ECLI:NL:RBOVE:2020:4471

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
C/08/239490 / HA ZA 19-495
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de kwalificatie van een contractuele relatie als duurovereenkomst tussen handelspartners

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de besloten vennootschap Serv-RD B.V. De rechtbank moest beoordelen of de samenwerking tussen [eiseres] en Serv-RD gekwalificeerd kon worden als een duurovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een duurovereenkomst, maar van afzonderlijke overeenkomsten. De rechtbank stelde vast dat, hoewel er een bestendige handelsrelatie was, deze niet voldeed aan de kenmerken van een duurovereenkomst. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en benadrukte dat een duurovereenkomst niet alleen gebaseerd is op langdurige relaties, maar ook op de verplichting tot voortdurende prestaties. De rechtbank concludeerde dat de contractuele relatie tussen [eiseres] en Serv-RD niet de vereiste continuïteit en verplichtingen vertoonde die kenmerkend zijn voor een duurovereenkomst. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en de proceskosten werden aan [eiseres] en [eiser] opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Vonnis in de hoofdzaak en in het incident van 9 december 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/08/239490 / HA ZA 19-495 van

1.[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. E.H. Groen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SERV-RD B.V.,
gevestigd te Haaksbergen,
gedaagde,
advocaat mr. R. Kroon te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [eiser] en Serv-RD genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak en in het incident

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 22 juli 2020, waarin alsnog een mondelinge behandeling is gelast zowel in de hoofdzaak als in het incident;
  • het proces-verbaal van de op 21 oktober 2020 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is weer vonnis bepaald waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling zowel in de hoofdzaak als in het incident

2.1.
De rechtbank verwijst naar en handhaaft hetgeen bij tussenvonnis is overwogen.
2.2.
Aan de orde is hoe de relatie/samenwerking van [eiseres] en Serv-RD juridisch moet worden gekwalificeerd. In geschil is allereerst of deze contractuele relatie gekwalificeerd moet worden als duurovereenkomst, die – al dan niet met in achtneming van een opzegtermijn – door Serv-RD kon worden opgezegd en of [eiseres] en/of [eiser] uit dien hoofde jegens Serv-RD aanspraak kan maken op een provisie van 10% van de omzet uit de meetkabels voor Eaton en een toeslag van 10% over de daarvoor bij Cellpack aangeschafte stekkersets. [eiseres] c.s. stelt zich op het standpunt dat de afspraken die met betrekking tot de provisie en de opslag mondeling met [X] namens de aan hem gelieerde ondernemingen BIM zijn gemaakt, ook zijn gaan gelden voor Serv-RD omdat sprake is van (continuering van) een duurovereenkomst. Serv-RD betwist dat en stelt dat “slechts” sprake is geweest van afzonderlijke overeenkomsten tussen Serv-RD en [eiseres] , dat [eiser] daarbij geen partij is en dat die overeenkomsten losstaan van de voorgaande overeenkomsten tussen [eiseres] en BIM.
2.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat wel sprake is c.q. moet zijn van een duurovereenkomst wijst [eiseres] erop dat sprake is van een bestendige handelsrelatie. De rechtbank begrijpt het standpunt van [eiseres] aldus dat zij stelt dat [eiseres] mondeling met [X] namens BIM een overeenkomst heeft gesloten over de 10% provisie en opslag, dat [X] als (middellijk) bestuurder ook Serv-RD aan die overeenkomst heeft gebonden en dat de op die overeenkomst gebaseerde handelwijze steeds, ook door Serv-RD en ook ná het overlijden van [X] , ongewijzigd is voortgezet. De rechtbank begrijpt ook dat, voor zover Serv-RD - anders dan [eiseres] - meent dat geen sprake is van overgang van onderneming tussen BIM Beheer B.V. en Serv-RD, [eiseres] zich subsidiair op het standpunt stelt dat sprake is van een stilzwijgende inbreng in Serv-RD van de overeenkomst die Jocombi c.s. met BIM had, waarmee in feite sprake is van contractsvernieuwing.
2.4.
De rechtbank begrijpt het standpunt van Serv-RD aldus, dat Serv-RD allereerst betwist dat sprake is van een duurovereenkomst waaraan Serv-RD door (middellijk) bestuurder [X] rechtsgeldig is gebonden. Voorts stelt Serv-RD dat, zo onverhoopt wel sprake mocht zijn van een duurovereenkomst, deze inmiddels is geëindigd. Serv-RD legt aan haar stelling dat van een duurovereenkomst geen sprake is ten grondslag dat de contractuele relatie tussen [X] (c.q. de aan hem gelieerde ondernemingen BIM) met [eiseres] in mei 2016 is geëindigd. [X] kan op dat moment Serv-RD niet rechtsgeldig hebben gebonden aan het voorzetten van deze overeenkomst, ten eerste omdat Serv-RD op dat moment nog niet was opgericht en ten tweede omdat [X] daartoe op grond van de statuten zonder instemming van de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) niet bevoegd was. Deze instemming is nooit gegeven. Ook betwist Serv-RD dat zij de handelwijze zoals deze bestond in de relatie tussen [eiseres] en BIM ongewijzigd heeft voortgezet: voor zover haar bekend heeft [eiseres] geen werk aan Serv-RD uitbesteed en verrichte Serv-RD geen werkzaamheden in opdracht van [eiseres] . Het klopt dat [eiser] [X] destijds bij Eaton heeft geïntroduceerd en het aldus ontstane contact uiteindelijk via [X] voor Serv-RD bij Eaton een ingang heeft opgeleverd, maar dit leidt niet tot aanspraken van [eiseres] op Serv-RD dan wel verplichtingen van Serv-RD jegens [eiseres] . Nadat [X] Serv-RD in contact had gebracht met Eaton is er een contractuele relatie tussen Serv-RD en Eaton tot stand gekomen, op grond waarvan Serv-RD vanaf 8 juni 2017 meetkabels is gaan leveren aan Eaton. [eiseres] speelde bij de (totstandkoming van de) contractuele relatie tussen Serv-RD en Eaton geen enkele rol, althans niet anders dan als leverancier die in opdracht van Serv-RD stekkers leverde, aldus Serv-RD. [eiseres] leverde Serv-RD geen meetkabels, die kocht (en koopt) Serv-RD elders, zo stelt laatstgenoemde. Serv-RD betwist dat [Y] zou hebben erkend dat [eiseres] van Serv-RD provisie ontvangt voor meetkabelorders die Eaton bij Serv-RD plaatst en Serv-RD overzichten van leveringen aan [eiseres] verschaft. Serv-RD heeft tot ná het overlijden van [X] meerdere keren Cellpackstekkers gekocht bij [eiseres] . Dit is in de visie van Serv-RD echter niet gebeurd op basis van een duurovereenkomst, maar op basis van steeds afzonderlijke overeenkomsten/opdrachten. Toen [Y] zich na het overlijden van [X] met de in- en verkoop van de stekkers/meetkabels ging bemoeien, ontdekte hij dat [eiseres] duur was en dat daardoor de marge op de meetkabels verdampte. Omdat [Y] de toegevoegde waarde van inkoop via [eiseres] niet in zag heeft Serv-RD besloten om de stekkers elders (te weten rechtstreeks bij Cellpack) in te kopen. Daar heeft zij [eiseres] naar haar zeggen van in kennis gesteld.
2.5.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Zoals reeds eerder is overwogen is Jocombi de eenmanszaak van [eiseres] . Dat maakt dat [eiseres] en niet [eiser] in dit geschil partij is. Dat alle contacten van de eenmanszaak via [eiser] liepen en dat hij als gevolmachtigde van [eiseres] optrad, maakt niet dat hij thans een zelfstandig rechtens te honoreren belang heeft bij toewijzing van enig deel van het gevorderde/verzochte. Ook als zou worden aangenomen dat [eiser] de uitvinder van de meetkabels is, kan [eiser] daaraan in dit geschil geen rechtens te honoreren belang ontlenen en als partij optreden. Bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting is zulks door de rechtbank aan [eiser] voorgehouden voor inhoudelijke reactie, met als resultaat dat hij daartegen niets (meer) heeft ingebracht.
Hieruit volgt dat de vorderingen voor zover die door [eiser] in de hoofdzaak en in het incident zijn ingesteld, moeten worden afgewezen.
2.6.
Kern van het geschil tussen de resterende partijen is of de samenwerking tussen deze partijen kan worden gekwalificeerd als duurovereenkomst. Ter onderbouwing van haar standpunt dat daarvan sprake is heeft [eiseres] onder meer verwezen naar een vonnis van de rechtbank Midden Nederland van 15 juli 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:5334. Serv-RD erkent dat dit vonnis - en naar de rechtbank begrijpt meer specifiek het daarin gehanteerde toetsingskader - relevant is, maar is van mening dat de stellingen van [eiseres] door dat vonnis niet worden “aangekleed”.
2.7.
Het kader dat in die zaak is neergezet is naar het oordeel van de rechtbank ook in deze zaak van belang: het belangrijkste kenmerk van duurovereenkomsten is dat deze niet verplichten tot eenmalige, voorbijgaande prestaties, maar – gedurende bepaalde of onbepaalde tijd – tot prestaties die gedurende zekere tijd voortduren, herhaald worden of elkaar opvolgen (bijvoorbeeld huur, arbeidsovereenkomst, verzekering). Van belang is dat een duurovereenkomst ook een ‘raamovereenkomst’ kan zijn, waarbinnen partijen steeds aflopende overeenkomsten sluiten (bijv. een distributieovereenkomst). Langdurige (handels)relaties vallen in beginsel niet onder het begrip duurovereenkomst, maar kunnen wel een overeenkomstige juridische betekenis hebben, bijvoorbeeld als basis van vertrouwen of toepassing van de door partijen jegens elkaar in acht te nemen redelijkheid en billijkheid. Zoals elke overeenkomst, komt een duurovereenkomst in beginsel tot stand door aanbod en aanvaarding (elk al dan niet stilzwijgend). Voor de totstandkoming van een duurovereenkomst is echter niet steeds vereist dat sprake is van een als
zodanig aanwijsbaar (al dan niet stilzwijgend) aanbod en een als zodanig aanwijsbare (al dan niet stilzwijgende) aanvaarding. Het antwoord op de vraag of een duurovereenkomst is tot stand gekomen, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Zo kan, onder omstandigheden, een langdurige handelsrelatie in het kader waarvan opeenvolgende transacties worden verricht, na verloop van tijd uitgroeien tot een
duurovereenkomst (raamovereenkomst) voor onbepaalde tijd. Voor de beantwoording van de vraag of er (al) sprake is van een duurovereenkomst of (nog steeds) slechts van een reeks losse contracten blijken in de feitenrechtspraak als relevante omstandigheden onder meer te worden aangemerkt: de duur van de relatie, de exclusiviteit van de samenwerking, de intensiteit van het overleg c.q. contact, de afspraak tot het gebruik van telkens dezelfde standaardovereenkomst en jaarlijkse prijsonderhandelingen terwijl leveranties doorlopen op grond van oude prijzen.
2.8.
[eiseres] baseert het bestaan van de door haar gestelde duurovereenkomst waaraan zij bescherming wenst te ontlenen op - kort gezegd - het bestaan van een langdurige handelsrelatie dan wel een bestendige samenwerking volgens jarenlang ongewijzigde afspraken. Daarbij miskent zij echter dat Serv-RD pas vanaf april 2017 de handelspartner van [eiseres] is. Dat sprake is geweest van een overgang van onderneming tussen BIM Beheer B.V. en Serv-RD is indachtig de desbetreffende tegenspraak van Serv-RD niet adequaat (nader) gesteld noch is van het bestaan van die overgang anderszins gebleken, zodat in rechte moet worden aangenomen Serv-RD geen rechtsopvolger is op wie mogelijke verplichtingen uit hoofde van een (duur)overeenkomst tussen [eiseres] en BIM Beheer B.V. van rechtswege zijn overgegaan. Het enkele feit dat de heer [X] de contactpersoon van [eiseres] is geweest namens zowel BIM Beheer B.V, als (tot zijn overlijden) namens Serv-RD, is in dit kader niet voldoende te noemen.
2.9.
Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank sprake van contractsovername. De ingevolge artikel 6:159 Burgerlijk Wetboek voor overdracht van de/een overeenkomst vereiste akte tussen BIM Beheer B.V. als overdragende partij en Serv-RD als overnemende partij, ontbreekt. Van contractsvernieuwing zou sprake kunnen zijn als aan een laatstelijk tussen [eiseres] en BIM Beheer B.V. gesloten overeenkomst uitvoering wordt gegeven door Serv-RD in plaats van BIM Beheer B.V. Dat laatste wordt door [eiseres] c.s. gesteld en door Serv-RD gemotiveerd betwist, waarbij door [eiseres] niet adequaat – immers slechts in algemene zin - bewijslevering is aangeboden. Ambtshalve zal de rechtbank [eiseres] hier niet met bewijslevering belasten.
2.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] nimmer een schriftelijke overeenkomst met betrekking tot de meetkabels voor Eaton en de daarvoor benodigde stekkersets heeft gesloten; niet met BIM HJ, niet met BIM Beheer B.V. en ook niet met Serv-RD. Dat een dergelijke overeenkomst mondeling tot stand is gekomen en dat de inhoud van die overeenkomst is geweest zoals door [eiseres] is geschetst (zie rechtsoverweging 2.3 en 2.4 van het in deze zaak gewezen vonnis van 22 juli 2020) is indachtig de gemotiveerde tegenspraak van Serv-RD naar het oordeel van de rechtbank niet genoegzaam in rechte komen vast te staan. Weliswaar heeft [eiseres] lange tijd in de verhouding met BIM gehandeld zoals hiervoor beschreven, maar niet is gebleken dat deze samenwerking meer was dan een samenwerking die met het sluiten van steeds afzonderlijke overeenkomsten / transacties werd voortgezet zolang de betrokken partijen vonden dat de voorwaarden waaronder werd gehandeld recht deden aan de manier waarop de handel tot stand was gekomen en steeds tot stand kwam.
2.11.
Meer in het bijzonder is niet gebleken dat sprake was van een verplichting om deze handelwijze voor een bepaalde tijd voort te zetten. Evenmin is gebleken dat exclusiviteit van de samenwerking is overeengekomen. [eiseres] heeft daar waar het gaat om de meetkabels voor Eaton in elk geval twee verschillende handelspartners (BIM HJ en BIM Beheer B.V.) gehad bij wie zij na de ontvangst van een inkoopopdracht van Eaton een inkooporder plaatste, waarna zijn Eaton een factuur met een opslag van 10% stuurde. In haar visie is [eiseres] in de relatie met Serv-RD eveneens gerechtigd een factuur met een opslag van 10% aan Eaton te sturen. Dat is er vanwege gebrek aan medewerking aan de kant van Serv-RD niet van gekomen. Serv RD weigert immers aan [eiseres] de gegevens te verstrekken op basis waarvan [eiseres] een opslag van 10% kan berekenen. Ook de door [eiseres] bij Cellpack ten behoeve van de meetkabels van Eaton ingekochte stekkersets factureerde zij door aan drie verschillende (rechts)personen, te weten BIM HJ, BIM Beheer B.V. en Serv-RD. Dat [X] bevoegd was deze (rechts)personen te vertegenwoordigen, waaronder mede ingevolge het bepaalde ex artikel 2:240 Burgerlijk Wetboek het op 8 april 2016 opgerichte Serv-RD, maakt niet dat in deze genegeerd kan worden dat [eiseres] wel degelijk te maken had met een andere (rechts)personen als handelspartner. Dit bezien naast de in de loop der tijd gewijzigde werkwijze, als gevolg waarvan [eiseres] als tussenschakel verdween en Eaton rechtstreeks orders plaatste bij BIM Beheer B.V. en later bij Serv-RD, maakt indachtig al het hiervoor overwogene dat in dit geval van een duurovereenkomst geen sprake kan zijn.
2.12.
Voor dit oordeel is ook steun te vinden in het volgende. Serv-RD is als laatste in de rij van de handelspartners van [eiseres] al snel, namelijk vóór het overlijden van [X] , met [eiseres] het gesprek aangegaan om de voorwaarden van de samenwerking te bespreken. Bij dit gesprek waren namens Serv-RD [X] en [Y] aanwezig en was [eiser] aanwezig als vertegenwoordiger van [eiseres] . Uit de e-mail van 5 januari 2018 van [Y] aan [eiser] blijkt dat toen is uitgesproken dat ‘(…)
we oude relaties respecteren zoals ze zijn. Het is niet de bedoeling om jou brood uit de mond te stoten maar om samen de business te bouwen. Wij zijn inmiddels drukdoende om met alternatieve leveranciers te praten voor het maken van de stekersets zodat rendementen zullen stijgen’.
2.13.
Uit de e-mail van 14 november 2017 blijkt dat [Y] en [eiser] kort ná het overlijden van [X] een gesprek hebben gehad over de productie van Eaton kabelsets. Daarbij is – zo is onweersproken gesteld – namens [Y] namens Serv-RD aangegeven:
‘(…) dat met het huidige prijs- en kostenniveau, de bijdrage van de sets voor Serv-RD dusdanig laag is dat der momenteel geld bij moet. (…)
Op dit moment krijgt Jocombi een provisie van 10% over de bruto verkoopprijs. Daarnaast verdient Hollander met het assembleren van de sets. Conclusie is dat iedereen er aan verdient behalve Serv-RD. Feit is dat de aantallen sets toenemen dus iedereen gaat meer verdienen en wij gaan meer verliezen. (…) Wij realiseren ons dat jij als persoon erg belangrijk bent geweest bij het initialiseren van deze handel. Dat willen wij ook niet bagatelliseren en ere wie ere toekomt. Toch willen wij jou voorstellen om het verdienmodel iets te gaan wijzingen. Zoals gezegd stijgen de aantallen, dus onder aan de streep zal je er niet minder aan overhouden. Ons voorstel is om Jocombi voor 2018 een provisie uit te keren van 10% over de totale inkoopprijs i.p.v. de bruto verkoopprijs. (…) Ons rendement gaat dan iets omhoog met ca. 2,5%. (…) Donderdag hebben wij een afspraak met Cellpack. Daarbij bespreken wij om een aantal van onze mensen te trainen voor het vervaardigen van Cellpack kabelsets. Daarnaast zullen we het houden van voorraden bespreken en willen wij graag rechtstreeks inkopen bij Cellpack.’.
2.14.
Uit de e-mail van 29 januari 2019 van [eiser] aan de heer [B] van Cellpack blijkt dat er op 16 november 2017 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de vertegenwoordigers van [eiseres] , Serv-RD en Cellpack. Volgens [eiser] is bij die gelegenheid afgesproken dat Serv-RD vanaf dat moment rechtstreeks inkopen doet bij Cellpack (zonder tussenkomst van [eiseres] ) behoudens de bestellingen die worden gedaan ten behoeve van onderdelen die voor het produceren van kabels voor Eaton bestemd zijn. Die bestellingen dienen via [eiseres] te (blijven) lopen.
Op verzoek van [Y] weigert de heer [B] aan [eiser] het van deze bijeenkomst gemaakte gespreksverslag toe te zenden.
2.15.
In een e-mail van 2 januari 2018 schrijft [Y] aan [eiser] :
‘Zoals gezegd kunnen we naar Eaton de prijzen geleidelijk aan verhogen, echter zal dit met 3-4% per jaar gaan. (…) De prijsopzet van [X]destijds bevatte een aantal componenten niet: (…) Feit blijft dat de kosten en het risico aan de zijde van Serv-RD liggen. Bij Cellpack geef jij aan dat Jocombi een toeslag berekent op iedere bestelde stekkerset. Indien een dergelijke marge binnen de verkoopprijs van kabelsets mogelijk is, heb ik daar geen enkele moeite mee. Echter dat is niet het geval en berekenen we dus marge op marge. Dat is niet fair. Dus vraag: hoeveel bereken jij nu over de stekersets van Cellpack? Is dat inderdaad 10% zoals je in Almere vertelde?’
2.16.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat Serv-RD zich (meteen) niet heeft willen conformeren aan de voorwaarden van de samenwerking, welke voorwaarden in dit geval in feite zijn te herleiden tot de prijs. De twee 10% afspraken die in de verhouding tussen [eiseres] en BIM HJ en B.V. hebben gegolden zijn door Serv-RD niet (daar waar het gaat om de 10% over de meetkabels), dan wel slechts kort (daar waar het gaat om de 10% over de stekkersets) geaccepteerd. Toen onderhandelingen over aanpassing van deze voorwaarden tot niets leidden, mocht Serv-RD beslissen voortaan stekkersets bij een ander / rechtstreeks bij Cellpack in te kopen. Nu Serv-RD de handelspartner is waarmee Eaton op dit moment (afzonderlijke) overeenkomsten sluit over de aanschaf van meetkabels, is zij niet verplicht om een percentage daarover af te dragen aan [eiseres] . Daarvoor bestaat geen juridische grondslag nu van een overgenomen (duur)overeenkomst geen sprake is, zodat Serv-RD niet op die grond aan de destijds met BIM gemaakte afspraken kan zijn gebonden.
2.17.
Van een bestendige handelsrelatie die is uitgegroeid tot een duurovereenkomst tussen [eiseres] en Serv-RD is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. Niet alleen bestaat die relatie daarvoor te kort, maar ook is van bestendigheid geen sprake nu partijen continu (zonder tastbaar resultaat) in overleg zijn geweest over de voorwaarden van een samenwerking. In dat overleg heeft het verleden meegewogen in die zin dat Serv-RD niet onwelwillend heeft gestaan tegenover het waarderen van de rol die [eiser] heeft gespeeld in de ontwikkeling van de meetkabels en de introductie via [X] bij Eaton, maar een aangepaste waardering was kennelijk voor [eiseres] niet bespreekbaar. Nu voormelde correspondentie de door Serv-RD ingenomen standpunten op juistheid onderschrijft en de door [eiseres] ingenomen standpunten voldoende gemotiveerd weerlegt, wordt aan bewijslevering aan de zijde van [eiseres] niet toegekomen. Daarvoor is te weinig (nader) gesteld. Ook hier geldt dat de rechtbank [eiseres] niet ambtshalve in de gelegenheid zal stellen om bewijs bij te brengen.
2.18.
Nu [eiseres] de door [eiser] in de meetkabels geïnvesteerde kennis niet (zo al mogelijk) door middel van een intellectueel eigendomsrecht heeft beschermd, stond Serv-RD juridisch niets in de weg aan het verbreken van de banden [eiseres] . Nu (dus) sprake is geweest van afzonderlijke overeenkomsten is het in acht nemen van een opzegtermijn niet aan de orde, en kan het achterwege laten van een opzegtermijn niet worden verweten.
2.19.
De consequentie van het voorgaande is dat ook alle vorderingen van [eiseres] , zowel in de hoofdzaak als in het incident, moeten worden afgewezen.
2.20.
Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
2.21.
De kosten van dit geding aan de zijde van Serv-RD, zowel in de hoofdzaak als in het incident, komen voor rekening van [eiseres] en [eiser] gezamenlijk als de in het ongelijk gestelde partij en worden als volgt begroot:
- griffierecht 1.992,00
- salaris advocaat
2.172,00(4 punten voor de conclusie
van antwoord in de hoofdzaak, de conclusie van antwoord in het incident, de conclusie van dupliek en het bijwonen van de comparitie x tarief € 543,00
Totaal € 4.164,00

3.De beslissing zowel in de hoofdzaak als in het incident

De rechtbank
3.1.
wijst af het in de hoofdzaak en in het incident gevorderde,
3.2.
veroordeelt [eiseres] en [eiser] gezamenlijk in de proceskosten in de hoofdzaak en in het incident gevallen aan de zijden van Serv-RD, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald, daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening. De kosten aan de zijde van eiseres worden in de hoofdzaak en in het incident tot op deze uitspraak begroot op in totaal € 4.164,00,
3.3.
veroordeelt [eiseres] en [eiser] gezamenlijk voorts in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,-- zonder betekening en € 199,-- in geval van betekening, indien en voor zover [eiseres] en [eiser] gezamenlijk niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis hebben voldaan, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald, daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening,
3.4.
verklaart de dictumonderdelen 3.2 en 3.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J. Koopmans en in het openbaar uitgesproken op
9 december 2020. [1]

Voetnoten

1.type: