Overwegingen
1. Op 6 juni 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend haar een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van 24 rugzakwoningen op het perceel Dennenweg 179-181 te Enschede.
In zijn advies van 10 juli 2018 heeft de Stadsbouwmeester het bouwplan als volgt beoordeeld:
“
Ik ben ven mening dat het plan in zowel stedenbouwkundig alsook architectonisch opzicht niet aansluit bij het karakter en de opzet van het tuinstedelijke ensemble “Het Pathmos”. In stedenbouwkundig opzicht ontstaat er een diffuse situatie zonder een duidelijke definitie van voor- en achterzijden. Hiermee sluit het plan niet aan op de stedenbouwkundige principes die voor het ensemble van Pathmos gelden. Op architectonisch niveau sluit het ontwerp niet aan bij de karakteristieke bebouwing van woningen met kappen.”
Bij het primaire besluit heeft verweerder het advies van de Stadsbouwmeester overgenomen en de door eiseres ingediende aanvraag afgewezen omdat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat het welstandsadvies een belemmering oplevert van de door het bestemmingsplan geboden bouwmogelijkheden. Verder is eiseres, naar haar mening ten onrechte, niet in de gelegenheid gesteld het bouwplan aan te passen.
3. De commissie bezwaarschriften (verder: de commissie) heeft verweerder in haar advies van 6 februari 2019 geadviseerd de bezwaren gegrond te verklaren. Zij heeft dit als volgt gemotiveerd:
“De commissie meent echter dat de Stadsbouwmeester in dit geval met zijn advies het toetsingskader betreffende welstand te buiten is gegaan. Volgens de commissie mag de welstandstoets geen afbreuk doen aan de planologische bouwmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt. De oriëntatie en situering van het bouwplan binnen de door het bestemmingsplan aangegeven bouwvlak valt niet binnen het toetsingskader van welstand. Er is in het bestemmingsplan geregeld wat er precies en op welke wijze gebouwd mag worden. De commissie constateert dat er in het vigerende bestemmingsplan geen beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van de positionering van de bouwblokken binnen het bouwvlak en geen kapbeperkingen of dergelijke. Daarnaast is de commissie van mening dat, zoals ook in bezwaar is aangegeven, het visuele aanzicht van de zijgevels van de woningblokken aan de straatkant (denk daarbij aan de genoemde kap en gevelaanzicht) eveneens een wijziging in het bouwplan zou betreffen van ondergeschikte aard. Ook hiervoor had uw college de aanvrager in de gelegenheid moeten stellen de aanvraag en het bouwplan op dit onderdeel aan te passen.”
4. Bij brief van 28 februari 2019 heeft de voormalige gemachtigde van eiseres aan verweerder twee aanpassingen/varianten van het bouwplan toegezonden, te weten een aanpassing van het bouwplan door het wijzigen van de kapgevel en het wijzigen van de kapvorm. Verweerder heeft deze varianten aan de Stadsbouwmeester voorgelegd. In zijn advies van 12 maart 2019 heeft deze het volgende vermeld:
“Ik kom tot het oordeel dat de opzet met twee rijen woningen dwars op de straat geen stedenbouwkundige relatie heeft met de omgeving. Er zijn twee stedenbouwkundige concepten denkbaar in deze specifieke opgave: 1. De bebouwing langs de straat kan worden aangevuld moet nieuwe woningen langs de straat, of: 2. De woningen worden in één bouwvolume ondergebracht zodat een vergelijkbare opzet ontstaat als in het geval dat een schoolgebouw in de straat is opgenomen als een verbijzondering, met een collectieve en eenduidige toegang vanaf de straat. Het ingediende plan is in stedenbouwkundig opzicht niet afgestemd op de omgeving. De aanpassingen met een kap en toegangen naar de straat gericht zijn in die zin architectonische lapmiddelen die het stedenbouwkundige defect in het plan niet verhelpen.”
5. Verweerder heeft het advies van de commissie niet overgenomen. Samenvattend is verweerder van mening dat het welstandsadvies niet leidt tot een belemmering van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Er is geen gelegenheid gegeven tot het aanpassen van de aanvraag omdat een aanpassing dusdanig ver zal moeten gaan dat daarmee de grondslag van de aanvraag verlaten wordt. Verweerder blijft dan ook van mening
dat het besluit om de omgevingsvergunning te weigeren terecht is genomen.
6. In beroep is namens eiseres aangevoerd dat het welstandsadvies wel degelijk een daadwerkelijke belemmering oplevert van de door het bestemmingsplan geboden bouwmogelijkheden. Het bestemmingsplan kent volgens eiseres nadrukkelijk geen beperkingen ten aanzien van de positionering van de bouwblokken binnen het bouwvlak.
De (welstands)eis dat binnen het bouwvlak louter en alleen woningen gebouwd mogen worden die met de voorgevel direct aan de straatzijde (of op enige afstand van de straat) gesitueerd worden waarbij sprake is van grondgebonden rijtjeswoningen met expressieve daken, is niet als zodanig benoemd in het bestemmingsplan en leidt tot een daadwerkelijke belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Verder heeft eiseres ook in beroep gesteld dat zij niet in de gelegenheid is gesteld het bouwplan aan te passen. Van constructief overleg tussen eiseres en verweerder is weinig tot niets gebleken.
7. Artikel 12, derde lid, van de Woningwet bepaalt dat voor zover de toepassing van de welstandscriteria leidt tot strijd met het bestemmingsplan, deze criteria buiten toepassing blijven.
Op het perceel waar de woningen zijn gesitueerd, ligt volgens het vigerende bestemmingsplan de bestemming
Wonenen de functie- aanduiding
detailhandel.Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter.
8. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling), bij voorbeeld de uitspraak van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3860, volgt dat de welstandstoets zich in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Uit het algemene karakter van het welstandsvereiste vloeit voort dat bij de welstandstoets de voor de grond geldende bebouwingsmogelijkheden als uitgangspunt dienen te worden gehanteerd. Naarmate het bestemmingsplan meer keuze laat tussen verschillende mogelijkheden om een bouwplan te realiseren, heeft het college - met inachtneming van de uitgangspunten van het bestem-mingsplan - meer beoordelingsruimte om in het kader van de welstandsbeoordeling een ter beoordeling voorliggend bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten zonder dat dat oordeel geacht moet worden te leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Indien echter uit de voorschriften en de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat zulk een keuze niet of slechts in beperkte mate aanwezig is - met name indien de bebouwingsmogelijkheden daarin gedetailleerd zijn aangegeven - vormt die opzet bij de welstandstoets een dwingend gegeven. In dat geval wordt de grens van de welstandstoets eerder overschreden. 9. De rechtbank is van oordeel dat de welstandsbeoordeling in de adviezen van
de Stadsbouwmeester de bedoelde grens overschrijdt. Het stedenbouwkundig argument
dat gebouwd moet worden langs de weg hoort thuis in het bestemmingsplan en gaat de welstandstoets te buiten. De rechtbank is niet gebleken dat het bestemmingsplan beperkingen ten aanzien van de positionering van de bouwblokken binnen het bouwvlak kent. Dan kan uit oogpunt van welstand niet een zo vergaande voorwaarde aan de positie van de bebouwing worden gesteld als verweerder doet.
10. Daarbij komt dat eiseres heeft toegelicht dat het bouwplan voorziet in de realisatie
van sociale huurwoningen. Het ontwerp sluit volgens eiseres aan op de omliggende beeldkwaliteit van het stedenbouwkundige ensemble in de Dennenweg. Omdat rekening
is gehouden met het type woningen, heeft dit geleid tot een ontwerp met een relatief sobere uitstraling met platte daken. Deze daken dienen mede om de aanleg van zonnepanelen daarop mogelijk te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres meerdere malen heeft aangeboden het ontwerp, eventueel in nader overleg, op ondergeschikte onderdelen naar ieders tevredenheid op te lossen. Eiseres heeft in haar brief van 28 februari 2019 gewezen
op jurisprudentie van de Afdeling waaruit blijkt dat wijziging van bijvoorbeeld de vorm van een kap als een ondergeschikte wijziging wordt beschouwd.
In het licht van deze jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat een wijziging van het visuele aanzicht van de zijgevels van de woningblokken aan de straatkant een wijziging in het bouwplan betreft van ondergeschikte aard.
Om alsnog aan te tonen dat het bouwplan met enkele ondergeschikte wijzigingen voldoet aan de redelijke eisen van welstand, heeft eiseres twee varianten uitgewerkt. In de eerste variant bestaan de wijzigingen uit het verplaatsen van de voordeuren en het toevoegen van een extra raam. In de tweede variant is in aanvulling op variant 1, het platte dak vervangen door een mansardekap.
Verweerder heeft gesteld dat het aanpassen van het bouwplan zodat dit wel voldoet aan
de geldende welstandsnota en het bestemmingsplan, zodanig ver zal gaan dat daarmee
de grondslag van de aanvraag verlaten wordt. De door eiseres ingediende varianten kunnen
naar de mening van de rechtbank echter als ondergeschikt worden aangemerkt.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de welstandstoets in dit geval leidt tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De beroepsgrond slaagt.
11. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking vanwege strijd met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel als neergelegd in de artikelen 3:2, 3:46 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast
op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen
ter zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).