ECLI:NL:RBOVE:2020:3951

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
08.248085.19
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen in de gezondheidszorg door gebrek aan hulpverleningsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met meerdere cliënten in een woonzorgcentrum in Deventer. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten waarbij de verdachte, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg, ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd met vrouwen die zich als patiënten aan hem hadden toevertrouwd. De officier van justitie vorderde een veroordeling, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van een hulpverleningsrelatie zoals bedoeld in artikel 249, lid 2, sub 3 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft het standpunt van de verdediging gevolgd en geoordeeld dat het enkele rondbrengen van koffie en thee door de verdachte onvoldoende was om te spreken van een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en de patiënten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de verdachte psychisch overwicht had of dat er sprake was van een hulpverleningsrelatie. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.248085.19 (P)
Datum vonnis: 24 november 2020
Verstekvonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Markink-Grolman en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 maart 2019 tot 1 april 2019, terwijl hij werkzaam was in een woonzorgcentrum in Deventer, ontuchtige handelingen (bestaande uit kussen en het betasten van borsten) heeft gepleegd met mevrouw [naam 1] ,
feit 2 primair:in de periode van 1 juni 2018 tot 1 april 2019, terwijl hij werkzaam was in een woonzorgcentrum in Deventer, ontuchtige handelingen (bestaande uit kussen en het betasten van borsten) heeft gepleegd met mevrouw [naam 2] ,
feit 2 subsidiair:in de periode van 1 juni 2018 tot 1 april 2019 in Deventer, met mevrouw [naam 2] , van wie verdachte wist dat zij niet in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken, ontuchtige handelingen (bestaande uit kussen en het betasten van borsten) heeft gepleegd,
feit 3:in de periode van 1 april 2018 tot 1 april 2019, terwijl hij werkzaam was in een woonzorgcentrum in Deventer, ontuchtige handelingen (bestaande uit kussen en het betasten van borsten) heeft gepleegd met mevrouw [naam 3] ,
feit 4 primair: in de periode van 1 juni 2018 tot 1 april 2019, terwijl hij werkzaam was in een woonzorgcentrum in Deventer, ontuchtige handelingen (bestaande uit kussen en het betasten van borsten) heeft gepleegd met mevrouw [naam 4] ,
feit 4 subsidiair:in de periode van 1 april 2018 tot 1 april 2019 in Deventer, met mevrouw [naam 4] , van wie verdachte wist dat zij niet in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken, ontuchtige handelingen (bestaande uit kussen en het betasten van borsten) heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1hij in de periode van 1 maart 2019 tot 1 april 2019 te Deventer, in elk geval in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met mw. [naam 1] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door die [naam 1] te kussen en/of haar borst(en) te betasten;
2hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juni 2018 tot 1 april 2019 te Deventer, in elk geval in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met mw. [naam 2] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door die [naam 2] te kussen en/of haar borst(en) te betasten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juni 2018 tot 1 april 2019 te Deventer, in elk geval in Nederland, met mw. [naam 2] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [naam 2] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het kussen van die [naam 2] en/of het betasten van haar borst(en);
3hij in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot 1 april 2019 te Deventer, in elk geval in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met mw. [naam 3] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door die [naam 3] te kussen;
4hij in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot 1 april 2019 te Deventer, in elk geval in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met mw. [naam 4] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door die [naam 4] te kussen en/of haar borst(en) te betasten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot 1 april 2019 te Deventer, in elk geval in Nederland, met mw. [naam 4] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [naam 4] niet of onvolkomen in staat was haar wildaaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het kussen van die [naam 4] en/of het betasten van haar borst(en).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Volgens de officier van justitie moeten de ten laste gelegde ontuchtige handelingen in onderlinge samenhang bezien worden. Het bewijs volgt uit de aangifte van [aangever] , die verklaart over de ontuchtige handelingen die verdachte heeft gepleegd. Uit deze aangifte blijkt verder dat verdachte al 5 jaar werkte in het woonzorgcentrum en dat hij zich diende te houden aan de daar geldende protocollen. De aangifte wordt volgens de officier van justitie ondersteund door de melding van mevrouw [naam 2] , de verklaring van mevrouw [naam 1] , de getuigenverklaring van [getuige] en de (deels bekennende) verklaring van verdachte. Met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde periode heeft de officier van justitie betoogd deze te beperken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een algehele vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat verdachte weliswaar werkzaam was als medewerker van het woonzorgcentrum, maar dat er geen sprake is geweest van een hulpverleningsrelatie zoals bedoeld in artikel 249, lid 2, sub 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het enkele rondbrengen van koffie of thee is onvoldoende om een hulpverleningsrelatie vast te stellen.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat onduidelijk is in welk stadium van dementie mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 4] verkeerden in de ten laste gelegde periode en of zij vanwege hun dementie niet meer in staat waren om hun (seksuele) wil te bepalen. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat bij verdachte de wetenschap ontbrak dat [naam 2] en [naam 4] niet vrijelijk hun wil konden bepalen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde
Werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of verdachte kan worden aangemerkt als iemand die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, zoals bedoeld in artikel 249, lid 2, sub 3 Sr. Zijn werkzaamheden bij het woonzorgcentrum bestonden uit het rondbrengen van koffie en/of thee.
Vooropgesteld moet worden dat met de strafbaarstelling in artikel 249, lid 2, sub 3 Sr is beoogd om strafrechtelijke bescherming tegen seksuele benadering door hulpverleners te bieden aan patiënten of cliënten die aan de hulp of zorg van hulpverleners zijn toevertrouwd. Uitgangspunt daarbij is dat voor alle gevallen geldt dat er sprake is van een relatie tussen hulpverlener en patiënt of cliënt. Patiënten of cliënten worden door deze bepaling beschermd tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt en het vertrouwen dat de hulpverlener heeft gewonnen.
Niet ter zake doet of verdachte een al dan niet relevante opleiding tot hulpverlener heeft gehad. Ook hoeft er geen sprake te zijn van een formele behandelrelatie. De aard en inhoud van de handelingen die verdachte verrichtte in het woonzorgcentrum ten aanzien van de patiënten is van belang. De rechtbank is van oordeel dat het enkele rondbrengen van koffie of thee door verdachte onvoldoende is om te spreken van een afhankelijke relatie tussen een hulpverlener en een patiënt. Het enkele gegeven dat verdachte door middel van zijn detachering bij het woonzorgcentrum diende te voldoen aan de aldaar geldende protocollen maakt niet dat er daardoor zonder meer sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en de patiënten, waar artikel 249, lid 2 sub 3 Sr op ziet. Ook het feit dat hij een loper (sleutel) had om zich de toegang tot de zelfstandige woonruimtes van de patiënten te verschaffen, maakt dat niet anders. Niet is gebleken dat verdachte psychisch overwicht had of vertrouwen als een hulpverlener genoot.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde
Artikel 247 Sr
Aan de verdachte is onder 2 en 4 subsidiair ten laste gelegd dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met personen, te weten mevrouw [naam 2] en [naam 4] , die niet of onvolkomen in staat waren hun wil omtrent deze seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling heeft de wetgever niet absoluut willen verbieden dat volwassenen met een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens seksuele contacten hebben. Met deze bepaling is beoogd dergelijke kwetsbare personen strafrechtelijk te beschermen tegen hen, die misbruik van hun kwetsbaarheid maken. Voor een veroordeling is vereist dat vastgesteld wordt dat het slachtoffer leed aan een psychische stoornis en dat het daardoor niet of onvolkomen in staat was zijn wil ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daaraan weerstand te bieden. In de jurisprudentie is bepaald dat (ouderdoms) dementie onder een psychische stoornis kan vallen.
Uit de aangifte van [aangever] volgt dat in het woonzorgcentrum [woonzorgcentrum] voornamelijk oudere mensen met lichamelijke problemen of met psycho-geriatrische aandoeningen wonen. [aangever] heeft verklaard dat zowel mevrouw [naam 2] als mevrouw [naam 4] ten tijde van het ten laste gelegde dementerend waren.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 november 2020 verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 4] met hun instemming heeft gekust. Bij mevrouw [naam 2] heeft hij ook met instemming over haar kleding heen haar borsten betast. Voorts heeft verdachte verklaard dat mevrouw [naam 2] ‘in haar hoofd is’. Hiermee bedoelde hij, dat mevrouw [naam 2] het de ene keer wel wilde en de andere keer niet.
De rechtbank overweegt dat, nu verdere informatie omtrent het ziektebeeld bij mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 4] ontbreekt, niet vast te stellen is dat zij ten tijde van de ten laste gelegde feiten door hun dementie niet meer in staat waren hun wil omtrent het kussen en het betasten van de borsten door verdachte te bepalen of kenbaar te maken, dan wel daaraan weerstand te bieden. Gelet daarop dient verdachte vrijgesproken te worden van het ten laste gelegde. De rechtbank voegt daaraan toe dat zij daarnaast noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting heeft kunnen vaststellen dat verdachte wist dat er sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van [naam 2] en [naam 4] . Ter terechtzitting is gebleken dat er sterke indicaties bestaan dat verdachte een verstandelijke beperking heeft. Gelet daarop is onduidelijk in welke mate hij wetenschap had van de (mate van) dementie van mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 4] .
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde.

5.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en subsidiair, 3 en 4 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Peterzon, voorzitter, mrs. K. Haar en N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2020.
mr. Monincx is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.