ECLI:NL:RBOVE:2020:3817

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
C/08/255866 / KG ZA 20/235
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen TCR B.V. en Taxiwerq c.s. met betrekking tot loonkosten en NOW-subsidie

In deze zaak vordert TCR B.V. (hierna: TCR) de opheffing van conservatoire derdenbeslagen die door Taxiwerq c.s. zijn gelegd op haar bankrekening en vorderingen op debiteuren. De vordering van Taxiwerq c.s. betreft loonkosten van ter beschikking gestelde werknemers, waarvoor zij een bedrag van € 895.836,84 hebben geclaimd. TCR stelt dat de vordering ondeugdelijk is en dat zij zich kan beroepen op onvoorziene omstandigheden als gevolg van de coronacrisis, die haar in staat stellen om de samenwerkingsovereenkomst aan te passen. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 november 2020 via een Skype-vergadering, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De voorzieningenrechter oordeelt dat er summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van Taxiwerq c.s. is gebleken, en dat het belang van TCR bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van Taxiwerq c.s. bij handhaving daarvan. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de vordering van TCR toe te wijzen en Taxiwerq c.s. te veroordelen tot opheffing van de beslagen binnen een week na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van TCR toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : C/08/255866 / KG ZA 20/235
Vonnis in kort geding van 16 november 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap
TCR B.V.,
gevestigd te Raalte,
eisende partij, hierna te noemen TCR,
gemachtigde: mrs. C. van der Schoot en de L. van Deutekom,
tegen

1.de besloten vennootschap TAXIWERQ PAYROLL DIENSTVERLENING B.V.,

2. de besloten vennootschap
TAXIWERQ HR DIENSTVERLENING B.V.,
3. de besloten vennootschap
TAXIWERQ ADMINISTRATIEVE DIENSTEN B.V.,
4. de besloten vennootschap
TAXIWERQ HRM DIENSTEN B.V.,
5. de besloten vennootschap
TAXIWERQ AOW-WERKT B.V.,
allen gevestigd te Hoogeveen,
gedaagde partij, hierna te noemen Taxiwerq c.s.,
gemachtigde mr. R. Klarus.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 oktober 2020 met daarbij producties 1 tot en met 13,
- de van de zijde van Taxiwerq c.s. bij brieven van respectievelijk 28 en 30 oktober 2020
overgelegde producties 1 tot en met 12,
- de van de zijde van TCR bij brief van 30 oktober 2020 overgelegde productie 14,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van TCR,
- de pleitnota van Taxiwerq c.s.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 november 2020 door middel van een Skype-vergadering. Bij die vergadering waren beide partijen, vergezeld van hun gemachtigden, aanwezig. Beide partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
TCR is onderdeel van de TCR groep, die actief is in het personenvervoer, en houdt zich met name bezig met leerlingen- en ouderenvervoer in de Noord-Nederlandse regio. TCR heeft eigen werknemers in dienst en werkt daarnaast samen met verschillende payroll bedrijven, waaronder Taxiwerq c.s., die op basis van een samenwerkingsovereenkomst werknemers aan TCR ter beschikking stellen en onder andere zorg dragen voor de verwerking van de verloning en de administratie van deze werknemers.
2.2.
In artikel 2.4 van de vernieuwde samenwerkingsovereenkomst tussen partijen van 30 januari 2020, staat, voor zover relevant:
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd:
a. Wanneer volgens wettelijke bepalingen geldt dat Opdrachtnemer een arbeidsduur van meer dan 0-uren op dient te nemen in de arbeidsovereenkomst, zal Opdrachtnemer dit kenbaar maken bij de Opdrachtgever. De navolgende situaties zijn hierop van toepassing:
(…)
Er zal altijd overleg plaatsvinden tussen Opdrachtgever en Opdrachtnemer alvorens een arbeidsduur wordt vastgesteld waarbij het wettelijk kader leidend is. De bevestiging door de Opdrachtgever van de hoogte van de arbeidsduur is tevens de garantstelling voor Opdrachtnemer betreffende de inzet en de facturatie van deze uren. (…)
In artikel 3.3 van de samenwerkingsovereenkomst staat, voor zover relevant:
a. Vaste arbeidsduur opgenomen in de arbeidsovereenkomst wordt rond de 28e van de desbetreffende maand uitbetaald aan de werknemer. Deze vaste arbeidsduur wordt tevens gefactureerd op de 28e van de desbetreffende maand en wordt binnen 30 dagen door de Opdrachtgever voldaan.
2.3.
Taxiwerq c.s. hebben subsidie verkregen ingevolge de Tijdelijke noodmaatregel voor behoud van werkgelegenheid (hierna: de NOW). Op grond van deze regeling kunnen werkgevers een tegemoetkoming in de loonkosten krijgen, indien sprake is van een bepaalde mate van omzetverlies.
2.4.
Taxiwerq c.s. hebben bij brief van 21 juli 2020 TCR facturen toegezonden ter zake van de loonkosten van de bij TCR tewerkgestelde werknemers over de periode 16 maart 2020 tot en met mei 2020.
2.5.
Taxiwerq c.s. hebben op 11 september 2020 – na daartoe op 10 september 2020 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank – ten laste van TCR conservatoir derdenbeslag laten leggen op de bankrekening die TCR aanhoudt bij de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna de Rabobank), alsmede ten laste van debiteuren van TCR, te weten de gemeentes Voorst, Raalte en Winterswijk en Transvision B.V., op alle vorderingen die TCR heeft of ten tijde van de beslagen uit reeds bestaande rechtsverhoudingen mocht verkrijgen, waarbij de vordering is begroot op € 895.836,84 (inclusief rente en kosten).
2.6.
Taxiwerq c.s. hebben bij brief van 30 oktober 2020 de Rabobank bericht dat het beslag beperkt kan worden en daarmee gehandhaafd blijft tot een bedrag van € 758.042,71 (inclusief rente en kosten). Voorts hebben Taxiwerq c.s. bij brieven van 30 oktober 2020 de gemeentes Raalte en Winterswijk, alsmede Transvision B.V. bericht dat zij het onder hen gelegde beslag niet wensen te handhaven en dat dit als opgeheven kan worden beschouwd.

3.Het geschil

3.1.
TCR vordert, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Taxiwerq c.s. zal worden veroordeeld over te gaan tot opheffing van de ten laste van TCR gelegde conservatoire derdenbeslagen, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Taxiwerq c.s. in de proceskosten.
3.2.
Taxiwerq c.s. voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter die verlof tot het leggen van conservatoir beslag heeft gegeven kan, rechtdoende in kort geding, op grond van artikel 705 Rv het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen. De opheffing wordt onder meer uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, als summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Volgens vaste rechtspraak ligt het in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert om, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kortgedingrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen (HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481).
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de vordering thans alleen nog maar behelst de opheffing van het beslag op de bankrekening die TCR aanhoudt bij de Rabobank, alsmede het beslag ten laste van de gemeente Voorst. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat laatstgenoemd beslag geen vermogensbestanddeel heeft geraakt, nu TCR wat dat betreft alleen het beslag op de bankrekening bij de Rabobank heeft genoemd, alsmede de inmiddels opgeheven beslagen ten laste van de gemeentes Raalte en Winterswijk en Transvision B.V.
Deugdelijkheid van de vordering
4.3.
TCR stelt dat de vordering die Taxiwerq c.s. op haar pretenderen te hebben ondeugdelijk is. Volgens TCR zijn Taxiwerq c.s. ondanks dat zij bij herhaling hierom heeft gevraagd nalatig gebleven in de nadere onderbouwing van de grondslag en de omvang van de vordering. Eerst bij brief van 23 oktober 2020, ruim 7 weken na het eerste verzoek daartoe, hebben Taxiwerq c.s. een summiere toelichting op hun vordering gegeven, maar nog steeds is de vordering onvoldoende inzichtelijk, aldus TCR.
4.4.
Uit de toelichting op de vordering van Taxiwerq c.s. bij brief van 23 oktober 2020 en hun verdere toelichting ter zitting komt, kort gezegd, het volgende naar voren. Over de periode maart tot en met mei 2020 hadden Taxiwerq c.s. een vordering van € 1.771.778,30 excl. BTW op TCR betreffende gereden en niet-gereden taxiritten. De factuur voor de gereden ritten bedroeg € 502.489,68 excl. BTW en deze is reeds door TCR voldaan. Taxiwerq c.s. hebben thans nog een vordering van € 1.220.884,50 excl. BTW op TCR betreffende vaste contracturen die Taxiwerq c.s. hebben uitbetaald aan de werknemers voor niet gereden ritten. Daarin zijn begrepen de zogenoemde bevestigde contracturen ingevolge artikel 2.4 sub c van de samenwerkingsovereenkomst en de extra uren gebaseerd op de Wet arbeidsmarkt in balans dan wel het rechtsvermoeden ex artikel 7:610b BW waarop de werknemers conform artikel 2.4 sub a van de samenwerkingsovereenkomst recht hebben. Taxiwerq c.s. hebben van deze vordering een bedrag van € 596.306,37 excl. BTW aan TCR gefactureerd en daarvoor is in eerste instantie ook beslag gelegd. De vordering voor de bevestigde contracturen betreft een bedrag van
€ 501.406,83 excl. BTW en is nader gespecificeerd in het Excel-bestand dat Taxiwerq c.s. bij haar brief van 23 oktober 2020 heeft toegevoegd en ter zitting nogmaals heeft overgelegd. Het beslag is inmiddels beperkt tot deze vordering. Op het overgelegde Excel-bestand staan alle werknemers die Taxiwerq c.s. aan TCR ter beschikking hebben gesteld en het tarief per werknemer. Onder de kolom
totaal contracturenstaan verder de bevestigde contracturen en daarnaast worden op het overzicht de te factureren, gefactureerde en nog te factureren uren over de periode maart tot en met mei 2020 vermeld.
4.5.
TCR betwist niet dat zij nog bevestigde contracturen aan Taxiwerq c.s. is verschuldigd, maar volgens TCR heeft Taxiwerq c.s. middels het Excel-bestand onvoldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt dat zij ter zake hiervan een bedrag van € 501.406,83 excl. BTW aan Taxiwerq c.s. moet betalen. TCR heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij een steekproef heeft uitgevoerd op 43 van de 170 op het overzicht vermelde werknemers en dat zij bij elk van deze werknemers een discrepantie heeft vastgesteld tussen het door Taxiwerq c.s. berekende bedrag aan loonkosten en het door haar berekende bedrag. Taxiwerq c.s. hebben die stelling onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarnaast stelt TCR zich op het standpunt dat het overzicht niet inzichtelijk maakt op welke wijze rekening is gehouden met onder andere opgenomen verlofdagen en afvloeiing van werknemers in de periode maart tot en met mei 2020. Ook op dit punt hebben Taxiwerq c.s. geen nadere toelichting gegeven, waardoor onduidelijk is of een eventuele verrekening heeft plaatsgevonden. Gelet op de gemotiveerde weerlegging door TCR van het Excel-bestand kan vooralsnog niet worden gezegd dat op basis hiervan overtuigend is aangetoond dat TCR een bedrag van € 501.406,83 excl. BTW aan bevestigde contracturen aan Taxiwerq c.s. is verschuldigd.
4.6.
Voorts stelt TCR zich op het standpunt dat haar een beroep toekomt op corona gerelateerde onvoorziene omstandigheden, waardoor zij niet gehouden kan worden tot ongewijzigde nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. De voorzieningenrechter neemt vooralsnog tot uitgangspunt dat de coronacrisis bij overeenkomsten gesloten tot medio maart 2020 als een onvoorziene omstandigheid kwalificeert en, anders dan de financieel-economische crisis van 2008, niet als een ondernemersrisico dat voor rekening komt van de partij die zich daarop beroep. TCR heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door de coronacrisis een prestatie van Taxiwerq c.s. ontvangt die aanzienlijk minder waard is geworden en dat zij hierdoor financieel nadeel lijdt. Immers, onbetwist is haar stelling dat als gevolg van de crisis het ouderen- en leerlingenvervoer nagenoeg volledig stil is komen te liggen en de door Taxiwerq c.s. ter beschikking gestelde werknemers nauwelijks ritten hebben gemaakt. Daardoor is een situatie ontstaan waarbij de inkomsten van TCR ernstig zijn teruggelopen, terwijl van een evenredige daling van de vaste lasten geen sprake is, aldus TCR. De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande voorshands van oordeel dat voldoende grond bestaat om aan te nemen dat TCR in een eventuele bodemprocedure met succes een beroep zou kunnen doen op aanpassing van de samenwerkingsovereenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden. Het argument van Taxiwerq c.s. dat TCR reeds is gecompenseerd doordat zij een continuïteitsbijdrage voor uitgevallen contractvervoer van gemeentes heeft ontvangen, doet daaraan vooralsnog niet af. In dit verband is onder meer van belang dat TCR onweersproken naar voren heeft gebracht dat zij ook andere opdrachtgevers heeft dan gemeentes die deze bijdrage niet verstrekken en dat bovendien thans nog niet vast staat om welke bijdrage het exact gaat. Voorts gaat ook de stelling van Taxiwerq c.s. dat de financiële gevolgen van de coronacrisis al over partijen wordt verdeeld, omdat zij slechts een deel van de vordering in rekening brengen, niet op. Taxiwerq c.s. hebben hun vordering ten behoeve van het beslag weliswaar beperkt, maar uit niets blijkt dat zij de resterende vordering niet langer handhaven. Sterker nog, in de e-mail van 30 oktober 2020 aan TCR geven zij nog aan dat zij de mogelijkheid handhaven om de vordering in de bodemprocedure te vermeerderen tot € 1.220.884,50.
4.7.
Tot slot verschillen partijen nog van mening over de vraag of TCR ondanks de door Taxiwerq c.s. ontvangen NOW-gelden tot betaling van de vordering is gehouden. TCR stelt zich op het standpunt dat het niet redelijk is dat Taxiwerq c.s. de loonkosten van de door haar uitgeleende werknemers (volledig) doorbelasten, omdat dit leidt tot een stapeling met de ontvangen NOW-gelden. Volgens TCR wordt in het kader van de NOW-regeling van Taxiwerq c.s. als payrollorganisatie juist verwacht dat zij zich inspant om met de inleners van haar werknemers afspraken te maken over een redelijke verdeling van de loonkosten om zo de werkgelegenheid te behouden. Taxiwerq c.s. stellen daar tegenover dat het feit dat zij NOW-gelden hebben ontvangen, TCR niet van haar betalingsverplichting ontslaat. Bij de definitieve vaststelling van de NOW-subsidie zal rekening worden gehouden met de daadwerkelijk gegenereerde omzet van Taxiwerq c.s. en dienen teveel ontvangen NOW-gelden te worden terugbetaald, aldus Taxiwerq c.s. De vrees van TCR voor stapeling van NOW-gelden met de betalingen van TCR is volgens Taxiwerq c.s. dan ook niet reëel. Nu partijen dusdanig uiteenlopende standpunten hebben, is nader onderzoek naar de feiten vereist om te kunnen beoordelen of de ontvangen NOW-subsidie al dan niet gevolgen heeft voor de verschuldigdheid van de vordering. Daarvoor leent deze kort geding procedure zich niet.
4.8.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is naar oordeel van de voorzieningenrechter summierlijk van de ondeugdelijkheid van de door Taxiwerq c.s. gepretendeerde vordering op TCR gebleken.
Belangenafweging
4.9.
Het belang van Taxiwerq c.s. bij handhaving van het beslag is, gelet op het doel van het beslag, evident: het beslag strekt ertoe te waarborgen dat verhaal mogelijk is als haar vordering in de bodemprocedure (geheel of gedeeltelijk) wordt toegewezen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aan het belang van TCR bij opheffing van de ten laste van haar gelegde beslagen echter een zwaarder gewicht te worden toegekend dan aan het belang van Taxiwerq c.s. bij handhaving daarvan. TCR heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij vleugellam is door de beslaglegging op haar bankrekening bij de Rabobank. Volgens de onbetwiste stellingen van TCR loopt haar volledige betaalverkeer uitsluitend via deze bankrekening en wordt zij door het derdenbeslag ernstig belemmerd in het exploiteren van haar onderneming. Die continuïteitsdreiging wordt onderschreven door een door TCR bij dagvaarding overgelegde verklaring van de externe/controlerend accountant van TCR. TCR brengt voorts onweersproken naar voren dat het onbetaald blijven van de facturen van Taxiwerq c.s. een gevolg is van een gebrek aan transparantie van Taxiwerq c.s. en niet een gebrek aan liquiditeit of betalingsonwil van TCR. Mocht het zo zijn dat de vordering van Taxiwerq c.s. in rechte wordt toegewezen en TCR deze alsnog niet kan voldoen dan biedt, zoals TCR naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht betoogt, de NOW-subsidie Taxiwerq c.s. alsnog tot een bepaalde hoogte zekerheid.
4.10.
De slotsom is dat het gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt, met dien verstande dat Taxiwerq c.s. zullen worden veroordeeld om binnen één week na betekening van dit vonnis over te gaan tot opheffing van de door hun ten laste van TCR gelegde en nog bestaande beslagen. Voorts zal de gevorderde dwangsom, op de hierna te melden wijze, worden gematigd en gemaximeerd.
4.11.
Taxiwerq c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van TCR worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 106,43
- griffierecht € 656,00
- salaris gemachtigde
€ 980,00+
- totaal € 1.742,43

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt Taxiwerq c.s. om binnen één week na betekening van dit vonnis over te gaan tot opheffing van de ten laste van TCR gelegde conservatoire derdenbeslagen onder de gemeente Voorst, alsmede de Rabobank, gevestigd te Utrecht en mede kantoorhoudende te Hengelo aan Marskant 5, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Taxiwerq c.s. daarmee in gebreke blijven met een maximum van € 100.000,00,
5.2.
veroordeelt Taxiwerq c.s. in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van TCR begroot op € 1.742,43, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van de veertiende dag na betekening van het vonnis tot de dag van voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2020. (KA(O)