ECLI:NL:RBOVE:2020:443

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
C/08/241132 / KG ZA 19-311
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatieverplichting m.b.t. verhaalsmogelijkheden op grond van art. 475g Rv

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaten, vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde, de rechtsopvolgster van haar wijlen ex-echtgenoot. De procedure is gestart naar aanleiding van een geschil over de verdeling van de gemeenschap tussen eiseres en haar ex-echtgenoot, waarbij gedaagde in juli/augustus 2018 onroerende zaken heeft verkocht. Eiseres heeft een executoriale titel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaruit blijkt dat gedaagde een bedrag van ruim € 63.000,-- aan eiseres verschuldigd is. Eiseres vordert in dit kort geding dat gedaagde gedetailleerde informatie verstrekt over haar inkomens- en vermogenspositie, zodat de tenuitvoerlegging van het arrest mogelijk kan worden gemaakt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde gehouden is om deze informatie te verstrekken, omdat er voldoende aanwijzingen zijn dat gedaagde mogelijk vermogensbestanddelen aan verhaal probeert te onttrekken. Gedaagde is veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de gevraagde informatie te verstrekken, met een dwangsom als prikkel tot nakoming. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/241132 / KG ZA 19-311
Vonnis in kort geding van 24 januari 2020
in de zaak van
[eiseres ],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres, verder te noemen [eiseres ] ,
advocaten mrs. T. van Dijken en K.D. de Boer te Groningen ,
tegen
[gedaagde ],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde, verder te noemen [gedaagde ] ,
advocaat mr. T. Çatak te Deventer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de producties 1 tot en met 29 van de zijde van [gedaagde ] ,
  • de bij faxbericht van 14 januari 2019 overgelegde vertalingen van een aantal eerder overgelegde producties van de zijde van [gedaagde ] ,
  • de mondelinge behandeling op 15 januari 2019, waar [eiseres ] niet in persoon is verschenen, maar zich heeft laten vertegenwoordigen door de heer [X] , bijgestaan door
  • de pleitnota van [gedaagde ] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald, dat vandaag bij vervroeging wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de verdeling van de gemeenschap van [eiseres ] en haar wijlen ex-echtgenoot, de heer [Z] . [gedaagde ] is de rechtsopvolgster van de heer [Z] .
2.2.
[gedaagde ] heeft in juli/augustus 2018 verkocht en geleverd aan een derde het zakenpand op de begane grond aan [het adres 1] en de (westelijke) woning op de eerste verdieping met berging aan [het adres 2] met bijbehorende bergingen te [woonplaats 3] zoals nader omschreven in de (aanvullende) notariële akte van levering van
17 augustus 2018 voor een bedrag van € 226.500,--.
2.3.
Bij arrest van 5 november 2019 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [gedaagde ] veroordeeld om aan [eiseres ] te betalen een bedrag van € 38.571,32 ter zake de verdeling van het appartement [het adres 3] te [woonplaats 3] en een bedrag van € 25.000,-- ter zake de verdeling van het appartement [het adres 1] te [woonplaats 3] .

3.Het geschil

3.1.
De vordering van [eiseres ] strekt ertoe dat [gedaagde ] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, wordt veroordeeld om aan de advocaat van [eiseres ] , althans aan de betekenende deurwaarder, althans op een wijze zoals de voorzieningenrechter in goede justitie bepaalt, schriftelijk, nauwkeurig, naar waarheid en met onderliggende schriftelijke bescheiden, gespecificeerde inlichtingen en opgave omtrent haar binnen- en buitenlandse inkomens- en vermogensposities en omtrent voor verhaal vatbare binnenlandse en buitenlandse goederen te verstrekken, met veroordeling van [gedaagde ] in de (na)kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde ] heeft gemotiveerd verweerd gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van het gevorderde vloeit voort uit de aard ervan en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 475g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de jurisprudentie ter zake een schuldenaar in beginsel verplicht is een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen te verschaffen. Hoe ver deze op de redelijkheid en billijkheid gebaseerde verplichting in een voorliggend geval reikt, hangt af van de concrete omstandigheden van dat geval. Bij het bepalen van de (reikwijdte van de) verplichting dient de rechter zich er rekenschap van te geven dat het wettelijk stelsel van informatie- en verantwoordings-verplichtingen niet wordt doorkruist (HR 20 september 1991, LJN: ZC0338). Indien aannemelijk is dat sprake is van het onttrekken van vermogensbestanddelen aan verhaal kan een verdergaande informatieverstrekking gerechtvaardigd zijn, zoals volgt uit, onder meer, het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 september 2011, ECLI:NL:GHAMS: 2011:BV0492. Ook dan gaat de, verdergaande, informatieplicht niet zover dat een schuldenaar gehouden is rekening en verantwoording af te leggen over zijn financiële handel en wandel.
4.3.
In dit geval beschikt [eiseres ] met het arrest van 5 november 2019 over een voor tenuitvoerlegging vatbare executoriale titel voor een totaalbedrag van ruim € 63.000,--. Niet in geschil is dat [gedaagde ] het bedrag van ruim € 63.000,-- niet heeft voldaan. [gedaagde ] is dan ook gehouden om inlichtingen over haar inkomens- en vermogenspositie te verschaffen om de tenuitvoerlegging van het arrest mogelijk te maken.
4.4.
In reactie op de dagvaarding heeft [gedaagde ] producties in het geding gebracht, en tijdens de mondelinge behandeling stellingen ingenomen, die informatie geven over haar inkomens- en vermogenspositie. Deze producties bevatten (voor een deel) de gevraagde informatie en geven (voor een deel) inzicht in de uitgaven die [gedaagde ] de afgelopen jaren heeft gedaan, maar laten ook vragen onbeantwoord en roepen zelfs vragen op. Zo kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de hand van deze producties noch de huidige inkomens- en vermogenspositie noch de op dit moment voor verhaal vatbare goederen van [gedaagde ] worden vastgesteld. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat er in deze zaak voldoende grondslag is voor het vermoeden dat [gedaagde ] heeft geprobeerd inkomens- en vermogensbestanddelen aan mogelijk verhaal van [eiseres ] te onttrekken. Redengevend daarvoor is dat [gedaagde ] in juli//augustus 2018 onroerende zaken aan een derde heeft verkocht en geleverd voor een bedrag van € 226.500,--, en [eiseres ] onweersproken heeft gesteld dat er, gelet op de informatie uit het hypothecaire uittreksel van het Kadaster, ten minste een overwaarde was van € 146.000,--, terwijl [gedaagde ] nadien een bedrag van in totaal € 100.000,-- (2 x
€ 50.000,--) heeft overgemaakt naar haar zoon. [gedaagde ] heeft weliswaar verklaard dat met het bedrag van € 100.000,-- schulden, waaronder advocaatkosten en verblijfs- en zorgkosten in Turkije, zijn betaald, maar zij heeft dit onvoldoende onderbouwd en geconcretiseerd. Voor zover in dit verband wordt gewezen op de kosten van haar toenmalige advocaat, wordt overwogen dat deze volgens haar € 69.000,-- bedroegen, zodat er nog (in ieder geval) een bedrag van € 31.000,-- resteert. Daarnaast valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, op voorhand niet in te zien waarom het bedrag van € 100.000,-- aan haar zoon is overgemaakt en niet rechtstreeks aan haar schuldenaren. Verder heeft [gedaagde ] in de maand augustus 2018
- na de verkoop en levering van de onroerende zaken - diverse keren (in ieder geval 10 keer) een bedrag van € 2.000,-- contant opgenomen, terwijl zij geen afdoende verklaring met onderbouwing heeft gegeven waar deze bedragen aan zijn besteed. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de door [gedaagde ] gestelde (verbouwings)kosten met betrekking tot de woning in [woonplaats 2] voor het overgrote deel pas in oktober 2018/begin november 2018 zijn gemaakt, waarbij er overigens ook niet aan voorbij kan worden gegaan dat de niet gespecificeerde posten “overige kosten” volgens de opgave van [gedaagde ] € 7.000,-- respectievelijk € 4.635,-- bedragen.
4.5.
Met inachtneming van het vorenstaande acht de voorzieningenrechter een verdergaande en meer gedetailleerde informatieverstrekking gerechtvaardigd. Deze informatieverstrekking gaat, zoals al overwogen, evenwel niet zover dat [gedaagde ] gehouden is om algehele rekening en verantwoording af te leggen.
4.6.
Om (onnodige) executieproblemen te voorkomen overweegt de voorzieningenrechter met betrekking tot de gevorderde informatie het volgende. [gedaagde ] dient een gedetailleerd overzicht met informatie te verstrekken over de volgende bronnen van inkomen en/of vermogen op het moment van uitbrengen van de dagvaarding, te weten
2 januari 2020:
alle binnen- en buitenlandse bankrekeningen en beleggingen (bankafschriften met saldigegevens);
de belastingaangifte(s) en belastingaanslag(en) vanaf het jaar 2018;
een lijst van al haar roerende zaken, waaronder auto’s, horloges, sieraden en andere kostbaarheden, en inboedel;
binnenlandse of buitenlandse onroerende zaken.
4.7.
De termijn waarbinnen [gedaagde ] de informatie moet verstrekken wordt bepaald op veertien dagen na betekening van dit vonnis. Oplegging van een dwangsom als prikkel tot nakoming van de veroordeling is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden. De dwangsom wordt - op na te melden wijze -gematigd en gemaximeerd.
4.8.
[gedaagde ] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres ] . Deze kosten worden begroot op € 1.386,93 (€ 980,-- aan salaris advocaat, € 304,-- aan griffierecht en € 102,93 aan explootkosten dagvaarding). De gevorderde nakosten zullen ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde ] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaat van [eiseres ] , althans aan de gerechtsdeurwaarder die dit vonnis aan [gedaagde ] betekent, een gedetailleerd overzicht, gestaafd met schriftelijke bewijsstukken, te verstrekken van de volgende bronnen van inkomen en/of vermogen op het moment van uitbrengen van de dagvaarding, te weten 2 januari 2020:
a. alle binnen- en buitenlandse bankrekeningen en beleggingen (bankafschriften met saldigegevens);
b. de belastingaangifte(s) en (voorlopige) belastingaanslag(en) vanaf het jaar 2018;
c. een lijst van alle roerende zaken, waaronder auto’s, horloges, sieraden en andere kostbaarheden, en inboedel;
d. binnenlandse of buitenlandse onroerende zaken;
5.2.
veroordeelt [gedaagde ] om aan [eiseres ] een dwangsom te betalen van € 250,-- voor iedere dag dat zij niet of niet geheel aan de tegen haar onder 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,-- is bereikt, met dien verstande dat geen dwangsom kan worden verbeurd in het geval [gedaagde ] naar waarheid opgave doet dat zij enig inkomens- of vermogensbestanddeel niet heeft, maar daarvan geen bewijsstukken overlegt omdat zij deze niet heeft;
5.3.
veroordeelt [gedaagde ] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres ] tot op heden begroot op € 1.386,93;
5.4.
veroordeelt [gedaagde ] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde ] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
24 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: