4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde
Werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of verdachte kan worden aangemerkt als iemand die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, zoals bedoeld in artikel 249, lid 2, sub 3 Sr. Zijn werkzaamheden bij het woonzorgcentrum bestonden uit het rondbrengen van koffie en/of thee.
Vooropgesteld moet worden dat met de strafbaarstelling in artikel 249, lid 2, sub 3 Sr is beoogd om strafrechtelijke bescherming tegen seksuele benadering door hulpverleners te bieden aan patiënten of cliënten die aan de hulp of zorg van hulpverleners zijn toevertrouwd. Uitgangspunt daarbij is dat voor alle gevallen geldt dat er sprake is van een relatie tussen hulpverlener en patiënt of cliënt. Patiënten of cliënten worden door deze bepaling beschermd tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt en het vertrouwen dat de hulpverlener heeft gewonnen.
Niet ter zake doet of verdachte een al dan niet relevante opleiding tot hulpverlener heeft gehad. Ook hoeft er geen sprake te zijn van een formele behandelrelatie. De aard en inhoud van de handelingen die verdachte verrichtte in het woonzorgcentrum ten aanzien van de patiënten is van belang. De rechtbank is van oordeel dat het enkele rondbrengen van koffie of thee door verdachte onvoldoende is om te spreken van een afhankelijke relatie tussen een hulpverlener en een patiënt. Het enkele gegeven dat verdachte door middel van zijn detachering bij het woonzorgcentrum diende te voldoen aan de aldaar geldende protocollen maakt niet dat er daardoor zonder meer sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en de patiënten, waar artikel 249, lid 2 sub 3 Sr op ziet. Ook het feit dat hij een loper (sleutel) had om zich de toegang tot de zelfstandige woonruimtes van de patiënten te verschaffen, maakt dat niet anders. Niet is gebleken dat verdachte psychisch overwicht had of vertrouwen als een hulpverlener genoot.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde
Artikel 247 Sr
Aan de verdachte is onder 2 en 4 subsidiair ten laste gelegd dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met personen, te weten mevrouw [naam 2] en [naam 4] , die niet of onvolkomen in staat waren hun wil omtrent deze seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling heeft de wetgever niet absoluut willen verbieden dat volwassenen met een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens seksuele contacten hebben. Met deze bepaling is beoogd dergelijke kwetsbare personen strafrechtelijk te beschermen tegen hen, die misbruik van hun kwetsbaarheid maken. Voor een veroordeling is vereist dat vastgesteld wordt dat het slachtoffer leed aan een psychische stoornis en dat het daardoor niet of onvolkomen in staat was zijn wil ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daaraan weerstand te bieden. In de jurisprudentie is bepaald dat (ouderdoms) dementie onder een psychische stoornis kan vallen.
Uit de aangifte van [aangever] volgt dat in het woonzorgcentrum [woonzorgcentrum] voornamelijk oudere mensen met lichamelijke problemen of met psycho-geriatrische aandoeningen wonen. [aangever] heeft verklaard dat zowel mevrouw [naam 2] als mevrouw [naam 4] ten tijde van het ten laste gelegde dementerend waren.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 november 2020 verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 4] met hun instemming heeft gekust. Bij mevrouw [naam 2] heeft hij ook met instemming over haar kleding heen haar borsten betast. Voorts heeft verdachte verklaard dat mevrouw [naam 2] ‘in haar hoofd is’. Hiermee bedoelde hij, dat mevrouw [naam 2] het de ene keer wel wilde en de andere keer niet.
De rechtbank overweegt dat, nu verdere informatie omtrent het ziektebeeld bij mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 4] ontbreekt, niet vast te stellen is dat zij ten tijde van de ten laste gelegde feiten door hun dementie niet meer in staat waren hun wil omtrent het kussen en het betasten van de borsten door verdachte te bepalen of kenbaar te maken, dan wel daaraan weerstand te bieden. Gelet daarop dient verdachte vrijgesproken te worden van het ten laste gelegde. De rechtbank voegt daaraan toe dat zij daarnaast noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting heeft kunnen vaststellen dat verdachte wist dat er sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van [naam 2] en [naam 4] . Ter terechtzitting is gebleken dat er sterke indicaties bestaan dat verdachte een verstandelijke beperking heeft. Gelet daarop is onduidelijk in welke mate hij wetenschap had van de (mate van) dementie van mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 4] .
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde.