ECLI:NL:RBOVE:2020:4266

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
249058 HA ZA 20-224
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en gebrekkig stukadoorswerk: vordering tot betaling en verrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Groenveste B.V. en [X] over een aannemingsovereenkomst. [X] had een woning laten bouwen door Groenveste, maar stelde dat het geleverde stukadoorswerk gebrekkig was. Groenveste had facturen gestuurd die door [X] onbetaald waren gelaten, omdat hij een beroep deed op verrekening van schade die hij had geleden door het gebrekkige werk. De rechtbank oordeelde dat Groenveste tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst, maar dat [X] in schuldeisersverzuim verkeerde omdat hij het aanbod van Groenveste om het werk te herstellen had afgewezen. De rechtbank wees de vordering van Groenveste tot betaling van de facturen toe, en wees de reconventionele vordering van [X] af. De rechtbank concludeerde dat er geen wilsovereenstemming was over een financiële oplossing en dat de schadevergoeding niet toewijsbaar was, omdat [X] niet tijdig had geklaagd over de gebreken. De proceskosten werden toegewezen aan Groenveste.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 249058 HA ZA 20-224
Vonnis van 25 november 2020
in de zaak van
besloten vennootschap
GROENVESTE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Staphorst,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Groenveste,
advocaat: mr. N. Bouwman te Staphorst,
tegen
[X],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [X] ,
advocaat: mr. A.J. Ter Wee te Meppel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 augustus 2020,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[X] heeft op 16 november 2018 een aannemingsovereenkomst gesloten met Groenveste. Op grond van deze overeenkomst heeft Groenveste de verplichting op zich genomen om voor een aanneemsom van € 537.500,00 (inclusief btw) een woning (hierna: de woning) te bouwen voor [X] in [plaats] . Op deze overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van werk 2013 (hierna: AVA 2013) van toepassing verklaard.
2.2.
Op 9 april 2019 heeft Groenveste een offerte uitgebracht met een prijsopgave voor meerwerk, die door [X] is geaccepteerd. Deze offerte ziet onder andere op het ‘sausklaar’ maken van wanden en plafonds.
2.3.
Een eerste opneming van het werk vindt plaats op 13 september 2019. Bij deze opneming heeft Groenveste een opleverrapport opgesteld, dat door partijen niet is ondertekend. Op 20 september 2019 vindt een tweede opneming plaats. [X] laat zich zowel op 13 als op 20 september 2019 bijstaan door bouwkundig adviesbureau [A] Ook [A] stelt een opleverrapport op, dat eveneens niet door partijen wordt ondertekend.
2.4.
Op 2 oktober 2019 klaagt [X] per e-mail bij Groenveste over de kwaliteit van het stukadoorswerk. Bijgevoegd bij deze e-mail zijn foto’s van het stukadoorswerk. [X] vraagt Groenveste in deze e-mail om met een oplossing te komen.
2.5.
[X] schakelt vervolgens een schildersbedrijf in om de gestucte oppervlaktes te schilderen. Op 19 november 2019 zijn partijen nogmaals door de woning gelopen. Hierna volgt een e-mailwisseling waarin door partijen wordt gediscussieerd over het stukadoorswerk. Op 3 december 2019 vindt nogmaals een bezichtiging door partijen plaats. In de e-mailwisseling die hierop volgt wordt door partijen naar een oplossing gezocht met betrekking tot het stukadoorswerk. Beide partijen stellen voorwaarden ten aanzien van een eventuele oplossing.
2.6.
Partijen schakelen vervolgens een onafhankelijk expert in om het stukadoorswerk te beoordelen. Deze deskundige, TB Afbouw (hierna: TBA), brengt op 20 februari 2020 een rapport uit. In dit rapport staat, voor zover van belang:
CONCLUSIE
(…) Op basis van de criteria in groep 1 kan gesteld worden dat het stukadoorswerk onvoldoende is. Dit betekent tegelijkertijd dat (op basis van hetgeen nu is aangetroffen) het stukadoorswerk op het moment dat met het aanbrengen van het muurverfsysteem werd aangevangen ook niet gereed was voor het aanbrengen van een muurverfsysteem.
Gesteld kan worden dat het stukadoorswerk over het algemeen onzorgvuldig- en op details zelfs zeer slordig is afgewerkt, ofwel het stukadoorswerk is/was niet afgewerkt conform hetgeen redelijkerwijs van sausklaar stukadoorswerk verwacht mag worden.
(…)
Ook de esthetische kwaliteit van het aangebrachte muurverfsysteem is niet conform hetgeen redelijkerwijs verwacht mag worden.
Bovendien zijn de wanden, plafonds en schuine dakvlakken voorafgaand aan het aanbrengen van het muurverfsysteem niet of nauwelijks geschuurd en geplamuurd terwijl dit een verplichting is van degene die het afwerksysteem aanbrengt (…).
OPMERKINGEN
(…)
Indien tekortkomingen aanwezig zijn ofwel onregelmatigheden in het stukadoorswerk worden aangetroffen die buiten de normale bewerking van de schilder vallen dan wordt de schilder (ofwel degene die het afwerksysteem aanbrengt) geacht dat hij de ondergronden waarop een muurverfsysteem als eindafwerking moet worden aangebracht (nog) niet voorziet van het muurverfsysteem doch hiervan melding maakt bij zijn opdrachtgever, zodat de stukadoor voorafgaand aan het aanbrengen van het muurverfsysteem voldoende gelegenheid heeft om deze tekortkomingen / oneffenheden te corrigeren.
Het aanbrengen van een muurverfsysteem kan dan ook min of meer worden beschouwd als een acceptatie van de ondergrond.
Opgemerkt dient te worden dat de aangetroffen oneffenheden in dit geval, qua ernst en omvang, aanmerkelijk meer is dan datgene wat onder de normale bewerking van de schilder zou vallen.
2.7.
TBA heeft op verzoek van [X] , op basis van het rapport van 20 februari 2020, een berekening gemaakt van de herstelkosten. TBA komt in deze berekening uit op een bedrag van € 20.550,27 (exclusief btw) aan herstelkosten.
2.8.
Op 16 maart 2020 stuurt (de gemachtigde van) [X] een brief aan Groenveste waarin hij aangeeft betaling van het restant van de aanneemsom op te schorten. Vervolgens past [X] in deze brief een verrekening toe met de schade die hij op dat moment naar eigen zeggen heeft geleden. De advocaat van Groenveste reageert hierop met een brief van 20 maart 2020 waarin hij [X] sommeert het nog openstaande bedrag aan facturen te voldoen. Bij brief van 31 maart 2020 geeft [X] aan niet aan de sommatie van Groenveste te zullen voldoen. In deze brief stelt [X] Groenveste in gebreke ten aanzien van het op dat moment nog niet voltooide tegelwerk.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Groenveste vordert – kort samengevat – dat de rechtbank [X] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt tot betaling aan haar van een bedrag van € 49.776,09, te vermeerderen met primair de wettelijke rente en subsidiair de contractuele rente, een bedrag van € 1.272,76 aan buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [X] in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[X] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover dit voor de beoordeling van belang is, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[X] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat tussen partijen is overeengekomen dat zij de conclusies van expertisebureau TBA als juist zullen aannemen, dat de in dit rapport vastgestelde gebreken in het door Groenveste uitgevoerde werk financieel gewaardeerd zouden worden en dat dit verrekend zou worden met wat [X] nog aan Groenveste zou hebben te voldoen. Daarnaast vordert [X] een verklaring voor recht dat Groenveste aan hem een bedrag verschuldigd is van € 51.355,09, primair op grond van de voornoemde verklaring voor recht, subsidiair op grond van wanprestatie. Verder vordert [X] dat de rechtbank overgaat tot verrekening, indien en voor zover [X] in conventie wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Groenveste. Ten slotte vordert [X] veroordeling van Groenveste in de proceskosten en nakosten.
3.5.
Groenveste voert gemotiveerd verweer.
3.6.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover dit voor de beoordeling van belang is, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

De facturen van Groenveste
4.1.
Groenveste heeft op grond van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst een zestal facturen toegezonden aan [X] , met een totaalbedrag van € 51.913,97. Deze facturen heeft [X] grotendeels onbetaald gelaten. Tussen partijen is niet in geschil dat [X] betaling van deze facturen aan Groenveste verschuldigd is, echter heeft [X] een beroep gedaan op opschorting. Groenveste stelt zich op het standpunt dat deze opschorting niet in redelijke verhouding staat tot de door [X] gestelde tekortkoming van Groenveste. Om te kunnen beoordelen of de opschorting door [X] proportioneel is ten opzichte van de gestelde tekortkoming van Groenveste, is de beoordeling in reconventie van belang. De rechtbank zal daarom eerst de vorderingen van [X] in reconventie beoordelen. Daarna gaat de rechtbank in op wat dit oordeel betekent voor de vordering in conventie.
in reconventie
4.2.
[X] stelt zich op het standpunt dat Groenveste tekortgeschoten is in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, omdat, kort gezegd, (1) de oplevertermijn is overschreden en (2) het stukadoorswerk gebrekkig is aangebracht.
De oplevertermijn
4.3.
[X] stelt zich op het standpunt dat hij met Groenveste een oplevertermijn is overeengekomen, en dat Groenveste deze termijn heeft overschreden. Hiertoe heeft [X] aangevoerd dat bij het tekenen van de aannemingsovereenkomst, waarbij verschillende personen namens Groenveste aanwezig waren, mondeling is afgesproken dat het werk voor week 30 (2019) klaar zou zijn. Dan begint namelijk de bouwvakantie en zou [X] de woning betrekken. Deze afspraak is bekrachtigd met een handdruk, aldus [X] . Groenveste is deze afspraak niet nagekomen, zodat Groenveste op grond van artikel 10 lid 3 AVA 2013 een bedrag van € 1.600,00 aan schadevergoeding verschuldigd is. Uit coulance heeft [X] bij de berekening van dit bedrag 20 september 2019 als opleverdatum gehanteerd.
4.4.
Groenveste voert aan dat er een datum genoemd kan zijn tijdens het gesprek waarbij de aannemingsovereenkomst is getekend, maar zij betwist dat dit als opleverdatum bedoeld was en door [X] als zodanig opgevat kon worden. Groenveste voert hiertoe aan dat er bij een dergelijk project altijd een slag om de arm wordt gehouden, en dat om die reden er ook geen opleverdatum in het contract is opgenomen. Daarnaast heeft Groenveste aangevoerd dat vanwege meerwerk de bouw van de woning vertraging heeft opgelopen.
4.5.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van Groenveste heeft [X] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat partijen de datum die tijdens het sluiten van de aannemingsovereenkomst genoemd is, bedoeld hebben als oplevertermijn. De rechtbank volgt [X] om die reden niet in zijn standpunt. Dit deel van de vordering, dat ziet op een bedrag van € 1.600,00 als schadevergoeding voor een te late oplevering, zal worden afgewezen.
Het stukadoorswerk in de woning
4.6.
[X] stelt zich op het standpunt dat het stukadoorswerk in de woning gebreken vertoont en dat Groenveste gehouden is de kosten van het herstel van deze gebreken te vergoeden. Naast de kosten van herstel, waarbij [X] de berekening van TBA als uitgangspunt neemt, dient Groenveste de kosten voor vervangende woonruimte, demontage en (her)montage, en het nadien schilderen en schoonmaken van de woning te voldoen, aldus [X] . In totaal komen deze kosten neer op een bedrag van € 51.355,09. [X] vordert dat hetgeen hij naar het oordeel van de rechtbank nog aan Groenveste verschuldigd zou zijn, met dit bedrag verrekend wordt.
4.7.
Groenveste stelt zich op het standpunt dat [X] het stukadoorswerk heeft aanvaard door een schilderbedrijf in te schakelen om de gestucte muren te laten schilderen. Nu [X] zonder overleg een schildersbedrijf heeft ingeschakeld, en niet bij Groenveste heeft geklaagd over het stukadoorswerk, kan hij zich niet meer beroepen op gebreken in het stukadoorswerk, aldus Groenveste.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat dat vast het stukadoorswerk aanvankelijk gebrekkig was aangebracht. Voor het antwoord op de vraag of Groenveste gehouden is tot herstel, is van belang of [X] dit gebrek heeft aanvaard. Op grond van artikel 7:758 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de opdrachtgever geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard, indien de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert. In de eerste plaats is daarom van belang of en wanneer de woning is opgeleverd en of [X] het stukadoorswerk toen heeft aanvaard.
4.9.
Wat vaststaat is dat [X] op 20 september 2019 de sleutels heeft gekregen van de woning en dat [X] de woning die dag in gebruik heeft genomen. Daarmee is de woning op die dag opgeleverd. Tussen partijen is niet in geschil dat het stukadoorswerk op dat moment gebrekkig was en hersteld diende te worden. Groenveste heeft in dat kader de stukadoor de opdracht gegeven om in de week volgend op de dag van oplevering herstelwerk te verrichten. Op het moment van oplevering heeft [X] het stukadoorswerk dan ook niet aanvaard. Er was dan ook sprake van een oplevering onder voorbehoud van herstel van gebreken.
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat het stukadoorswerk tot op heden niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Dit is ook de conclusie die TBA in haar rapport heeft getrokken. Aan het voorbehoud tot herstel is in die zin dan ook niet voldaan. Groenveste wijst erop dat [X] de schilder aan het werk heeft gezet voordat hij klaagde over het stukadoorswerk dat na de oplevering was aangepakt. Groenveste stelt dat [X] door het inschakelen van de schilder (alsnog) het stukadoorswerk heeft aanvaard, omdat het stukadoorswerk door het over te schilderen in gebruik wordt genomen. De rechtbank stelt vast dat de schilder inderdaad in opdracht van [X] aan het werk is gegaan voordat [X] , naar eigen zeggen op 2 oktober 2019, bij Groenveste over het stukadoorswerk heeft geklaagd. De omstandigheid dat [X] reeds opdracht had gegeven aan de schilder, betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat [X] het stukadoorswerk op dat moment heeft aanvaard. Artikel 7:758 lid 3 BW bepaalt weliswaar dat de aannemer is ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken, maar dit artikel is van toepassing op opleveringsgebreken. Groenveste heeft het stukadoorswerk waarvan vaststaat dat het hersteld diende te worden, na 20 september 2019 niet opnieuw aan [X] ter goedkeuring voorgelegd. Dat had, mede gelet op de omstandigheid dat het stukadoors werk al twee keer eerder door [X] was afgekeurd, wel op de weg van Groenveste gelegen. Hoewel [X] een risico nam, door zonder keuring het stukadoorswerk wel al te laten schilderen, ligt de verantwoordelijkheid voor het stukadoorswerk naar het oordeel van de rechtbank ook op dat moment nog bij Groenveste omdat het aan haar was om het oplevergebrek te herstellen.
4.11.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat het stukadoorswerk gebrekkig is en [X] dat gebrek niet heeft aanvaard, staat vast dat Groenveste is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Vervolgens is van belang of [X] om die reden recht heeft op een bedrag aan schadevergoeding.
Overeenstemming over een financiële oplossing?
4.12.
[X] stelt zich op het standpunt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een financiële oplossing. Deze oplossing houdt – kort gezegd – volgens [X] in dat het advies van een onafhankelijk deskundige gevraagd zou worden en dat de conclusies van dat advies in financiële zin gevolgd zouden worden.
4.13.
De rechtbank ziet in de e-mailwisseling tussen partijen in de loop van 19 november 2019 tot en met 19 februari 2020 dat aan de kant van Groenveste een duidelijk voorbehoud is gemaakt, inhoudende dat eerst een deel van de openstaande facturen betaald zou moeten worden voordat zij instemt met een financiële oplossing. Niet blijkt dat Groenveste van dat voorbehoud heeft afgezien. Uit het e-mailbericht van Groenveste dat zij wilde dat de afspraak met de deskundige door zou gaan, heeft [X] dat ook niet af kunnen leiden. Zoals Groenveste heeft toegelicht, had zij er belang bij dat de afspraak door zou gaan omdat de kosten voor de afspraak met de deskundige al werden gemaakt, en heeft zij alleen daarom ingestemd met het doorgaan daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er dan ook geen wilsovereenstemming over een financiële afwikkeling en heeft [X] dat ook niet zo kunnen begrijpen.
4.14.
Gelet op het voorgaande zal de door [X] gevorderde verklaring voor recht dat partijen zijn overeengekomen de conclusies van expertisebureau TBA als juist te zullen aannemen en deze conclusies in financiële zin zouden volgen, worden afgewezen.
(Schuldeisers)verzuim
4.15.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat Groenveste tekortgeschoten is in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en tussen partijen geen financiële oplossing is overeengekomen, is van belang of [X] recht heeft op vervangende schadevergoeding.
4.16.
Een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis levert in de eerste plaats een verplichting op om alsnog na te komen. Een schadevergoedingsplicht ontstaat indien de nakoming blijvend onmogelijk is, of de schuldenaar in verzuim is. Dat volgt uit artikel 6:74 BW. Voor verzuim is vereist dat de schuldenaar in gebreke is, bijvoorbeeld omdat hem een termijn is gesteld om alsnog (correct) na te komen.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat [X] wel heeft geklaagd over het stukadoorswerk. Ook heeft [X] een (financiële) oplossing voorgesteld. Echter is niet gesteld, en daarnaast ook niet gebleken, dat [X] Groenveste een termijn heeft gegeven om het stukadoorswerk alsnog te herstellen. [X] heeft Groenveste (bij brief van 31 maart 2020) enkel ten aanzien van het tegelwerk in gebreke gesteld. Het tegelwerk is echter, zo is gebleken tijdens de mondelinge behandeling, geen onderwerp meer van geschil. Groenveste is derhalve niet door [X] in gebreke gesteld ten aanzien van het stukadoorswerken en verkeert op dit punt dus ook niet in verzuim. [X] heeft hierom geen recht op vervangende schadevergoeding, zodat ook de vordering om voor recht te verklaren dat [X] recht heeft op schadevergoeding vanwege wanprestatie zal worden afgewezen, als ook het beroep van [X] in conventie op verrekening van zijn betalingsverplichting met een te ontvangen schadevergoeding.
4.18.
De rechtbank overweegt daarnaast dat Groenveste wel heeft aangeboden om het stukadoorswerk alsnog te herstellen, zoals volgt uit de WhatsAppberichten van 5 en 20 december 2019 en het e-mailbericht van 17 december 2019. In zijn algemeenheid moet worden aanvaard dat in het geval van een aannemingsovereenkomst als de onderhavige op de opdrachtgever de verplichting rust om de uitvoering van de overeenkomst voor de aannemer mogelijk te maken, onder meer door de daartoe noodzakelijke medewerking te verlenen. Weliswaar betreft het hier geen verbintenis waarvan de aannemer in rechte nakoming kan vorderen, maar dat doet er niet aan af dat wanneer de aannemer verhinderd wordt in de nakoming van de op hem rustende verplichting (tot realisatie van het hem opgedragen werk), dat leidt tot schuldeisersverzuim aan de zijde van de opdrachtgever (artikel 6:58 BW). Voor het intreden van schuldeisersverzuim is (in de regel) geen ingebrekestelling nodig. Zolang de opdrachtgever in verzuim is kan de aannemer zelf niet in verzuim geraken (artikel 6:61 lid 2 BW).
4.19.
Omdat [X] het hiervoor genoemde aanbod van Groenveste om het stukadoorswerk te laten herstellen, heeft afgewezen, verhindert [X] nakoming door Groenveste. [X] verkeert derhalve in schuldeisersverzuim. Op grond van artikel 6:54 BW bestaat geen bevoegdheid tot opschorting indien sprake is van schuldeiserverzuim. Van de mogelijkheid om maximaal 5% van de aanneemsom in depot te storten totdat alle gebreken zijn hersteld, als bedoeld in art. 7:768 BW, heeft [X] daarnaast geen gebruik gemaakt. Ook het beroep van [X] op opschorting gaat daarom niet op.
Conclusie
4.20.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [X] in conventie gehouden is tot betaling van de facturen en dat hem geen beroep op opschorting of verrekening toekomt. De vorderingen van [X] in reconventie zullen worden afgewezen.
4.21.
Omdat de rechtbank wel van oordeel is dat het stukadoorswerk tot op heden gebrekkig is, en Groenveste in beginsel nog steeds gehouden is tot herstel daarvan, overweegt de rechtbank uitdrukkelijk ten overvloede het volgende.
4.22.
[X] heeft aangegeven dat het alsnog herstellen van het stukadoorswerk schade oplevert, omdat de wanden en het plafond inmiddels zijn beschilderd en hij de woning met zijn gezin heeft betrokken. De gevolgschade die [X] noemt, bestaande uit demontage en hermontage van de inrichting, verhuizing inclusief het tijdelijk opslaan van meubels, vervangende woonruimte, schoonmaakkosten en na herstel van stukadoorswerk opnieuw beschilderen van de wanden, betreffen kostenposten die het gevolg zijn van de keuze van [X] om de schilder alvast aan het werk te zetten en de woning te betrekken voordat het stukadoorswerk was hersteld en (opnieuw) opgeleverd. Die keuze komt, gelet op het ontbreken van een ingebrekestelling aan Groenveste ten aanzien van het stukadoorswerk, voor rekening van [X] zodat ook de daaruit voortvloeiende kostenposten voor zijn risico zijn. Het alsnog laten herstellen van het stukadoorswerk komt wel voor rekening van Groenveste. Beide partijen hebben voor de begroting daarvan berekeningen overgelegd die zien op herstel van het stukadoorswerk tezamen met het schilderwerk. De rechtbank schat, in lijn met artikel 6:97 BW, de kosten voor herstel van enkel het stukadoorswerk op € 9.000,00.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.23.
Groenveste vordert een bedrag van € 1.272,76 aan buitengerechtelijke incassokosten. [X] heeft betwist dat Groenveste buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. Groenveste vordert eveneens een bedrag aan rente. [X] heeft hiertegen het verweer gevoerd dat indien de rechtbank van oordeel is dat op hem enige betalingsverplichting rust, dat gelet op de mailwisseling tussen partijen waarin werd gezocht naar een oplossing, enige rentevergoeding niet eerder zal hebben aan te vangen dan per datum dagvaarding, althans per 6 april 2020.
4.24.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Groenveste genoegzaam aangetoond dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, zodat dit bedrag als op de wet gegrond zal worden toegewezen. Ook de rente, zoals dit door Groenveste primair is gevorderd, zal als op de wet gegrond worden toegewezen, nu vast is komen te staan dat [X] gehouden is tot betaling van de facturen van Groenveste en hij betaling hiervan niet heeft mogen opschorten.
Proceskosten
4.25.
[X] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld, omdat de rechtbank van oordeel is dat hij een bedrag aan Groenveste moet betalen en Groenveste geen nader bedrag aan [X] moet betalen. [X] zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten en de nakosten. De nakosten worden begroot op het maximale tarief van € 157,00 en verhoogd met € 82,00 indien [X] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden. Omdat de conventie en reconventie in hetzelfde vonnis worden beoordeeld, bestaat slechts eenmaal recht op nakosten. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van Groenveste in conventie als volgt:
Griffierecht € 2.042,00;
Betekeningskosten € 85,09;
Advocaatkosten € 2.148,00 (zijnde: 2 punten (dagvaarding en mondelinge behandeling) maal € 1.074,00 per punt);
Totaal: € 4.275,09
4.26.
De rechtbank begroot de proceskosten in reconventie op € 537,00 aan advocaatkosten (zijnde: 0,5 punt (conclusie van antwoord in reconventie) maal € 1.074,00 per punt).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [X] om aan Groenveste te betalen een bedrag van € 49.776,09 aan hoofdsom;
5.2.
veroordeelt [X] om aan Groenveste te betalen een bedrag van € 960,70 aan rente, vermeerderd met de wettelijke rente verhoogd met 2% over de hoofdsom van
€ 49.776,09 vanaf 1 mei 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [X] om aan Groenveste te betalen een bedrag van € 1.272,76 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.4.
veroordeelt [X] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Groenveste vastgesteld op € 4.275,09;
5.5.
veroordeelt [X] in de nakosten, tot op heden aan de zijde van Groenveste begroot op € 157,00, te vermeerderen met een bedrag van € 82,00 in het geval dat [X] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, en te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na betekening van het vonnis tot aan de voldoening;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt [X] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Groenveste begroot op € 537,00;
in conventie en in reconventie
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op
25 november 2020.