7.3De gronden voor een maatregel
Zoals hiervoor is overwogen, is verdachte het bewezenverklaarde feit niet toe te rekenen. Daarom kan aan hem geen straf worden opgelegd.
De rechtbank kan wel een maatregel opleggen. Bij beantwoording van de vraag of, en zo ja, welke maatregel dat zou moeten zijn, houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals een en ander uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Uit het niets en totaal ongecontroleerd heeft verdachte [slachtoffer] vastgepakt en vervolgens in het koude water gegooid, terwijl [slachtoffer] ten tijde van het incident niet kon zwemmen en hij winters gekleed was. Het is een geluk dat de gevolgen voor [slachtoffer] relatief beperkt zijn gebleven. Dat het goed is afgelopen met [slachtoffer] is niet aan het handelen van verdachte te danken, maar aan het snelle optreden van de partner van de vader van [slachtoffer] . Zij is namelijk onmiddellijk achter [slachtoffer] aan het water in gedoken om hem te hulp te schieten. Dit soort misdrijven maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, meer in het bijzonder bij de slachtoffers, met name omdat slachtoffers van een dergelijk feit vaak langdurig (kunnen) lijden onder de psychische gevolgen van zo'n traumatische gebeurtenis.
Verder heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 29 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder met de politie en justitie in aanraking is geweest voor onder meer geweldsfeiten. Voor deze feiten is hij onder andere ontslagen van alle rechtsvervolging en geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van artikel 37 Sr.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de inhoud van hetgeen over de persoon van verdachte is opgenomen in de op 2 juli 2020 door J. van der Meer, psychiater, de op
4 juli 2020 door T.A.M. Deenen, klinisch psycholoog, en de op 28 oktober 2020 door
G.J. Schoeber, reclasseringsmedewerker, opgemaakte rapportages.
Uit die rapportages, in onderling verband en samenhang bezien, komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een psychotisch toestandsbeeld, schizofrenie en stoornissen in het gebruik van cannabis en alcohol. Er is sprake van desorganisatie, diverse wanen en hallucinaties, alles passend bij de diagnose schizofrenie. Deze psychotische symptomen van schizofrenie hebben zich voor het eerst bij verdachte op zijn zeventiende levensjaar gemanifesteerd. Vanaf veertienjarige leeftijd is er sprake van overmatig middelengebruik bij verdachte en hij is daar in het verleden ook meerdere keren door psychotisch gedecompenseerd, vaak met gedwongen klinische en ambulante behandelingen binnen de geestelijke gezondheidszorg tot gevolg.
De psychiater ziet duidelijk verband tussen de psychotische stoornis van verdachte en het risico op recidive, met name omdat de psychose, die cruciaal was in het huidige delictgedrag, nog niet volledig in remissie is en verdachte aangeeft het gebruik van cannabis en alcohol niet te willen stoppen. Er wordt al jaren door de behandelaren aangedrongen op onthouding van middelengebruik, omdat het gebruik van cannabis en alcohol het beloop van de schizofrenie negatief beïnvloedt. Verdachte weigert al jaren abstinentie van cannabis en alcohol na te streven.
Op basis van dit alles schatten de psychiater en de psycholoog het recidiverisico bij onbehandelde terugkeer in de maatschappij en bij blijvend middelengebruik op de langere termijn als hoog in. De reclassering schat het recidiverisico bij onbehandeld terugkeren in de maatschappij en een terugval in middelengebruik zelfs als zeer hoog in.
De gedragsdeskundigen en de reclassering adviseren aan verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen. De behandeling van verdachte zal gericht moeten zijn op motiveren voor en inzetten van een medicamenteuze behandeling en psycho-educatie. Het is belangrijk dat verdachte blijvend stopt met het gebruik van cannabis en alcohol en blijvend medicatietrouw zal zijn. De reclassering rapporteert dat enkel met een toezegging van verdachte om zich aan alle voorwaarden, dus ook aan een alcohol- en drugsverbod, te houden, de reclassering mogelijkheden ziet voor een TBS-maatregel met voorwaarden.
R. van Holst, reclasseringswerker en de hiervoor genoemde klinisch psycholoog, hebben hun advies ter terechtzitting nader toegelicht en hebben – rekening houdend met de voorgeschiedenis van verdachte en zijn ambivalente houding met betrekking tot abstinentie van alcohol- en drugsgebruik – gepersisteerd bij hun advies.
De rechtbank neemt de conclusie van de gedragsdeskundigen en van de reclassering over dat er een stevig kader in de vorm van een TBS-maatregel noodzakelijk is om behandeling van verdachte mogelijk te maken.
Het risico op recidive is direct gekoppeld aan het risico op hernieuwde psychotische decompensatie. Beide rapporteurs stellen zich op het standpunt dat middelengebruik het risico op psychotische decompensatie fors vergroot en dat onthouding van middelen wezenlijk is ter voorkoming daarvan. Verdachte heeft bij herhaling en zeer nadrukkelijk te kennen gegeven niet bereid te zijn tot middelenabstinentie. Dit heeft hij niet alleen aan de psychiater, de psycholoog en de reclassering medegedeeld, maar ook meermalen op zittingen. Enkel wanneer dit door de rechtbank bepaald wordt zegt hij zich te zullen houden aan de voorwaarde van middelenabstinentie, maar hij geeft tegelijkertijd te kennen dat hij dit niet lang vol zal houden. Hij is dan ook zeer duidelijk van mening dat hij het nut en de noodzaak van middelenonthouding niet ziet. Ter terechtzitting heeft de klinisch psycholoog desgevraagd verklaard dat de kans dat verdachte terugvalt in middelengebruik reëel is, maar dat terugvallen kunnen worden opgevangen in de behandeling binnen het geadviseerde kader van de TBS-voorwaarden. De rechtbank ziet dat anders. Verdachte heeft laten zien dat hij in een psychose kan komen tot zeer ernstig gewelddadig gedrag. De rechtbank weegt daarbij nadrukkelijk mee dat verdachte in het verleden ook is veroordeeld voor (ernstige) geweldsdelicten gepleegd tijdens een psychotische decompensatie. De kans op recidive is groot en houdt direct verband met psychotische decompensaties. Deze decompensaties zijn weer een direct gevolg van middelenmisbruik. Onthouding van middelen is daarom een wezenlijke voorwaarde en verdachte wenst zich daar nadrukkelijk niet aan te houden. Onder deze omstandigheden is het door de deskundigen geadviseerde kader naar het oordeel van de rechtbank niet passend. Niet alleen vraagt de maatregel van TBS met voorwaarden (tenminste een zekere) instemming van de betrokkene met alle voorwaarden, de voorgestelde maatregel biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborgen om te voorkomen dat verdachte komt tot middelengebruik, decompenseert en vervolgens opnieuw komt tot het plegen van ernstige strafbare feiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege het enige mogelijke kader is daarvoor.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1º, Sr, waarvoor oplegging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege mogelijk is. Zoals hiervoor reeds overwogen kan uitsluitend een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege het recidivegevaar voldoende inperken. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de aard en de ernst van het subsidiair bewezenverklaarde en het gevaar voor herhaling.
Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e Sr, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
Tot slot zal de rechtbank bevelen dat de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege dadelijk uitvoerbaar is, nu de rechtbank, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde misdrijf, de verklaringen van verdachte ter terechtzitting en het patroon van geweldsdelicten die in het verleden door verdachte zijn gepleegd onder invloed van alcohol en drugs, ernstig rekening houdt met de omstandigheid dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, indien hij geen (verdere) behandeling zal ondergaan. De rechtbank heeft hiertoe mede overwogen, omdat zij het wenselijk vindt dat verdachte niet langer dan strikt noodzakelijk is in detentie verblijft en zo spoedig mogelijk met zijn behandeling kan aanvangen.