ECLI:NL:RBOVE:2020:4101

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
8796333 \ CV EXPL 20-4147
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over een hond na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is er een geschil ontstaan tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], over de eigendom van een hond genaamd Bibi. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen een woning gekocht. In februari 2020 heeft [eiser] de hond aangeschaft, maar na de breuk in augustus 2020 heeft hij de hond meegenomen naar [gedaagde]. Er is een afspraak gemaakt dat de hond afwisselend bij beide partijen zou verblijven, maar [gedaagde] heeft geweigerd de hond terug te geven aan [eiser]. Hierop heeft [eiser] een kort geding aangespannen om de hond terug te vorderen.

Tijdens de mondelinge behandeling, die via een Skype-verbinding plaatsvond vanwege coronamaatregelen, hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [eiser] stelt dat hij de eigenaar is van de hond, onderbouwd met bewijsstukken zoals het paspoort van de hond en betalingsbewijzen voor de zorg. [gedaagde] betwist dit en stelt dat de hond als cadeau is geschonken. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat [eiser] de eigenaar is van de hond. De kantonrechter oordeelt dat zonder nader feitelijk onderzoek niet kan worden vastgesteld wie de eigenaar is, en wijst de vordering van [eiser] af. Tevens is bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8796333 \ CV EXPL 20-4147
Vonnis in kort geding van 20 november 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.H. van den Berg, toegevoegd d.d. 25 september 2020 onder nummer 2GD1732,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de door [gedaagde] overgelegde akte met producties,
- de aanvullende producties van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling op 6 november 2020. De mondelinge behandeling heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden vanwege de overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Bij de mondelinge behandeling zijn beide partijen verschenen. [eiser] werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Waar gaat het geschil over?

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. In januari 2020 hebben zij samen een woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning) gekocht. Op 17 februari 2020 heeft [eiser] een hond gekocht, die Bibi is genoemd (hierna: Bibi en/of de hond). Vervolgens zijn partijen medio augustus 2020 uit elkaar gegaan. [eiser] is toen uit de woning gegaan en heeft Bibi meegenomen. Partijen hebben destijds afgesproken dat Bibi afwisselend een week bij ieder van hen zou verblijven. Om aan die afspraak te voldoen heeft [eiser] Bibi na een aantal dagen naar [gedaagde] gebracht. Vervolgens heeft [eiser] op enig moment aan [gedaagde] gevraagd of hij Bibi weer kon ophalen. [gedaagde] heeft dat geweigerd. Bibi bevindt zich tot op heden bij [gedaagde] . [eiser] is het daar niet mee eens en is daarom dit kort geding gestart.
Wat wil [eiser] ?
2.2.
[eiser] vraagt de kantonrechter – na vermindering van eis – om [gedaagde] te veroordelen om Bibi binnen 24 uur na het vonnis aan hem af te geven. Dit onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] de hond niet afgeeft. Daarnaast wil [eiser] dat [gedaagde] in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld.
[eiser] heeft voorts in de dagvaarding gevraagd om afgifte van een garderobekast, maar ter zitting heeft hij deze vordering ingetrokken.
2.3.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [eiser] is eigenaar van Bibi en [gedaagde] handelt onrechtmatig jegens [eiser] door inbreuk te maken op dit eigendomsrecht. Dat [eiser] eigenaar is van de hond volgt volgens [eiser] onder andere uit de volgende feiten en omstandigheden: 1) Bibi is op initiatief van [eiser] gekocht: [eiser] heeft Bibi uitgezocht, opgehaald en betaald; 2) het paspoort van de hond staat op naam van [eiser] en 3) [eiser] heeft de premies voor de verzekering en de dierenartskosten van de hond betaald. Verder stelt [eiser] dat hij beter in staat is om voor Bibi te zorgen en om haar de benodigde aandacht te geven, omdat [gedaagde] werkzaam is in de zorg, op onregelmatige tijden werkt en in zijn vrije tijd veel weg is.
2.4.
[eiser] heeft zijn stellingen onderbouwd met stukken, waaronder een kopie van het paspoort van de hond, diverse Whatsappberichten en betalingsbewijzen.
Wat heeft [gedaagde] tegen de vordering aangevoerd?
2.5.
[gedaagde] heeft tegen de vordering aangevoerd dat niet [eiser] , maar hij de eigenaar is van Bibi. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] de hond als Valentijnscadeau aan hem geschonken. Het is daarom ook niet raar dat [eiser] de hond heeft gekocht en dat het paspoort op naam van [eiser] staat, aldus [gedaagde] . Verder heeft [gedaagde] niet betwist dat [eiser] bepaalde kosten voor de zorg van Bibi heeft betaald, maar hij heeft aangevoerd dat dat ook voor hem geldt. Zo heeft [gedaagde] – weliswaar (deels) nadat partijen uit elkaar zijn gegaan – kosten gemaakt voor de dierenarts en trimsalon en heeft hij de hond bij de gemeente aangemeld en betaalt hij hondenbelasting. Volgens [gedaagde] is hij ook degene geweest die met Bibi naar puppycursus is gegaan. Tot slot voert [gedaagde] aan dat hij prima in staat is om voor de hond te zorgen. Bibi kan mee naar het werk en als dat te druk is of als hij slaapdienst heeft kan ze bij zijn moeder terecht. Bovendien is ook de opa van [gedaagde] bereid om Bibi uit te laten.
2.6.
[gedaagde] heeft zijn verweer onderbouwd met stukken, waaronder diverse betalingsbewijzen en (Whatsapp)correspondentie. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de hond cadeau heeft gekregen heeft [gedaagde] bovendien een drietal schriftelijke verklaringen overgelegd, waaronder een verklaring van de vriendin die destijds met [eiser] mee was om Bibi te kopen.
Hoe oordeelt de kantonrechter in kort geding?
2.7.
De kantonrechter stelt voorop dat de vordering van [eiser] ziet op een stopzetting van een inbreuk op zijn gepretendeerd eigendomsrecht, zodat [eiser] in beginsel een voldoende spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. Dit klemt temeer nu het hier een levend dier betreft.
2.8.
Verder moet in dit kort geding beoordeeld worden of met voldoende mate van zekerheid te verwachten is dat de bodemrechter – later oordelende – [gedaagde] zal veroordelen tot afgifte van Bibi. Die beoordeling moet geschieden aan de hand van de in deze procedure aangevoerde feiten en omstandigheden, waar geen plaats is voor nadere bewijslevering.
2.9.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat op dit moment niet in de voor toewijzing van een vordering in kort geding vereiste mate aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen. Bij die stand van zaken is [gedaagde] niet gehouden de hond aan [eiser] af te geven. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen. De kantonrechter legt hieronder deze beslissing uit.
Hoe zit het met de eigendom van de hond?
2.10.
Volgens [eiser] is hij de eigenaar van Bibi en moet de hond reeds om die reden aan hem worden afgegeven. De kantonrechter is echter van oordeel dat zonder nader feitelijk onderzoek of nadere bewijslevering – waarvoor een kort geding zich niet leent – op dit moment niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld of [eiser] eigenaar is van de hond.
2.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan enkel uit de feiten dat [eiser] de hond heeft gekocht en dat het paspoort op zijn naam staat namelijk niet worden aangenomen dat [eiser] op dit moment de eigenaar is. [gedaagde] heeft in dit verband immers aangevoerd dat [eiser] de hond aan hem cadeau heeft gedaan (heeft geschonken) en dat strookt ook met de door [eiser] genoemde feiten. [gedaagde] heeft zijn stelling onderbouwd met verklaringen van een (wederzijdse) vriendin die met [eiser] Bibi heeft opgehaald, een andere vriendin en de oom van [eiser] . Deze personen bevestigen dat de hond is geschonken. De inhoud en geloofwaardigheid van die verklaringen zijn weliswaar door [eiser] betwist, maar de kantonrechter ziet in het kader van deze procedure geen aanleiding om aan de inhoud en geloofwaardigheid daarvan te twijfelen.
2.12.
Voorts volgt uit de betaling van de kosten voor de zorg van Bibi volgens de kantonrechter in de gegeven omstandigheden niet dat [eiser] eigenaar is van de hond. Partijen claimen immers beide de eigenaar van Bibi te zijn en zij hebben allebei stukken overgelegd waaruit volgt dat zij bepaalde kosten voor Bibi hebben voldaan.
Hoe zit het met de zorg voor Bibi?
2.13.
[eiser] heeft verder nog aangevoerd dat Bibi ook op grond van een afweging van belangen tussen partijen aan haar dient te worden teruggegeven, omdat hij beter in staat is om voor Bibi te zorgen. De kantonrechter deelt dit standpunt niet en overweegt hiertoe als volgt.
2.14.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij prima in staat is om de hond te verzorgen. Als dat nodig is, kan hij hierbij de hulp van zijn moeder en opa inschakelen. [eiser] heeft dit standpunt van [gedaagde] ter zitting niet (nader) betwist. Bovendien heeft [gedaagde] recente facturen van de trimsalon en dierenarts overgelegd.
Wie moet de proceskosten betalen?
2.15.
In de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad ziet de kantonrechter aanleiding om te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2020.