdachte 5] en [naam 2] aanwezig waren. Tijdens één van die ontmoetingen heeft [verdachte] [medeverdachte 1] ook gezien. Uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 4] kan worden afgeleid dat er in elk geval met [medeverdachte 1] over wapens is gesproken. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank evenwel van oordeel dat uit die verklaringen in combinatie met het eerdergenoemd afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en zijn vader [medeverdachte 2] en voornoemde bewijsmiddelen niet ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat het daarbij is gegaan over wapens die vóór 13 november 2018, de dag van het schietincident, zijn geleverd door [verdachte] en/of [medeverdachte 4] . Dat er door [verdachte] en/of [medeverdachte 4] vóór 13 november 2018 wapens zijn geleverd, wordt voorts niet ondersteund door vastgestelde telefonische contacten tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] / [medeverdachte 4] en/of door uit historische gegevens blijkende reisbewegingen richting Brabant vóór 13 november 2018. De rechtbank spreekt verdachte aldus eveneens vrij van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde.
Conclusie
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het hem onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.4.2
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat ook het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden. Uit het dossier blijkt weliswaar dat [medeverdachte 1] al dan niet in het gezelschap van zijn vriendin [naam 2] en zijn vader [medeverdachte 2] in de periode van
13 [1] november tot en met 26 november 2018 meermalen vanuit Hengelo naar Brabant is gereden, daar door tussenkomst van [medeverdachte 5] ontmoetingen heeft gehad met [medeverdachte 4] in of bij het hobby-café van [verdachte] , dat er tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] is gesproken over wapens die [medeverdachte 4] van de Serviërs zou mogen verkopen en dat [verdachte] (deels) aanwezig is geweest bij een gesprek tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] waarbij onenigheid ontstond over geld dat [medeverdachte 4] zou moeten betalen, maar uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder het telefonisch contact van [medeverdachte 5] met de telefoon van [verdachte] , de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 4] en voornoemd afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en zijn vader [medeverdachte 2] kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat [verdachte] daadwerkelijk betrokken is geweest bij de wapenhandel met [medeverdachte 1] en zijn vader [medeverdachte 2] in zijn hobby-café. Daar komt bij dat [verdachte] heeft verklaard de betreffende wapens nooit gezien te hebben en het dossier geen aanwijzingen bevat voor het tegendeel.
Dat leidt de rechtbank tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] wapens heeft overgedragen dan wel voorhanden heeft gehad. [verdachte] dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.

5.De inbeslaggenomen voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen munitie-kogelpatroon, scherpe kogel/patroon (NT1.03.03.001) vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

6.De schade van benadeelden

Als benadeelde partijen hebben de na te noemen personen zich gevoegd in dit strafproces.
- [naam 3] ;
- [naam 4] ;
- [naam 7] ;
- [naam 8] ;
- [naam 5] ;
- [naam 9] ;
- [naam 6] ;
- [naam 10] ;
- [naam 11] ;
- [naam 12] ;
- [naam 13] ;
- [naam 14] ;
- [naam 15] ;
- [naam 16] ;
- [naam 17] ;
- [naam 15] ;
- [naam 18] .
Voornoemde vorderingen hebben betrekking op het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank elke benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

7.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de na te noemen benadeelde partijen (feit 1 primair) in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vordering, en dat elke benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- [naam 3] ;
- [naam 4] ;
- [naam 7] ;
- [naam 8] ;
- [naam 5] ;
- [naam 9] ;
- [naam 6] ;
- [naam 10] ;
- [naam 11] ;
- [naam 12] ;
- [naam 13] ;
- [naam 14] ;
- [naam 15] ;
- [naam 16] ;
- [naam 17] ;
- [naam 15] ;
- [naam 18] ;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen munitie-kogelpatroon, scherpe kogel/patroon (NT1.03.03.001).
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek en
D.A.C. Brockötter, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.

Voetnoten

1.Map 6, pagina 18-23