Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding van 1 oktober 2020 met producties,
- het verweer van [gedaagde] met producties,
- de pleitnota van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling via skype op 23 oktober 2020.
2.De feiten
27 augustus 2020 laat [A] , voor zover van belang, aan [eiseres] weten:
‘Hoewel de [gedaagde] de afspraak voor de woningopname van [adres] te [plaats] voor vanmiddag 15.30 uur had geannuleerd heb ik samen met mijn collega de woning op dat tijdstip bezocht.
‘
(…) [gedaagde] heeft aangegeven dat de in de woning aanwezig spullen die van u zijn een waarde vertegenwoordigen van ca. € 20.000,--.Doordat de toegang aan ons is geweigerd kan ik hier geen inschatting van maken, Wel gat [gedaagde] aan dat er al enkele spullen onder de carport staan.Door de aanwezigheid van deze pullen weigert hij mee te werken aan verkoop (…)’.
3.Het geschil
4.De beoordeling
4.7. De voorzieningenrechter overweegt, mede gelet op de betwisting van [gedaagde] dienaangaande, dat in deze procedure niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van verwaarlozing van de woning danwel door [gedaagde] veroorzaakte schade aan de woning. Daarvoor is aan de zijde van [eiseres] te weinig onderbouwd.
Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.