ECLI:NL:RBOVE:2020:4262

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
08/190666-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van bestuurder

Op 11 november 2019 vond er in Deventer een verkeersongeval plaats waarbij een 78-jarige vrouw, als bestuurder van een auto, een 63-jarige fietser over het hoofd zag op een rotonde. De fietser viel en kwam met zijn hoofd op de straat terecht, waarna hij enkele dagen later in het ziekenhuis overleed. De rechtbank Overijssel oordeelde dat, hoewel de verdachte de gevolgen van haar handelen niet had gewild, zij toch verantwoordelijk was voor het dodelijke ongeval. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte al 60 jaar een rijbewijs had, regelmatig auto reed en niet eerder betrokken was geweest bij een verkeersongeval. Ook het blanco strafblad van de verdachte werd in haar voordeel meegewogen. De rechtbank veroordeelde de vrouw tot een geldboete van €1.000 en een rijontzegging van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De rechtbank benadrukte dat de straf niet alleen de gevolgen van de verkeersfout moest weerspiegelen, maar ook de ernst van de gemaakte fout en de mate van schuld van de verdachte. De uitspraak werd gedaan op 15 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/190666-20 (P)
Datum vonnis: 15 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1942 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 december 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Hermelink en van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte schuldig is aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor iemand is gedood, dan wel dat verdachte het verkeer in gevaar heeft gebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 11 november 2019 te Deventer in de gemeente Deventer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komendevanuit de richting van het centrum van Deventer en/of gaande in de richting van de kruising(rotonde)van de wegen, Laan van Borgele, de Keizer Karellaan en de Havezatelaan, daarmede rijdende over de weg, de Laan van Borgele,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Laan van Borgele, haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of voor die kruising, aan de rechter zijde van die weg (de Laan van Borgele) een in haar, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst en/of niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken of over die kruising (rotonde) verkeer naderde
en/of die kruising (rotonde) is opgereden
en/of in strijd met voormeld bord B6 en/of het gestelde in artikel 80 van voormeld reglement geen voorrang heeft verleend aan een over die kruising (rotonde) rijdende, toen gezien haar,verdachtes rijrichting dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een fiets
en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die op die kruising (rotonde) rijdende, toen gezien haar, verdachtes rijrichting dicht van links genaderd zijnde bestuurder van die fiets en/of die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
en aldus en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood; welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend;subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
zij op of omstreeks 11 november 2019 te Deventer in de gemeente Deventer, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende vanuit de richting van het centrum van Deventer en/of gaande in de richting van de kruising (rotonde)van de wegen, Laan van Borgele, de Keizer Karellaan en de Havezatelaan, daarmede heeft gereden over de weg, de Laan van Borgele en terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Laan van Borgele, haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of voor die kruising, aan de rechter zijde van die weg (de Laan van Borgele) een in haar, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst
en/of die kruising (rotonde) is opgereden
en/of in strijd met voormeld bord B6 en/of het gestelde in artikel 80 van voormeld reglement geen voorrang heeft verleend aan een over die kruising (rotonde) rijdende, toen gezien haar,verdachtes rijrichting dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een fiets
en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die op die kruising (rotonde) rijdende, toen gezien haar, verdachtes rijrichting dicht van links genaderd zijnde bestuurder van die fiets en/of die fiets,
ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3. De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4. De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op basis van het procesdossier en hetgeen ter zitting is besproken, stelt de rechtbank het volgende vast. [1]
Op 11 november 2019 heeft er in Deventer een verkeersongeval tussen een auto en fietser plaatsgevonden op de rotonde gelegen op de kruising van de Laan van Borgele, de Havezatelaan en de Keizer Karellaan. Bij dat verkeersongeval is een fietser gevallen en met zijn hoofd op de straat of stoep gekomen. Die fietser heette [slachtoffer] . De heer [slachtoffer] is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Op 22 november 2019 is hij aan de gevolgen van het verkeersongeval overleden. [2] De heer [slachtoffer] was 63 jaar en laat een echtgenote en familie achter.
De auto betrof een grijze Suzuki en werd bestuurd door verdachte. Zij kwam uit het centrum van Deventer en was onderweg naar Diepenveen. Zij reed over de Laan van Borgele en was van plan om de rotonde recht over te steken door de tweede afslag te nemen. Op de Laan van Borgele reed zij naar eigen zeggen 30 kilometer per uur. Bij het naderen van de rotonde vertraagde zij naar 20 kilometer per uur en schakelde zij terug naar de tweede versnelling. [3] Zij keek naar voren, en naar links en rechts, om te zien of er geen ander verkeer aankwam. In de veronderstelling dat de rotonde vrij was, is verdachte de rotonde opgereden. Toen hoorde zij, vermoedelijk aan de linker kant, een harde klap, alsof er een bal tegen de auto kwam. In haar spiegel zag verdachte dan een fietser op straat liggen. Zij is direct gestopt en uitgestapt om zich met omstanders over de fietser te ontfermen. [4]
De heer [slachtoffer] kwam op de fiets, volgens getuige [getuige] , van de Havezatelaan de rotonde opgereden en was de eerste afslag gepasseerd. [5] Het lijkt er daarom op dat hij de tweede of derde afslag in de richting van de Keizer Karellaan of de Laan van Borgele (richting Diepenveen) zou nemen.
De heer [getuige] heeft bij de politie een getuigenverklaring afgelegd. Hij fietste op de Laan van Borgele op 30 meter van de rotonde (aan de kant van het centrum van Deventer richting de rotonde). Hij verklaart dat hij de auto op de rotonde zag afrijden en dat de auto toen absoluut niet te hard reed. Ook zag hij uit de richting van de Havezatelaan met normale snelheid een fietser over de rotonde fietsen. Hij kreeg het gevoel dat de automobilist de fietser niet had gezien, omdat de auto niet tot stilstand kwam voor de rotonde. Hij heeft geen remlichten zien branden. Vervolgens zag hij dat de auto tegen de fietser reed en dat de fietser viel en met zijn hoofd op het asfalt terecht kwam. [6]
Er is niet gebleken van bijzondere verkeers- of weersomstandigheden, of het gebruik van middelen die de rijgeschiktheid beïnvloeden. [7]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten onrechte geen voorrang heeft verleend en dat die overtreding van de verkeersregels van zodanige aard is, dat sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. Zij heeft erop gewezen dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een enkele verkeersovertreding al tot dergelijke schuld kan leiden. Voorts heeft de officier van justitie beargumenteerd dat in dit geval geen sprake was van ‘momentane onoplettendheid’ als gevolg waarvan verdachte geen schuld zou hebben aan het ongeval. Als verdachte goed gekeken had, had zij gedurende langere tijd de heer [slachtoffer] kunnen en moeten zien.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat zij de heer [slachtoffer] niet gezien heeft en dat zij snapt dat ze daarmee een fout gemaakt heeft waarvoor zij straf verdient. Verdachte vindt het heel verdrietig dat de heer [slachtoffer] is overleden en heeft direct contact gezocht, en ook langere tijd gehouden, met de echtgenote van de heer [slachtoffer] .
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte de heer [slachtoffer] en zijn fiets heeft aangereden op het moment dat zij aan hem voorrang had moeten verlenen. Als gevolg van deze aanrijding is de heer [slachtoffer] overleden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen in welke mate verdachte schuld heeft aan het ongeval. Daarbij merkt de rechtbank op dat schuld een juridische begrip is en dan een andere betekenis heeft dan hoe het in het normale spraakgebruik wordt gebruikt.
Of sprake is van juridische schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Het is niet zo dat als de gevolgen van het verkeersgedrag zeer ernstig zijn, daarom al sprake is van schuld. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest. Gelet op de ter plaatse geldende maximumsnelheid, verkeers- en weeromstandigheden reed zij niet te hard. Uit het onderzoek van de politie is niet naar voren gekomen dat verdachte middelen had gebruikt die de rijgeschiktheid zouden kunnen beïnvloeden. Ook is niet gebleken dat zij was afgeleid door bijvoorbeeld een mobiele telefoon. Verdachte heeft de heer [slachtoffer] gewoonweg niet gezien en hem daarom geen voorrang verleend. Dat had wel gemoeten en daarmee had verdachte dit verschrikkelijke ongeluk kunnen voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee een gevaarlijke situatie heeft veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 11 november 2019 te Deventer,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende vanuit de richting van het centrum van Deventer en/of gaande in de richting van de kruising (rotonde)van de wegen, Laan van Borgele, de Keizer Karellaan en de Havezatelaan, daarmede heeft gereden over de weg, de Laan van Borgele, en terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Laan van Borgele, haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of voor die kruising, aan de rechter zijde van die weg, de Laan van Borgele, een in haar, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst
en die kruising (rotonde) is opgereden
en in strijd met voormeld bord B6 en/of het gestelde in artikel 80 van voormeld reglement geen voorrang heeft verleend aan een over die kruising (rotonde) rijdende, toen gezien haar,verdachtes rijrichting dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een fiets
en is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die op die kruising (rotonde) rijdende, toen gezien haar, verdachtes rijrichting dicht van links genaderd zijnde bestuurder van die fiets en die fiets,
ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, subsidiair:
de overtreding: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft naar voren gebracht dat het rijbewijs voor haar ongelooflijk belangrijk is. Zij heeft de auto nodig voor basale zaken als het doen van boodschappen, familiebezoek en het volgen van therapie. Verdachte loopt buitenshuis met twee krukken en kan maar korte stukjes lopen. Zij fietst niet meer, omdat zij dat niet meer kan. Ze heeft geen scootmobiel en wil dat ook niet, omdat zij zo lang mogelijk zo veel mogelijk wil blijven bewegen. Voorts heeft verdachte aangevoerd dat zij denkt dat ze niet beter gaat rijden als ze een half jaar niet zou mogen rijden. Als er bij de taakstraf rekening kan worden gehouden met haar lichamelijke beperkingen dan zou zij de taakstraf willen en kunnen verrichten.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Bij deelname aan het verkeer kunnen relatief kleine verkeersfouten, ontstaan door kortdurende afleiding, onoplettendheid of een verkeerde inschatting, grote en soms fatale gevolgen hebben waardoor het leven van verkeersdeelnemers en hun naasten voor langere tijd of onomkeerbaar verandert. Verdachte heeft als verkeersdeelnemer gevaar op de weg veroorzaakt, waardoor een verkeersongeluk is ontstaan waarbij de op een fiets rijdende [slachtoffer] is komen te overlijden. Daarmee is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. Ook al heeft de verdachte deze gevolgen van haar handelen niet gewild, feit is dat door haar toedoen een ander het leven is ontnomen. Verdachte zal die last verder moeten dragen. Het leed bij de nabestaanden zal ook door strafoplegging niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Strafoplegging dient bovendien niet alleen met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfout te geschieden, maar dient ook en vooral afgezet te worden tegen de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met wat in soortgelijke zaken als straf wordt opgelegd. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat zij al 60 jaar over een rijbewijs beschikt, regelmatig auto rijdt en niet eerder betrokken is geweest bij een verkeersongeval. Ook houdt de rechtbank rekening met het blanco strafblad van verdachte. De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat zij direct na het ongeval en ook daarna contact heeft gehouden met de echtgenote van de heer [slachtoffer] . Op de rechtbank is het handelen van verdachte overgekomen als blijk van oprechte spijt.
In zaken zoals deze, waarbij niet te hard is gereden, geen drank of drugs in het spel waren en de auto normaal functioneerde, maar de verkeersfout bestaat uit het niet (goed) kijken/opletten en geen voorrang verlenen, wordt doorgaans een geldboete opgelegd. Die zal de rechtbank in dit geval ook opleggen. Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete van € 1.000,-- passend en geboden.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende enige tijd de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd. Op basis van de persoonlijke omstandigheden, zoals die door verdachte ter zitting naar voren zijn gebracht, zal de rechtbank die ontzegging deels voorwaardelijk opleggen. Verdachte heeft verteld dat zij voor de meest basale zaken afhankelijk is van de auto en dat zij daarom niet langere tijd zonder auto kan. De rechtbank is van oordeel dat van verdachte gevraagd kan worden dat zij voor drie maanden in een ander manier van vervoer voorziet. De overige drie maanden zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen. Deze voorwaardelijke sanctie dient ook als extra prikkel voor verdachte om in het verkeer oplettend en voorzichtig te zijn.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 14a, 14b, 14c, 23 en 24 c Wetboek van Strafrecht en artikel 179 Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, subsidiair:
de overtreding: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeeld verdachte tot een
geldboeteter hoogte van
€ 1.000,-[duizend euro], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 [twintig] dagen hechtenis;
- ontzegt verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 [zes]maanden;
- bepaalt, dat deze bijkomende straf,
voor de duur van 3 [drie] maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een
proeftijd van 3 [drie] jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Rademacher, voorzitter, mr. H.R. Schimmel en mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie, eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019503162. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een schouwverslag d.d. 22 november 2019, opgesteld door drs. T. Gelderman, forensisch arts i.o.
3.p. 15-19.
4.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 1 december 2020.
5.p. 13-14.
6.p. 13-14.
7.p. 5 en 25.