ECLI:NL:RBOVE:2020:4345

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
ak_)20 _ 2376
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een gebiedsverbod opgelegd door de burgemeester van Twenterand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 16 december 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die door de burgemeester van Twenterand een gebiedsverbod was opgelegd. Dit verbod hield in dat verzoeker zich gedurende acht weken, van 19 november 2020 tot en met 14 januari 2021, niet mocht bevinden in of nabij de woning van zijn vriendin in Vriezenveen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zich wilde vestigen bij zijn vriendin. Tijdens de zitting op 10 december 2020 heeft verzoeker zijn argumenten gepresenteerd, waarbij hij stelde dat het besluit in strijd was met de Gemeentewet en dat er geen sprake was van een verstoring van de openbare orde.

De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester op basis van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bevoegd is om een gebiedsverbod op te leggen bij verstoring van de openbare orde. De rechter benadrukte dat de burgemeester een ruime beoordelingsvrijheid heeft en dat het besluit slechts terughoudend kan worden getoetst. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid kon oordelen dat er sprake was van een ernstige verstoring van de openbare orde, veroorzaakt door verzoeker, en dat het gebiedsverbod noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bestreden besluit rechtmatig was. De rechter oordeelde dat de burgemeester meer gewicht had mogen toekennen aan het algemeen belang van de openbare orde en de veiligheid van omwonenden dan aan het belang van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeerde dat het gebiedsverbod niet verder ging dan strikt noodzakelijk en voldeed aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2376

uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening

in de zaak tussen

[verzoeker] verzoeker,

gemachtigde: mr. D. van den Broek,
en

de burgemeester van Twenterand, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Ichoh.

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2020 heeft verweerder aan verzoeker een verbod opgelegd
om zich gedurende een periode van acht weken ingaande op 19 november 2020 tot en met
14 januari 2021, te bevinden in of nabij de woning aan [adres 1] te Vriezenveen, binnen een gebied gelegen binnen de volgende straten in Vriezenveen: Westeinde, Westerweilandweg, De Merel en Aadorpweg, zoals aangegeven op een bij het besluit behorende kaart.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2020. Verzoeker is verschenen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Ten aanzien van het vereiste spoedeisende belang overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker stelt dat hij zich wil vestigen aan [adres 1] te Vriezenveen waar zijn vriendin woonachtig is met wie hij sinds september 2020 een relatie heeft. Verzoeker heeft zijn woning in Winschoten verlaten nadat zijn vorige relatie was beëindigd. Voor afspraken met de reclassering moet verzoeker steeds naar Groningen reizen. Inmiddels is hij daar uitgeschreven. Om in deze regio geholpen te kunnen worden is een BRP-inschrijving
in de regio vereist en verzoeker kan nergens anders dan bij zijn vriendin terecht.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee een voldoende spoedeisend belang bestaat bij de gevraagde voorlopige voorziening
4. Verzoeker stelt dat verweerder hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld voorafgaand aan het bestreden besluit een zienswijze in te dienen. Verder is het bestreden besluit volgens hem in strijd met artikel 172a, eerste lid en vijfde lid, van de Gemeentewet, omdat van vrees voor verstoring van de openbare orde geen sprake is en omdat het OM
op 28 september 2020 reeds een gedragsaanwijzing heeft opgelegd die op 11 november 2020 is beëindigd. Tot slot voldoet het bestreden besluit volgens verzoeker niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat, voor zover de vereiste spoed zich niet verzette tegen het bieden van een mogelijkheid om zienswijzen in te dienen tegen het voorgenomen besluit, het niet bieden van deze mogelijkheid in bezwaar kan worden hersteld. Ter zitting heeft verzoeker bovendien zijn argumenten uitvoerig naar voren kunnen brengen
.
6. Anders dan verzoeker veronderstelt, heeft verweerder 172, derde lid, van de Gemeentewet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd en niet 172a van die wet.
Van strijd met het eerste en derde lid van 172a Gemeentewet kan dan ook geen sprake zijn.
7. Ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd
bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet heeft dit artikel betrekking op situaties waarin enerzijds geen overtreding van wettelijke voorschriften ter bewaring van de openbare orde plaatsvindt, terwijl anderzijds sprake is van een zodanige inbreuk op orde en rust dat niet meer van een aanvaardbaar niveau daarvan gesproken kan worden. Daartegen moet kunnen worden opgetreden.
De bepaling dient er toe de burgemeester ook in dergelijke gevallen bevoegd te verklaren
tot handelen. De burgemeester kan echter op basis van deze bepaling niet naar willekeur maatregelen ter bewaring van de openbare orde nemen. Er moet zich een verstoring van de openbare orde of ernstige vrees daarvoor voordoen en de bevelen moeten noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde. Voorts mogen de bevelen niet van wettelijke voorschriften afwijken en moeten ze proportioneel en subsidiair zijn (Kamerstukken I 1990/91, 19 403, nr. 64b, blz. 16-17).
Een verstoring van de openbare orde of ernstige vrees daarvoor kan worden veroorzaakt
door uiteenlopende feiten en omstandigheden die in voormelde bepaling niet nader zijn omschreven. Indien zich een dergelijke situatie voordoet, is de burgemeester bevoegd om
de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde. Welke inhoud en reikwijdte dergelijke bevelen mogen hebben, is in de bepaling evenmin nader omschreven. Derhalve is in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet aan
de burgemeester een aanzienlijke beoordelingsruimte gelaten om te bepalen of de openbare orde is verstoord dan wel ernstige vrees daarvoor bestaat en welke maatregelen daartegen moeten worden genomen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, waarin onder meer is vermeld dat de bepaling "is gericht op de voorkoming en bestrijding van allerlei ordeverstoringen" en "dat bevelen in zijn algemeenheid een meer ad-hoc-karakter dragen dan voorschriften" (Kamerstukken I 1990/91, 19 403, nr. 64b, blz. 16-18), volgt
dat de wetgever hiervoor bewust heeft gekozen. Indien de burgemeester zich onverwacht geconfronteerd ziet met een verstoring van de openbare orde of indien daar ernstige vrees voor bestaat, heeft hij op grond van deze bepaling de bevoegdheid om daartegen op te treden door het geven van bevelen die op de desbetreffende situatie zijn toegesneden.
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bevoegdheid van de burgemeester om
een gebiedsverbod op te leggen derhalve een discretionaire bevoegdheid is, waardoor de burgemeester bij toepassing van deze bevoegdheid een ruime mate van beoordelingsvrijheid heeft. Gelet hierop kan de voorzieningenrechter een dergelijk besluit slechts terughoudend toetsen.
9. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een op ambtseed opgemaakt rapport van de politie eenheid Oost-Nederland van 17 november 2020 ten grondslag gelegd en een rapport van een sociaal consulent van woningcorporatie Mijande te Vriezenveen van 17 november 2020.
Uit deze rapporten volgt volgens verweerder dat verzoeker in de nacht van 27 op 28 september 2020 in een psychotische toestand zich op het dak heeft begeven van de woning aan de [adres 1] te Vriezenveen van de vriendin van verzoeker en luid schreeuwend over het dak is gelopen en daarbij een ravage heeft aangericht door dakpannen van zich af te gooien. Verzoeker is daarna diverse woningen binnengedrongen en heeft grote schade aangericht: kapotte dakpannen, ingeslagen (dak)ramen, kapotgetrapte deuren en bloedsporen in diverse woningen. Het woonblok omvat de percelen aan [adres 2] [nummer 1] [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 6] te Vriezenveen. De buurtbewoners hebben zich genoodzaakt gezien om midden in de nacht uit hun eigen woning te vluchten. Het incident duurde uren met een enorme oploop van wijkbewoners die geëmotioneerd en in angst de situatie gadesloegen.
De politie is gealarmeerd en ter plaatse geweest en uiteindelijk moest er een arrestatieteam aan te pas komen om verzoeker aan te houden. Het incident heeft tot zeer traumatische ervaringen geleid voor de buurtbewoners. Bepaalde bewoners hebben professionele hulpverlening gezocht en staan inmiddels onder behandeling voor traumaverwerking.
Er heerst nog steeds veel angst onder de bewoners, alsmede een groot gevoel van onveiligheid in hun eigen woning. Zowel de politie als de woningcorporatie hebben
vele klachten en hulpvragen ontvangen van de bewoners vanwege het feit dat zij zich
na beëindiging van het gebiedsverbod van de Officier van Justitie op 11 november 2020 opnieuw geconfronteerd zagen met de aanwezigheid van verzoeker in de omgeving en de woning aan [adres 1] te Vriezenveen.
10. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder uit deze rapporten in redelijkheid kunnen concluderen dat in de nacht van 27 op 28 september 2020 sprake is geweest van een ernstige verstoring van de openbare orde door toedoen van verzoeker met traumatische gevolgen voor omwonenden en dat terugkeer van verzoeker naar (omgeving van) de woning van zijn vriendin gezien de impact die het incident heeft gehad op de buurt wederom voor verstoring van de openbare orde zorgt.
Zo wordt er in het rapport van de politie melding gemaakt van het feit dat enkele bewoners van [adres 2] onder behandeling staan voor traumaverwerking, een bewoner tot op de dag van rapportage uit angst voor verzoeker elders verblijft en bij een enkeling sprake is van ziekteverzuim ten gevolge van het incident. Volgens de betreffende politiefunctionaris kampt het betreffende deel van de woonwijk nog steeds met de gevolgen van het incident. Ook in het rapport van de sociaal consulent van de woningcorporatie staat dat de aanwezigheid van verzoeker in de woonomgeving na opheffing van het gebiedsverbod als zeer bedreigend en beangstigend is ervaren en een aantal bewoners zelfs wil verhuizen uit angst voor een volgende gebeurtenis.
Dat de angst van omwonenden voor verzoeker onterecht is omdat verzoeker nooit eerder een psychose heeft gehad en ook sinds 27/28 september geen klachten meer zou hebben gehad kan hieraan niet afdoen. Dit geldt evenzeer voor het door verzoeker gestelde, dat hij direct gehoor heeft gegeven aan de gedragsaanwijzing welke hem door het OM is opgelegd en hij uit respect voor de buurt en in de hoop dat de rust zou wederkeren pas na vier weken daartegen beroep heeft ingesteld.
11. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid meer gewicht toe kunnen kennen aan het algemene belang van herstellen van de openbare orde en het belang van omwonenden dan aan het belang van verzoeker. Temeer omdat verzoeker daar niet woont terwijl bewoners een groot belang hebben om in hun eigen woning en omgeving rust en veiligheid te ervaren. Daarbij komt dat het gebiedsverbod naar duur en omvang niet verder gaat dan strikt noodzakelijk en daarmee aan het proportionaliteitsvereiste voldoet. Niet is gebleken dat met een minder ingrijpend middel kon worden volstaan, zodat van strijd met het subsidiariteitsvereiste naar voorlopig oordeel ook geen sprake is.
12. Het bestreden besluit is naar voorlopig oordeel rechtmatig.
13. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid
van mr. A. Landstra, griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is buiten staat te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.