In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Vof [naam 1] te [plaats] (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van Enschede (verweerder). De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eiseres is opgelegd om te voorkomen dat reclameobjecten zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende worden geplaatst op openbare plaatsen binnen de gemeente Enschede. De rechtbank heeft vastgesteld dat de last is opgelegd naar aanleiding van overtredingen van artikel 2:42, tweede lid, onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Enschede. Eiseres heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, nadat haar bezwaar ongegrond was verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat handhavers van de gemeente hebben geconstateerd dat er regelmatig reclameobjecten werden geplaatst zonder toestemming, wat in strijd is met de APV. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijziging van de geadresseerde van de last van de handelsnaam naar eiseres niet in strijd is met het systeem van bezwaar, omdat eiseres niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank heeft ook overwogen dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd, omdat eiseres als overtreder kan worden aangemerkt op basis van functioneel daderschap.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.