ECLI:NL:RBOVE:2020:3715

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
C/08/255198 / KG ZA 20-216
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op executoriale verkoop van voertuigen in kort geding na echtscheiding

In deze zaak vordert de vrouw, eiseres, de voorgenomen executoriale verkoop van twee auto’s, een Chevrolet en een Audi, te verbieden en de gelegde beslagen op te heffen. De vrouw en de man zijn voormalige echtgenoten en hebben afspraken gemaakt over de gevolgen van hun echtscheiding, vastgelegd in een convenant en een ouderschapsplan. De man heeft in het verleden een persoonlijke lening bij de ING Bank afgelost en heeft de vrouw in 2018 veroordeeld om een deel van deze aflossing te betalen. In september 2020 heeft de man executoriaal beslag gelegd op de auto’s van de vrouw, met de mededeling dat de verkoop op 15 oktober 2020 zou plaatsvinden.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het beslag op de Chevrolet is opgeheven, waardoor het geschil zich enkel richt op de Audi. De voorzieningenrechter overweegt dat de vrouw de Audi nodig heeft voor de omgang met de kinderen, maar dat zij ook een Chevrolet heeft die zij hiervoor kan gebruiken. De vrouw heeft niet aangetoond dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid door de man, noch dat er juridische of feitelijke misslagen zijn die de executie zouden moeten schorsen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw af en veroordeelt haar in de proceskosten, omdat zij de procedure nodeloos heeft voortgezet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/255198 / KG ZA 20-216
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.Th.M. Demmer te Hengelo (O),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. N. Nijenhuis-Kloosterboer te Deventer.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 oktober 2020 met producties 1 t/m 6,
  • productie 7 aan de zijde van de vrouw,
  • de mondelinge behandeling op 9 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 9 november 2017 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking is op 20 november 1997 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven. Partijen hebben twee (nu nog minderjarige) kinderen.
2.2.
Partijen hebben afspraken gemaakt over de gevolgen van hun echtscheiding en hebben deze vastgelegd in een convenant en een ouderschapsplan. Het convenant en het ouderschapsplan maken deel uit van voornoemde beschikking.
2.3.
In artikel 4.3.5 van het convenant hebben partijen het volgende afgesproken:
“De schuld van partijen uit hoofde van een persoonlijke lening bij de ING bank onder nummer [1] ter grootte van € 28.000,00 komt voor rekening van partijen, ieder de helft. Partijen zullen ieder in overleg gaan met de ING over de aflossing van dit bedrag. Partijen nemen ieder vanaf de datum van de inschrijving van echtscheiding zijn/haar deel voor eigen rekening. De man voldoet tot aan de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de premie voor zijn rekening”.
2.4.
In november 2017 heeft de man de persoonlijke lening bij ING Bank helemaal afgelost. De man is een procedure tegen de vrouw begonnen om betaling te krijgen van de helft van de aflossing (€ 14.000,-). Bij vonnis van 18 september 2018 van de kantonrechter in deze rechtbank (zaaknummer: 6866324 CV EXPL 18-2285) is de vrouw -kort gezegd- veroordeeld om aan de man te voldoen een bedrag van € 15.154,71, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.5.
Op 18 december 2018 heeft de man loonbeslag laten leggen op het salaris van de vrouw.
2.6.
Op 21 november 2019 en op 25 november 2019 heeft de vrouw conservatoir beslag doen leggen onder de deurwaarder respectievelijk haar werkgever op hetgeen die van haar voor de man onder zich hadden, dit in verband met een door de vrouw gestelde vordering ter zake van kinderalimentatie.
2.7.
Op 11 september 2020 heeft de man executoriaal beslag laten leggen op twee auto’s die op naam van de vrouw staan, te weten:
  • een Chevrolet, [type, kleur 1] , voorzien van [kenteken 1] (hierna te noemen: de Chevrolet);
  • een Audi, [type, kleur 2] , voorzien van [kenteken 2] (hierna te noemen: de Audi).
Hierbij is tevens aan de vrouw medegedeeld dat de executieverkoop van deze auto’s op 15 oktober 2020 om 14.00 uur zal plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert -samengevat- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
- de voorgenomen executoriale verkoop van de Chevrolet en de Audi te verbieden en de man te gebieden verdere executiemaatregelen te staken;
subsidiair
- de op 11 september 2020 gelegde beslagen op de Chevrolet en de Audi op te heffen, met verbod tot executoriale verkoop van de auto’s en met gebod verdere executiemaatregelen te staken;
meer subsidiair
- de man te veroordelen om onmiddellijk, althans binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, de op 11 september 2020 gelegde executoriale beslagen op de Chevrolet en de Audi op te heffen en de man te verbieden tot executoriale verkoop van de auto’s over te gaan en de man te gebieden om verdere executiemaatregelen te staken;
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair
- dwangsommen op te leggen te zake van elk verbod en gebod,
kosten rechtens.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het beslag op de Chevrolet is opgeheven. Het onderhavige geschil spitst zich daarom enkel toe op het executoriale beslag op de Audi. Tevens is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de (voorgenomen) executoriale verkoop van de Audi is verplaatst van 15 oktober 2020 naar 29 oktober 2020.
4.2.
Ter beoordeling staat of er grond is om (verdere) tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van 18 september 2018 te verbieden. De voorzieningenrechter kan de tenuitvoerlegging van deze onherroepelijk geworden uitspraak enkel schorsen als voldoende aannemelijk is dat (verdere) tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zal opleveren in de zin van artikel 3:13 BW (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Daarvan kan onder meer sprake zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of de executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doet ontstaan voor de geëxecuteerde, zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is.
4.3.
Van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag is sprake als de vergissing in het recht of de feiten zo evident is dat daarover geen redelijke twijfel bestaat. Niet gesteld of gebleken is dat dit het geval is. De vrouw heeft betoogd dat de basis aan de vordering van de man op de vrouw lijkt te zijn ontvallen, nu de in geding zijnde schuld aan ING Bank niet meer bestond op het moment van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Voor zover de vrouw hiermee bedoelt dat volgens haar sprake is van een juridische misslag in het vonnis van 18 september 2018, overweegt de voorzieningenrechter dat de vrouw niet heeft onderbouwd wat, gelet op de uitdrukkelijke afspraak van partijen ter zake in hun convenant, de relevantie is van dat betoog, laat staan dat duidelijk is gemaakt waarom er sprake is van een juridische misslag.
4.4.
Volgens de vrouw is voorts sprake van misbruik van bevoegdheid omdat zij de Audi nodig heeft voor het brengen en halen van de kinderen in het kader van de omgangs-regeling met de man. De voorzieningenrechter overweegt dat de vrouw naast de Audi een Chevrolet heeft. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat de vrouw al jaren met deze Chevrolet de kinderen naar hem brengt. Voorts gebruikt de vrouw volgens eigen zeggen deze Chevrolet ook voor haar werk in de thuiszorg. Vaststaat dat het beslag op deze Chevrolet is opgeheven en zij dus die auto kan blijven gebruiken voor voornoemde doeleinden. Reeds gelet hierop valt niet in te zien waarom bij het beslag en de voorgenomen verkoop van de Audi sprake is van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van de man.
4.5.
De vrouw heeft ten slotte betoogd dat sprake is van misbruik van bevoegdheid omdat zij twee tegenvorderingen op de man heeft, te weten een pensioenvordering en een alimentatievordering.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vrouw de gestelde pensioenvordering op de man op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Dit klemt temeer nu de man tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft gesteld dat partijen tijdens de relatie elkaar niet als begunstigde van het partnerpensioen hebben aangewezen.
4.7.
Wat betreft de door de vrouw gestelde vordering aangaande de kinderalimentatie overweegt de voorzieningenrechter dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de rechtbank inmiddels een uitspraak heeft gedaan over deze vordering, waarbij de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie is verlaagd. Weliswaar is hoger beroep tegen dat vonnis ingesteld, maar de vrouw heeft in het licht van de uitspraak van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen blijken dat zij (nog) een vordering betreffende de kinderalimentatie heeft op de man.
4.8.
Nu de vrouw de gestelde tegenvorderingen niet aannemelijk heeft gemaakt, is van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van de man op deze grondslag geen sprake.
4.9.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet van een feitelijke of juridische misslag is gebleken, noch van nieuwe feiten die aan de kant van de vrouw zouden leiden tot een noodtoestand, noch van een andere grond die tot opheffing of schorsing van het executoriaal beslag zou moeten leiden. De vorderingen van de vrouw dienen daarom te worden afgewezen.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van de gebruikelijke compensatie van de proceskosten in familiezaken af te wijken. Voor de mondelinge behandeling in deze zaak was het beslag op de Chevrolet al opgeheven. De vrouw heeft verder de door haar gestelde gronden voor de opheffing of schorsing van het executoriaal beslag op de Audi op geen enkele wijze onderbouwd. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de vrouw deze procedure nodeloos heeft voortgezet en zal de vrouw in de proceskosten veroordelen. De kosten aan de zijde van de man worden begroot op:
- griffierecht € 304,-
- salaris advocaat €
633,-
totaal € 937,-

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 937;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: