ECLI:NL:RBOVE:2020:3721

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
8748699 \ CV EXPL 20-3673
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van bedrijfsruimte in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] heeft een vordering ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de bedrijfsruimte die door [gedaagde] wordt gehuurd. De huurovereenkomst is aangegaan voor een bepaalde tijd van vijf jaar, met een einddatum op 30 september 2023. [Eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] sinds september 2020 geen huur meer betaalt, het pand gesloten houdt en weigert medewerking te verlenen aan een taxatie van het pand. Dit wordt door de kantonrechter aangemerkt als een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2020, die via Skype plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, heeft [gedaagde] erkend dat hij de huur niet meer voldoet en dat hij het bedrijf niet langer kan exploiteren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering en dat de kans groot is dat de vordering tot ontbinding in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, met een dwangsom van € 500,00 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 15.000,00. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de huurpenningen vanaf 1 september 2020 tot de dag van ontruiming en tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 701,09.

De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] onmiddellijk moet voldoen aan de ontruimingsverplichting, ook al kan hij tegen de uitspraak in beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8748699 \ CV EXPL 20-3673
Vonnis in kort geding van 19 oktober 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A.P. Maes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de namens [eiseres] betekende dagvaarding, waarbij [eiseres] een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [gedaagde] heeft opgeroepen om via Skype ter zitting in kort geding te verschijnen.
  • de aanvullende producties van de zijde van [eiseres] .
  • de mondelinge behandeling op 5 oktober 2020. De mondelinge behandeling heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden vanwege de overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Bij de mondelinge behandeling is namens [eiseres] bij volmacht verschenen de heer [X] , bijgestaan door mr. A.P. Maes. [gedaagde] heeft telefonisch aan de zitting deelgenomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaar van de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna ook: het gehuurde en/of het pand). [gedaagde] huurt het pand sinds 1 oktober 2018 op basis van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 5 jaar van [eiseres] . De huurovereenkomst eindigt (in beginsel) op 30 september 2023.
2.2.
[gedaagde] huurt het pand ten behoeve van de exploitatie van een afhaal- en bezorgbedrijf van Surinaamse gerechten.
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn algemene bepalingen van toepassing.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. a. [gedaagde] zal veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, met inachtneming van het bepaalde in de huurovereenkomst en de daarbij behorende algemene bepalingen met al het zijne en de zijnen, binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee op welke wijze ook in gebreke blijft.
b. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van huur over de verzuimperiode, derhalve vanaf 1 september 2020 tot het moment van het rechtsgeldig eindigen van de huur.
subsidiair:
2. a. [gedaagde] zal veroordelen om [eiseres] en makelaar, op de voet van het bepaalde in artikel 17.1 van de algemene bepalingen, op voorwaarde (steeds) van 48 vooraankondiging qua datum en tijd, toegang te verlenen tot het huurobject, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere keer dat [gedaagde] dit gebod niet volledig gevolg geeft;
b. [gedaagde] zal verbieden het huurobject, op de voet van het bepaalde in artikel 6.1 van de algemene bepalingen, onder welke titel ook, aan een derde in gebruik af te staan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [eiseres] , zulks op straffe van en verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] geen gevolg geeft aan dit verbod en die overtreding voortduurt.
c. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van huur over de verzuimperiode, derhalve vanaf 1 september 2020 tot het moment van het rechtsgeldig eindigen van de huur.
primair en subsidiair:
3. een veroordeling in de proceskosten zal geven.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de door hem aangegane verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. Volgens [eiseres] betaalt [gedaagde] namelijk vanaf september 2020 geen huur meer, houdt [gedaagde] het pand al wekenlang gesloten en onderneemt hij niet meer vanuit het gehuurde, heeft hij aangekondigd het gehuurde aan derden in gebruik te geven door middel van onderhuur en weigert hij medewerking te verlenen aan het doen uitvoeren van een taxatie van het gehuurde.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de aard van het gevorderde al volgt dat [eiseres] daarbij voldoende spoedeisend belang heeft, zodat [eiseres] in zoverre ontvankelijk is in haar vordering. De kantonrechter overweegt verder als volgt.
4.2.
Het gaat in deze zaak primair om het antwoord op de vraag of [eiseres] recht en belang heeft bij haar vordering die ertoe strekt dat [gedaagde] het pand op korte termijn ontruimt en verlaat.
4.3.
In dat kader dient beoordeeld te worden of de vordering van [eiseres] tot ontruiming van het gehuurde in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het gerechtvaardigd is daar door toewijzing van de vordering in kort geding op vooruit te lopen. Daarbij moet de kantonrechter thans uitgaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder nadere bewijsvoering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is.
4.4.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij de huur sinds september 2020 niet meer voldoet en dat hij gestopt is met de exploitatie van het bedrijf. [gedaagde] heeft aangegeven dat zijn zoon uit het bedrijf is gestapt en dat hij het bedrijf zelf niet kan (en wil) runnen. Er zijn vanuit het bedrijf geen inkomsten meer en die worden ook niet verwacht. Verder heeft [gedaagde] niet betwist dat hij taxatie van het pand tot nu toe heeft verhinderd en dat hij het plan had om het pand te gaan onderverhuren.
4.5.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat (onder andere) het niet betalen van de huur, het niet langer exploiteren van het bedrijf en het verhinderen van het laten taxeren van het pand als (toerekenbare) tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst is aan te merken. Omdat het bedrijf niet langer geëxploiteerd wordt en [gedaagde] heeft gezegd graag van het bedrijf en de bijbehorende verplichtingen af te willen, is het naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter bovendien aannemelijk dat [gedaagde] ook de komende tijd niet aan zijn (betalings)verplichtingen uit de huurovereenkomst zal voldoen.
4.6.
Artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De vraag die dus voorligt, is of [gedaagde] een geslaagd beroep op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW kan doen. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt.
4.7.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] eerst aan een voorwaarde moet voldoen, voordat hij tot ontruiming zal overgaan. Die voorwaarde houdt volgens [gedaagde] in dat [eiseres] hem een deel van het bedrag dat hij in het pand heeft geïnvesteerd terugbetaalt. [eiseres] heeft aangegeven niet aan die voorwaarde te willen voldoen. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] er bij het stellen van de voorwaarde aan voorbij gaat dat hijzelf al jegens [eiseres] tekort is geschoten. Als een eventuele vergoeding bij het einde van de huurovereenkomst al aan de orde zou zijn, dan doet deze niets af aan de nu bestaande tekortkoming aan de kant van [gedaagde] . Bovendien heeft [gedaagde] niet nader onderbouwd om welke investeringen het precies gaat en op welke grond hij betaling vordert. Dit verweer kan dan ook niet slagen.
4.8.
Verder heeft [gedaagde] aangegeven dat hij het bedrijf (aanvankelijk) ter overname wil(de) aanbieden. Ook hiervoor geldt dat een eventuele overname niets af doet aan de nu bestaande tekortkoming aan de kant van [gedaagde] . Daarnaast heeft [gedaagde] zijn standpunt over een eventuele overname ook niet concreet onderbouwd. Dat betekent dat ook dit verweer zal worden afgewezen.
4.9.
Tot slot heeft [gedaagde] opgemerkt dat hij een waarborgsom ter hoogte van drie maanden huur heeft betaald. Ook dit kan hem niet baten. Het doel van een waarborgsom is namelijk (in eerste instantie) dat de verhuurder zekerheid heeft dat het gehuurde netjes wordt opgeleverd. De waarborgsom is niet bedoeld om te verrekenen met de huurachterstand.
4.10.
Al het voorgaande in aanmerking nemende, acht de kantonrechter de kans aanzienlijk dat bij deze stand van zaken de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een (eventuele) bodemprocedure zal worden toegewezen, zodat het gerechtvaardigd is om daarop vooruit te lopen. De primaire vordering tot ontruiming van het gehuurde zal dan ook worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal in goede justitie worden vastgesteld op zeven dagen. De gevorderde dwangsom zal naar redelijkheid worden toegewezen tot een bedrag van
€ 500,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00.
4.11.
De vordering tot betaling van de huurtermijnen vanaf 1 september 2020 tot de dag van ontruiming is onbetwist en zal eveneens worden toegewezen. Voor zover [eiseres] heeft gevorderd [gedaagde] ook te veroordelen tot betaling van de huur na de dag van ontruiming, geldt dat die vordering wordt afgewezen. Het gaat daarbij immers om toekomstige termijnen waarvan de verschuldigdheid op dit moment nog niet vaststaat.
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 105,09
- griffierecht 236,00
- salaris gemachtigde
360,00(2 punten x tarief € 180,00)
Totaal € 701,09

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de bedrijfsruimte met verdere aanhorigheden, staande en gelegen te [plaats] aan de [adres] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, met inachtneming van het bepaalde in de huurovereenkomst en de daarbij behorende algemene bepalingen, met al het zijne en de zijnen te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels en hetgeen daartoe verder behoort ter vrije en algehele beschikking te stellen van [eiseres] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee op welke wijze ook in gebreke blijft en met een maximum van
€ 15.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de huurpenningen vanaf 1 september 2020 tot de dag van de volledige ontruiming van het gehuurde,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 701,09,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J.H. van Meegen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2020.