ECLI:NL:RBOVE:2020:4024

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
08-281870-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling van een 7-jarig kind in Almelo met tbs en dwangverpleging

Op 30 november 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 38-jarige man uit Almelo, die op 24 november 2019 een 7-jarig kind in het water gooide. De rechtbank oordeelde dat de man schuldig was aan poging tot zware mishandeling en legde hem tbs met dwangverpleging op. De man had het kind, dat niet kon zwemmen en geen zwemdiploma had, met kracht in het water gegooid, wat een reëel risico op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. Deskundigen concludeerden dat de man leed aan schizofrenie en verslaving aan alcohol en drugs, wat zijn gedrag beïnvloedde. De rechtbank volgde het advies van de deskundigen niet om de man van rechtsvervolging te ontslaan, maar oordeelde dat hij een gevaar voor de maatschappij vormde en dat een gedwongen behandeling noodzakelijk was. De tbs-maatregel werd dadelijk uitvoerbaar verklaard, zodat de man zo snel mogelijk met zijn behandeling kon beginnen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-281870-19 (P)
Datum vonnis: 30 november 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1982 in [geboorteplaats] ,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 maart 2020, 18 mei 2020, 17 juli 2020, 15 oktober 2020 (pro forma) en 16 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Wassink- van den Eijnden en van hetgeen door verdachte en de waarnemend raadsman mr. C.J.J. Kwint, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd de zevenjarige [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met kleding aan in water van ongeveer 120 centimeter diep en van ongeveer 5,5 graden Celsius te gooien, terwijl die [slachtoffer] niet kon zwemmen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als een mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 24 november 2019 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) opzettelijk
van het leven te beroven, die [slachtoffer] (stevig) heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (met kleding aan) in het nabij gelegen water (van ongeveer 120 centimeter diep en/of een temperatuur van ongeveer 5,5 graden Celsius) heeft gegooid en/of geduwd en/of geworpen (terwijl die [slachtoffer] niet in staat is te zwemmen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 november 2019 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] )
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] (stevig) heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (met kleding aan) in het nabij gelegen water (van ongeveer 120 centimeter diep en/of een temperatuur van ongeveer 5,5 graden Celsius) heeft gegooid en/of geduwd en/of geworpen (terwijl die [slachtoffer] niet in staat is te zwemmen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 november 2019 te Almelo [slachtoffer] (geboren op
[geboortedatum 2] ) heeft mishandeld door die [slachtoffer] (stevig) vast te pakken en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (met kleding aan) in het nabij gelegen water (van
ongeveer 120 centimeter diep en/of een temperatuur van ongeveer 5,5 graden Celsius) te gooien en/of te duwen en/of te werpen (terwijl die [slachtoffer] niet in staat is te zwemmen), ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer] teweeg heeft gebracht;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich overeenkomstig het door haar overgelegde requisitoir op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op het overlijden van [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich overeenkomstig de door zijn kantoorgenoot mr. J.A.W. Knoester ter terechtzitting van 17 juli 2020 overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet om [slachtoffer] te doden of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het handelen van verdachte heeft, onder de gegeven omstandigheden, niet de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat
[slachtoffer] zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. De voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Verdachte heeft op 24 november 2019 in Almelo de toen zevenjarige [slachtoffer] , verder ook [slachtoffer] , stevig vastgepakt en vervolgens met kracht in water van ongeveer 1,20 meter diep en met een temperatuur van ongeveer 5,5 graden Celsius (℃) gegooid. Ten tijde van het incident kon [slachtoffer] niet zwemmen en was hij winters gekleed.
4.3.2
Het voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft uit het niets [slachtoffer] stevig vastgepakt en met kracht in het water geworpen. [slachtoffer] kwam daarbij een eindje van de kant af in het water terecht. Het water was met een diepte van ongeveer 1,20 meter – in verhouding tot de lengte van [slachtoffer] van 1,32 meter – diep te noemen. De situatie was des te gevaarzettender nu [slachtoffer] ten tijde van het incident niet kon zwemmen en hij winters gekleed was. [slachtoffer] droeg onder andere een dikke winterjas, spijkerbroek en schoenen. Deze omstandigheden maken dat het voor [slachtoffer] onmogelijk was om zonder hulp zelfstandig vanaf de kant weer uit het water te komen. Ook bestond – gelet op de verhouding tussen de lengte van [slachtoffer] en de diepte van het water waarin en de kracht waarmee hij is gegooid – het risico dat [slachtoffer] de bodem of een rand op ongelukkige wijze kon raken. In dergelijk water (een kanaal uitmondend in het centrum) is het ook niet ongebruikelijk dat er allerlei (harde) voorwerpen liggen, waarop [slachtoffer] terecht had kunnen komen met alle gevolgen van dien. Het water was bovendien met een temperatuur van ongeveer 5,5 ℃ koud te noemen. Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer een menselijk lichaam zo onverwacht en ongecontroleerd in koud water wordt ondergedompeld, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit nadelige gevolgen voor het lichaam heeft.
De rechtbank kan op grond van deze feiten en omstandigheden in samenhang met de inhoud van het procesdossier echter niet vaststellen dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte zou komen te overlijden. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat voornoemd handelen van verdachte onder genoemde omstandigheden een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel veroorzaakte. De gedragingen van verdachte kunnen naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht te zijn op een bepaald gevolg, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, willens en wetens heeft aanvaard. De verdachte heeft daarmee in ieder geval in voorwaardelijke zin opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
De rechtbank is aldus van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 november 2019 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] stevig heeft vastgepakt en vervolgens die [slachtoffer] met kleding aan in het nabij gelegen water van ongeveer 120 centimeter diep en een temperatuur van ongeveer 5,5 graden Celsius heeft gegooid terwijl die [slachtoffer] niet in staat is te zwemmen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair: poging tot zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie en de verdediging hebben aangevoerd dat er feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Op 2 juli 2020 is door J. van der Meer, psychiater, en op 4 juli 2020 is door T.A.M. Deenen,
klinisch psycholoog, een rapportage opgemaakt. In onderling verband en samenhang bezien komt daaruit naar voren dat bij verdachte sprake is van een psychotisch toestandsbeeld, schizofrenie en stoornissen in het gebruik van cannabis en alcohol. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Beide gedragsdeskundigen adviseren daarom verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen. De rechtbank kan zich verenigen met de overwegingen en conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend. Zij zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De op te leggen maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS-maatregel) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege als ultimum remedium dient te worden beschouwd. Volgens de raadsman biedt een minder ingrijpende maatregel, namelijk een TBS-maatregel met voorwaarden, zoals geadviseerd door de gedragsdeskundigen en de reclassering, een voldoende stevig kader voor behandeling. Bij een eventuele oplegging van de TBS-maatregel met voorwaarden heeft de raadsman de rechtbank verzocht de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te bevelen.
7.3
De gronden voor een maatregel
Zoals hiervoor is overwogen, is verdachte het bewezenverklaarde feit niet toe te rekenen. Daarom kan aan hem geen straf worden opgelegd.
De rechtbank kan wel een maatregel opleggen. Bij beantwoording van de vraag of, en zo ja, welke maatregel dat zou moeten zijn, houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals een en ander uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Uit het niets en totaal ongecontroleerd heeft verdachte [slachtoffer] vastgepakt en vervolgens in het koude water gegooid, terwijl [slachtoffer] ten tijde van het incident niet kon zwemmen en hij winters gekleed was. Het is een geluk dat de gevolgen voor [slachtoffer] relatief beperkt zijn gebleven. Dat het goed is afgelopen met [slachtoffer] is niet aan het handelen van verdachte te danken, maar aan het snelle optreden van de partner van de vader van [slachtoffer] . Zij is namelijk onmiddellijk achter [slachtoffer] aan het water in gedoken om hem te hulp te schieten. Dit soort misdrijven maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, meer in het bijzonder bij de slachtoffers, met name omdat slachtoffers van een dergelijk feit vaak langdurig (kunnen) lijden onder de psychische gevolgen van zo'n traumatische gebeurtenis.
Verder heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 29 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder met de politie en justitie in aanraking is geweest voor onder meer geweldsfeiten. Voor deze feiten is hij onder andere ontslagen van alle rechtsvervolging en geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van artikel 37 Sr.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de inhoud van hetgeen over de persoon van verdachte is opgenomen in de op 2 juli 2020 door J. van der Meer, psychiater, de op
4 juli 2020 door T.A.M. Deenen, klinisch psycholoog, en de op 28 oktober 2020 door
G.J. Schoeber, reclasseringsmedewerker, opgemaakte rapportages.
Uit die rapportages, in onderling verband en samenhang bezien, komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een psychotisch toestandsbeeld, schizofrenie en stoornissen in het gebruik van cannabis en alcohol. Er is sprake van desorganisatie, diverse wanen en hallucinaties, alles passend bij de diagnose schizofrenie. Deze psychotische symptomen van schizofrenie hebben zich voor het eerst bij verdachte op zijn zeventiende levensjaar gemanifesteerd. Vanaf veertienjarige leeftijd is er sprake van overmatig middelengebruik bij verdachte en hij is daar in het verleden ook meerdere keren door psychotisch gedecompenseerd, vaak met gedwongen klinische en ambulante behandelingen binnen de geestelijke gezondheidszorg tot gevolg.
De psychiater ziet duidelijk verband tussen de psychotische stoornis van verdachte en het risico op recidive, met name omdat de psychose, die cruciaal was in het huidige delictgedrag, nog niet volledig in remissie is en verdachte aangeeft het gebruik van cannabis en alcohol niet te willen stoppen. Er wordt al jaren door de behandelaren aangedrongen op onthouding van middelengebruik, omdat het gebruik van cannabis en alcohol het beloop van de schizofrenie negatief beïnvloedt. Verdachte weigert al jaren abstinentie van cannabis en alcohol na te streven.
Op basis van dit alles schatten de psychiater en de psycholoog het recidiverisico bij onbehandelde terugkeer in de maatschappij en bij blijvend middelengebruik op de langere termijn als hoog in. De reclassering schat het recidiverisico bij onbehandeld terugkeren in de maatschappij en een terugval in middelengebruik zelfs als zeer hoog in.
De gedragsdeskundigen en de reclassering adviseren aan verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen. De behandeling van verdachte zal gericht moeten zijn op motiveren voor en inzetten van een medicamenteuze behandeling en psycho-educatie. Het is belangrijk dat verdachte blijvend stopt met het gebruik van cannabis en alcohol en blijvend medicatietrouw zal zijn. De reclassering rapporteert dat enkel met een toezegging van verdachte om zich aan alle voorwaarden, dus ook aan een alcohol- en drugsverbod, te houden, de reclassering mogelijkheden ziet voor een TBS-maatregel met voorwaarden.
R. van Holst, reclasseringswerker en de hiervoor genoemde klinisch psycholoog, hebben hun advies ter terechtzitting nader toegelicht en hebben – rekening houdend met de voorgeschiedenis van verdachte en zijn ambivalente houding met betrekking tot abstinentie van alcohol- en drugsgebruik – gepersisteerd bij hun advies.
De rechtbank neemt de conclusie van de gedragsdeskundigen en van de reclassering over dat er een stevig kader in de vorm van een TBS-maatregel noodzakelijk is om behandeling van verdachte mogelijk te maken.
Het risico op recidive is direct gekoppeld aan het risico op hernieuwde psychotische decompensatie. Beide rapporteurs stellen zich op het standpunt dat middelengebruik het risico op psychotische decompensatie fors vergroot en dat onthouding van middelen wezenlijk is ter voorkoming daarvan. Verdachte heeft bij herhaling en zeer nadrukkelijk te kennen gegeven niet bereid te zijn tot middelenabstinentie. Dit heeft hij niet alleen aan de psychiater, de psycholoog en de reclassering medegedeeld, maar ook meermalen op zittingen. Enkel wanneer dit door de rechtbank bepaald wordt zegt hij zich te zullen houden aan de voorwaarde van middelenabstinentie, maar hij geeft tegelijkertijd te kennen dat hij dit niet lang vol zal houden. Hij is dan ook zeer duidelijk van mening dat hij het nut en de noodzaak van middelenonthouding niet ziet. Ter terechtzitting heeft de klinisch psycholoog desgevraagd verklaard dat de kans dat verdachte terugvalt in middelengebruik reëel is, maar dat terugvallen kunnen worden opgevangen in de behandeling binnen het geadviseerde kader van de TBS-voorwaarden. De rechtbank ziet dat anders. Verdachte heeft laten zien dat hij in een psychose kan komen tot zeer ernstig gewelddadig gedrag. De rechtbank weegt daarbij nadrukkelijk mee dat verdachte in het verleden ook is veroordeeld voor (ernstige) geweldsdelicten gepleegd tijdens een psychotische decompensatie. De kans op recidive is groot en houdt direct verband met psychotische decompensaties. Deze decompensaties zijn weer een direct gevolg van middelenmisbruik. Onthouding van middelen is daarom een wezenlijke voorwaarde en verdachte wenst zich daar nadrukkelijk niet aan te houden. Onder deze omstandigheden is het door de deskundigen geadviseerde kader naar het oordeel van de rechtbank niet passend. Niet alleen vraagt de maatregel van TBS met voorwaarden (tenminste een zekere) instemming van de betrokkene met alle voorwaarden, de voorgestelde maatregel biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborgen om te voorkomen dat verdachte komt tot middelengebruik, decompenseert en vervolgens opnieuw komt tot het plegen van ernstige strafbare feiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege het enige mogelijke kader is daarvoor.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1º, Sr, waarvoor oplegging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege mogelijk is. Zoals hiervoor reeds overwogen kan uitsluitend een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege het recidivegevaar voldoende inperken. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de aard en de ernst van het subsidiair bewezenverklaarde en het gevaar voor herhaling.
Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e Sr, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
Tot slot zal de rechtbank bevelen dat de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege dadelijk uitvoerbaar is, nu de rechtbank, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde misdrijf, de verklaringen van verdachte ter terechtzitting en het patroon van geweldsdelicten die in het verleden door verdachte zijn gepleegd onder invloed van alcohol en drugs, ernstig rekening houdt met de omstandigheid dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, indien hij geen (verdere) behandeling zal ondergaan. De rechtbank heeft hiertoe mede overwogen, omdat zij het wenselijk vindt dat verdachte niet langer dan strikt noodzakelijk is in detentie verblijft en zo spoedig mogelijk met zijn behandeling kan aanvangen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
8.1.1
benadeelde partij [slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 750,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.1.2
benadeelde partij [benadeelde]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.585,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reinigingskosten interieur auto € 95,00;
- Samsung Galaxy A6 € 240,00.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.250,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
8.2.1
benadeelde partij [slachtoffer]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde
niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard omdat de vordering niet is ondertekend door de wettelijk vertegenwoordiger en de vordering evenmin is ondertekend door een gemachtigde. Daarnaast is de vordering niet onderbouwd.
8.2.2
benadeelde partij [benadeelde]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schadeposten ‘reinigingskosten interieur auto’ en ‘Samsung Galaxy A6’ kunnen worden toegewezen, met dien verstande dat er rekening moet worden gehouden met de afschrijving van de mobiele telefoon van 33,33% per jaar. Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij op dat punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat dit niet is onderbouwd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
8.3.1
benadeelde partij [slachtoffer]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat de vordering niet is ondertekend door de wettelijk vertegenwoordiger en evenmin is onderbouwd. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen.
8.3.2
benadeelde partij [benadeelde]
Ten aanzien van de materiële schadepost ‘reinigingskosten auto’ heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van die schadepost niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de schadepost ‘Samsung Galaxy A6’ heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat deze niet als ‘verplaatste schade’ in de zin van artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangemerkt en dat de benadeelde partij ten aanzien van die schadepost daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat die schadepost – rekening houdend met de afschrijving van de economische waarde – dient te worden gematigd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
Benadeelde partij [slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering reeds omdat de vordering niet is ondertekend door een wettelijk vertegenwoordiger. De andere gronden voor niet-ontvankelijkheid kunnen daarom onbesproken blijven.
8.4.2
Benadeelde partij [benadeelde]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank ziet echter aanleiding de gevorderde vergoeding wat betreft de schadepost ‘Samsung Galaxy A6’ te matigen. De rechtbank komt – rekening houdend met een afschrijving van 33.33% – uit op een bedrag van € 160,00 dat voor vergoeding in aanmerking komt. De schadepost ‘reinigingskosten interieur auto’ kan geheel worden toegewezen. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een totaalbedrag van
€ 255,00 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 24 november 2019. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze onvoldoende is komen vast te staan en de gestelde schade niet is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en
ontslaatverdachte
van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
-beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
-beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer] niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde]van een bedrag van
€ 255,00 (tweehonderdvijfenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde]voor het meer of anders gevorderde
niet-ontvankelijkis in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 255,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
5 (vijf)dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en
mr. M.A.H. Heijink rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Izgi griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2020.
Mr. M.A.H. Heijink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district Twente, basisteam Enschede, met nummer
PL0600-2019527420. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 juli 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
Op 24 november 2019 in Almelo ben ik samen met het jongetje ( [slachtoffer] ) in het water gesprongen.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] (namens
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] ) van 24 november 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina’s 4 en 5:
Ik zag op 24 november 2019 in Almelo dat verdachte mijn zoon [slachtoffer] bij zijn onderarm vastpakte en hem met kracht het water in duwde. Ik zag dat [slachtoffer] in het water terecht kwam en kopje onder ging. [slachtoffer] kan niet zwemmen. Ik zag dat mijn vriendin, [vriendin] ook het water in sprong achter [slachtoffer] aan omdat ze hem niet vanaf de wal kon pakken.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 26 november 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina 21:
Ik zag dat de man het jongetje vastpakte en het jongetje vrij agressief het water in gooide. Ik zag dat het jongetje een paar meter het water in werd gegooid.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van
25 november 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina 7:
Ik heb op 25 november 2019 met de aangever gesproken en hij heeft het volgende verklaard: Mijn zoon [slachtoffer] is 7 jaar oud, weegt naar schatting 36 kilogram en heeft een lengte van 1,32 meter. Mijn zoon heeft een beperking en verstandelijk functioneert hij op de leeftijd van een 3-jarige. Hij heeft geen zwemdiploma’s, omdat het hem niet lukt om te zwemmen. Ten tijde van het incident op 24 november 2019 droeg hij een spijkerbroek, sneakers en een dikke winterjas.
5.
Het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict (Marktplein Almelo) met bijlagen, van 25 november 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina’s 66 tot en met 74:
Afmetingen
Op meerdere locaties is gemeten en de diepte van het water betrof 1,20 meter.
Temperatuur
De weersomstandigheden van 24 november 2019 komen redelijk overeen met de weersomstandigheden van 25 november 2019, de dag van het onderzoek. De temperatuur van het water betrof 5,5 ℃.