ECLI:NL:RBOVE:2020:3897

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
8486416 CV EXPL 20-1768
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomst door huurder wegens tekortkoming verhuurder in nakoming verplichting woning ter beschikking te stellen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [A] c.s. en [X] over de ontbinding van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst was op 16 januari 2020 tot stand gekomen voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021. [A] c.s. hebben voorafgaand aan de ingangsdatum van de huurperiode een bedrag van € 14.300,00 aan [X] betaald, maar [X] heeft de woning niet per 1 mei 2020 ter beschikking gesteld. [A] c.s. hebben de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vorderen terugbetaling van het resterende bedrag van € 4.500,00. De verhuurder, [X], heeft zich op overmacht beroepen vanwege de coronacrisis, maar de rechter oordeelt dat dit beroep niet slaagt. De tekortkoming van [X] rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft de vordering van [A] c.s. toegewezen en [X] veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag van € 4.500,00, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is [X] veroordeeld in de proceskosten. De tegenvordering van [X] is afgewezen, omdat [A] c.s. de huurovereenkomst op goede gronden hebben ontbonden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8486416 CV EXPL 20-1768
Vonnis van 17 november 2020
in de zaak van
[A]en
[B],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen [A] c.s.,
gemachtigde: mr. J. de Ruiter,
tegen
[X],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen [X] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 april 2020;
- de conclusie van antwoord in conventie en conclusie van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie en conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en conclusie van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is op 16 januari 2020 een huurovereenkomst tot stand gekomen ten aanzien van de woning aan de [adres] te [plaats] voor de periode 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021. De totale huursom over deze periode bedraagt € 13.200,00 en de waarborgsom
€ 1.100,00. [A] c.s. zijn de huurders en [X] is de verhuurder.
2.2.
[A] c.s. hebben voorafgaand aan de ingangsdatum van de huurperiode € 14.300,00 betreffende de totale huursom en waarborgsom aan [X] betaald.
2.3.
[X] heeft op 4 april 2020 een bedrag van € 9.800,00 aan [A] c.s. terugbetaald.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[A] c.s. vorderen samengevat - de veroordeling van [X] tot betaling van een bedrag van € 4.500,00, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten van € 695,75 en wettelijke rente, onder de veroordeling van [X] tot betaling van proceskosten en nakosten.
3.2.
[X] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[X] vordert samengevat - de veroordeling van [A] c.s. tot betaling van een bedrag van € 4.500,00, onder de veroordeling van [A] c.s. in de proceskosten.
3.5.
[A] c.s. voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang van de vordering in conventie met de vordering in reconventie, zullen de vorderingen samen worden beoordeeld.
4.2.
[A] c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [X] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, namelijk de verplichting om de woning per
1 mei 2020 aan hen ter beschikking te stellen. [A] c.s. hebben de huurovereenkomst gelet op deze tekortkoming buitengerechtelijk ontbonden, waardoor [X] gehouden is tot ongedaanmaking van de reeds door haar ontvangen prestatie, namelijk terugbetaling van de volledige door [A] c.s. betaalde huursom van € 14.300,00. [X] heeft slechts een bedrag van
€ 9.800,00 terugbetaald, waardoor [A] c.s. thans nog een bedrag van € 4.500,00 van haar te vorderen hebben.
4.3.
Uit de stellingen van partijen volgt dat [X] de woning per 1 mei 2020 aan [A] c.s. te huur heeft aangeboden, omdat zij voornemens was om op 20 april 2020 naar het buitenland te verhuizen. [X] heeft bij e-mail van 28 maart 2020 aan [A] c.s. medegedeeld dat haar vlucht van 20 april 2020 vanwege de coronacrisis is geannuleerd en dat dit van invloed zou zijn op de beschikbaarheid van de woning per 1 mei 2020. [X] heeft daarbij de suggestie gedaan dat [A] c.s. deze e-mail aan hun verhuurder zouden laten lezen. Bij e-mail van 31 maart 2020 hebben [A] c.s. daarop gereageerd, onder verwijzing naar de e-mailcorrespondentie met hun verhuurder, die zij als bijlage bij deze e-mail hadden gevoegd.. Hieruit blijkt dat [A] c.s. de huur reeds hadden opgezegd en dat de verhuurder de huurwoning per 1 mei 2020 niet langer aan [A] c.s. kon verhuren, omdat hij reeds nieuwe huurders had gecontracteerd. Bij e-mail van 1 april 2020 heeft [X] te kennen gegeven dat [A] c.s. ook vanaf 1 mei 2020 nog in hun huurwoning zouden moeten kunnen verblijven en dat zij nog diezelfde dag hierop zou terugkomen. [A] c.s. hebben bij e-mail van 1 april 2020 aan [X] kenbaar gemaakt dat zij de woning niet langer kunnen en ook niet willen huren en [X] bij herhaling op het hart gedrukt om hen per 1 mei 2020 in de woning te laten trekken. [X] heeft bij e-mail van diezelfde dag wederom aangegeven dat zij contact met hen zal opnemen. Kennelijk heeft die avond nog een telefonisch en whatsapp gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Bij e-mail van 2 april 2020 hebben [A] c.s., kort gezegd, aangegeven dat zij zich er niet in kunnen vinden dat [X] de woning niet per 1 mei 2020 aan hen ter beschikking stelt en verzocht om terugbetaling van het door hen betaalde bedrag van € 14.300,00 aan huursom, waarna zij de sleutel van de woning aan [X] zullen teruggeven. Bij e-mail van 3 april 2020 heeft [X] ingestemd met de beëindiging door [A] c.s. van de overeenkomst, zij het onder de betaling van een schadevergoeding van€ 4.500,00.
4.4.
[A] c.s. hebben, zo oordeelt de kantonrechter, uit de mededelingen van [X] moeten afleiden dat [X] in de nakoming van de verplichting om de woning per 1 mei 2020 aan [A] c.s. ter beschikking te stellen, zal tekortschieten. Hierdoor is, ondanks dat de vordering nog niet opeisbaar was, conform 6:80 lid 1, sub b, BW [1] het verzuim van [X] ingetreden en waren [A] c.s. in beginsel bevoegd om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Dit is alleen anders indien de tekortkoming in de gegeven omstandigheden de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigde, zoals door [X] wordt betoogd. [X] heeft in dit verband uitvoerig verweer gevoerd. De kern van haar verweer komt erop neer dat zij door de coronacrisis in een overmachtsituatie is komen te verkeren en dat [A] c.s. haar onvoldoende tijd hebben gegeven om tot een oplossing voor de ontstane situatie te komen.
4.5.
In dit verband is relevant dat uit voornoemde e-mailcorrespondentie en de stellingen van partijen volgt dat [X] slechts heeft willen meedenken over een oplossing, waarbij zijzelf de coronasituatie in de woning zou kunnen overbruggen en partijen een nieuwe ingangsdatum van de huur zouden vaststellen. Nu [A] c.s. per 1 mei 2020 hun huurwoning niet langer konden huren, hadden zij in dat geval per die datum vervangende woonruimte moeten huren om vervolgens op een later moment alsnog in de woning te trekken. Dit kon [X] in redelijkheid niet van [A] c.s. verlangen, hoe vervelend de situatie ook voor haar was, te meer nu zij, gelet op de onzekerheid van de coronacrisis, onvoldoende duidelijkheid kon verschaffen over de datum waarop de woning dan wel aan [A] c.s. ter beschikking kon worden gesteld. [X] heeft nog verwezen naar afspraken die door verhuurderorganisaties zijn gemaakt betreffende het voorkomen van huisuitzettingen in de coronacrisis, daartoe stellende dat [A] c.s. hun huurwoning niet konden worden uitgezet, maar daarmee gaat zij eraan voorbij dat voornoemde afspraken betrekking hebben op een situatie, waarin huurders hun financiële verplichtingen vanwege de crisis niet meer kunnen nakomen en dus niet op een situatie als de onderhavige, waarin huurders de huurovereenkomst reeds hadden opgezegd. De slotsom is dat het onder de gegeven situatie is te bilijken dat [A] c.s. de overeenkomst hebben ontbonden. Het beroep van [X] op de omstandigheden waaronder de huurovereenkomst tot stand is gekomen, zoals de goede verstandshouding tussen partijen en de afspraak dat [X] de woning niet zou verkopen gedurende het jaar dat [A] c.s. de woning zouden huren, maakt dit alles niet anders.
4.6.
De ontbinding heeft geen terugwerkende kracht, maar ingevolge artikel 6:271 BW ontstaat voor partijen, voor zover de overeenkomst is nagekomen, een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestatie. De vordering van [A] c.s. om [X] te veroordelen tot terugbetaling van de resterende huursom van € 4.500,00 zal derhalve worden toegewezen.
4.7.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten komt gelet op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet voor toewijzing in aanmerking, nu het toepasselijke wettelijke tarief niet in de aanmaning van [A] c.s. aan [X] is vermeld. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag dat de ontbinding door [A] c.s. is uitgesproken, namelijk 2 april 2020, aangezien op dat moment de ongedaanmakingsverplichting is ontstaan.
4.8.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie worden veroordeeld in de kosten van deze procedure die aan de zijde van [A] c.s. zijn begroot als volgt: € 105,09 voor het uitbrengen van de dagvaarding, € 236,00 voor het griffierecht en € 480,00 wegens salaris gemachtigde, in totaal: € 821,09. Deze proceskosten worden vermeerderd met een bedrag aan nakosten, die worden begroot op het maximale tarief van € 120,00 (0,5 punt x liquidatietarief met een maximum van € 120,00), indien [X] niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis uit eigen beweging volledig aan dit vonnis zal hebben voldaan
4.9.
De tegenvordering van [X] is niet toewijsbaar. [X] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat zij schade heeft geleden vanwege de ontbinding van de huurovereenkomst door [A] c.s., waaronder het verlies van een koper van de woning, alsmede huurinkomsten en kosten gepaard gaande met het vinden van een nieuwe huurder. Nu [A] c.s. de huurovereenkomst op goede gronden heeft ontbonden, kan [X] geen aanspraak maken op schadevergoeding.
4.10.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [A] c.s. zijn begroot op € 240,00 wegens salaris gemachtigde (de helft van het salaris gemachtigde in conventie).

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [X] tegen bewijs van kwijting aan [A] c.s. te betalen een bedrag van € 4.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2020 tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [X] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [A] c.s. begroot op € 821,09, vermeerderd met een bedrag aan nakosten, tot op heden aan de zijde van [A] c.s. begroot op € 120,00, indien [X] binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis niet volledig aan dit vonnis zal hebben voldaan,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
in reconventie
5.5.
wijst de vordering af,
5.6.
veroordeelt [X] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [A] c.s. begroot op € 240,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020.

Voetnoten

1.BW = Burgerlijk Wetboek