ECLI:NL:RBOVE:2020:4498

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
C/08/256806 / KG ZA 20-251
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Bottenberg-van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een locatieverbod aan een moeder wegens intimiderend gedrag op schoolterreinen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 december 2020 in kort geding uitspraak gedaan over een vordering van de Dr. Schaepmanstichting tegen [gedaagde], de moeder van twee minderjarige kinderen. De Stichting vorderde een locatieverbod voor [gedaagde] op de terreinen van IKC Esrein in Hengelo, omdat haar gedrag op en rondom de school als intimiderend en hinderlijk werd ervaren door zowel leerlingen als personeel. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van [gedaagde] niet alleen in strijd was met eerdere afspraken, maar ook de veiligheid van de kinderen en het personeel in gevaar bracht. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aannemelijke feiten waren die een inbreuk op het recht van [gedaagde] om zich vrij te verplaatsen rechtvaardigden. Het opgelegde verbod geldt voor de duur van zeven maanden, met de mogelijkheid voor de Stichting om bij de rechtbank een verlenging aan te vragen indien nodig. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd voor het geval [gedaagde] het verbod overtreedt, en de Stichting gemachtigd om de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelligen met behulp van politie en justitie. De kosten van de procedure zijn voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/256806 / KG ZA 20-251
Vonnis in kort geding van 18 december 2020
in de zaak van
De stichting
DR. SCHAEPMANSTICHTING,
gevestigd en kantoorhoudende te Hengelo (O),
eisende partij, hierna te noemen de Stichting,
advocaat: mr. S.A. van Lammeren te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te Hengelo (O),
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 november 2020 met producties,
- het verweer van [gedaagde] van 3 december 2020,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 4 december 2020 waarbij namens de Stichting zijn verschenen de heer [A] , mevrouw [B] en mevrouw [C] , bijgestaan door de advocaat mr. S.A. van Lammeren. Ook mevrouw [gedaagde] is verschenen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: de kinderen). [X] is de vader van de kinderen.
2.2.
Beide kinderen staan als leerling ingeschreven op de basisschool IKC Esrein (hierna: de school), die valt onder het bevoegd gezag van de Stichting.
2.3.
Op 4 april 2019 is een ‘Veiligheidsplan familie [X] ’ (hierna: Veiligheidsplan) opgesteld in samenwerking met de gemeente Hengelo, Team Jeugd en Gezin.
In het Veiligheidsplan staat voor zover van belang het volgende vermeld:
‘(…)Conclusie:De betrokkenen zijn van mening dat moeder op dit moment niet in staat is om zelfstandig voor de kinderen te zorgen. Haar ziektebeeld is onvoorspelbaar en het is onbekend hoe zich dat in de toekomst gaat ontwikkelen. Voortdurend toezicht op de omgang tussen moeder en de kinderen is noodzakelijk om de veiligheid van de kinderen voldoende te kunnen garanderen. Het is nog onduidelijk hoe de omgang tussen moeder en de kinderen eruit moet komen te zien. Vader zal in ieder geval hoofdopvoeder blijven.(…)Vervolgens is het volgende aan moeder meegedeeld: Moeder mag de kinderen alleen onder toezicht van vader zien. Ze mag de kinderen ook niet ophalen van school/kinderdagverblijf.
Op 16 oktober jl. heeft er een MDO plaatsgevonden.(…)
Huidige stand van zaken:Vanuit de gemeente is de voorwaarde gesteld dat moeder alleen begeleide omgang kan hebben met de kinderen, omdat de veiligheid van de kinderen anders onvoldoende gewaarborgd kan worden gezien het onvoorspelbare gedrag van moeder. De mogelijkheden voor begeleide omgang middels de inzet van Jarabee is met beide ouders besproken (…).(…)’.
2.4.
De William Schrikker Stichting is benoemd tot voogd van het gezin. Dit in verband met de onder toezichtstelling van de kinderen die op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming door deze rechtbank is uitgesproken op 20 november 2019.
2.5.
Bij beschikking van 15 juni 2020 van deze rechtbank is bepaald dat de vader van de kinderen met uitsluiting van [gedaagde] is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen.
2.6.
De Stichting heeft als productie 5 een overzicht in het geding gebracht waaruit onder meer volgt welke afspraken er zijn gemaakt betreffende school en welke incidenten er met [gedaagde] op en rondom het schoolplein hebben plaatsgevonden. Uit dit overzicht volgt dat [gedaagde] op 24 juni 2020 op school is geweest (p. 26), maar ook op 17 augustus 2020
(p. 30), op 9 september 2020 (p. 31), op 20 oktober 2020 (p. 32) en op 22 oktober 2020
(p. 1).
2.7.
Bij aangetekende brief van 17 september 2020 heeft de Stichting [gedaagde] de toegang tot de school en de schoolterreinen ontzegd. Voor zover van belang staat in de brief:
‘(…) Nadat op die momenten u verzocht is om het gebouw en het terrein te verlaten, heeft u daar niet direct gehoor aan gegeven en heeft u zich bovendien op intimiderende wijze opgesteld (…). Uw handelwijze is dusdanig dat de veiligheid c.q. het gevoel van veiligheid van de kinderen die ons IKC bezoeken in het gedrang komt. Dat geldt eveneens voor het personeel dat binnen ons IKC werkzaam is. Het een en ander maakt dat u hierbij opnieuw de toegang tot de schoolgebouwen alsmede de schoolterreinen van IKC Esrein wordt ontzegd. Indien u daar geen gehoor aan geeft zal aangifte worden gedaan en zal de Dr. Schaepmanstichting zich tot de rechtbank wenden teneinde een dwangsom en/of andere dwangmiddelen te verbinden aan het voornoemde verbod (…)’.
2.8.
[gedaagde] is ondanks de brief van 17 september 2020 nog een aantal keren op en rondom het schoolterrein geweest, als gevolg waarvan op 6 november 2020 de dagvaarding aan [gedaagde] is betekend en deze procedure aanhangig is gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert -samengevat- dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] verbiedt om zich te begeven op de terreinen van IKC Esrein, gelegen aan de Kerkstraat 116 te Hengelo (O) en de Breemarsweg 270 te Hengelo (O),
II. [gedaagde] verbiedt om zich, gedurende een periode van twee jaar, althans een in redelijkheid door de voorzieningenrechter te bepalen periode, na betekening van dit vonnis, te begeven binnen een straal van 50 meter rondom de terreinen van IKC Esrein, gelegen aan de Kerkstraat 116 te Hengelo (O) alsmede aan de Breemarsweg 270 te Hengelo (O),
III. de Stichting machtigt om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [gedaagde] een verbod als vermeld onder I en/of II overtreedt,
IV. [gedaagde] veroordeelt om aan de Stichting een dwangsom te betalen van € 500,00 per keer dat zij in strijd handelt met een verbod onder I en/of II, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt,
V. de Stichting verlof verleent om [gedaagde] voor de duur van een jaar, althans een in redelijkheid door de voorzieningenrechter te bepalen periode, in lijfsdwang te doen nemen indien [gedaagde] , na verbeurte van € 1.000,- aan dwangsommen, een verbod als vermeld onder I en/of II overtreedt,
VI. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor zover mogelijk, indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na dit vonnis.
3.2.
De Stichting legt -samengevat- het volgende aan haar vordering ten grondslag. De situatie binnen het gezin is dermate zorgwekkend dat [gedaagde] niet meer met het ouderlijk gezag is belast. [gedaagde] heeft chronische psychische klachten, wat er toe heeft geleid dat Veilig Thuis Twente en het Team Jeugd en Gezin van de gemeente Hengelo betrokken zijn bij het gezin en dat [gedaagde] slechts onder begeleiding van de William Schrikker Stichting omgang mag hebben met de kinderen, zo stelt de Stichting. [gedaagde] mag de kinderen niet van school c.q. het kinderdagverblijf ophalen en ook de Stichting is gehouden om deze afspraken na te (doen) leven. [gedaagde] heeft echter meerdere keren de kinderen op school opgezocht, waarbij zij zich op hinderlijke en intimiderende wijze heeft gedragen. Zodra [gedaagde] op het schoolplein is, ontstaat er onrust, aldus de Stichting. De andere leerlingen voelen zich onveilig, ook leraren voelen zich er niet prettig bij. [gedaagde] is bij brief van 17 september 2020 officieel de toegang tot de schoolgebouwen en de schoolterreinen van de school ontzegd maar zij houdt zich niet aan dit verbod. De Stichting heeft er begrip voor dat [gedaagde] bij haar kinderen wil zijn, maar zij mag niet op school komen om de kinderen van school of het kinderdagverblijf af te halen. Omdat [gedaagde] sinds de brief van 17 september 2020 nog meerdere keren op het schoolplein is geweest, heeft de Stichting zich genoodzaakt gevoeld deze procedure aanhangig te maken.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van de Stichting. Kort samengevat en zakelijk weergegeven heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat zij in
september 2020 een brief heeft gekregen van de Stichting waarin staat dat zij niet meer op school mag komen. Na ontvangst van de brief van de Stichting is [gedaagde] naar school gegaan om te praten met de directeur, waar zij meteen is weggestuurd en waarbij de politie is gebeld. Op 29 oktober 2020 is [gedaagde] voor het laatst op school geweest, zo stelt zij. [gedaagde] wil geen strijd met school en de kinderen en ook niet met andere ouders en leerlingen. [gedaagde] heeft het goed voor met haar kinderen en vindt hun toekomst erg belangrijk. [gedaagde] zou graag haar kinderen naar school willen brengen en willen ophalen. [gedaagde] heeft zich gehouden aan de eerder gemaakte afspraken, maar vindt dat het nu te lang duurt. Voor [gedaagde] voelt het als een straf. [gedaagde] heeft uitgesproken de hoop te hebben dat het in de toekomst weer goed komt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aard van de vorderingen heeft de Stichting daarbij voldoende spoedeisend belang. Bovendien is het spoedeisend belang door [gedaagde] ook niet betwist. Dit betekent dat de vorderingen van de Stichting inhoudelijk kunnen worden behandeld.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat een locatieverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel, moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.3.
De vraag waarover de voorzieningenrechter zich moet buigen, is of de gestelde gedragingen van [gedaagde] met inachtneming van het toetsingskader zoals geschetst onder
r.o. 4.2. zodanig is (geweest), dat dit een vergaande maatregel als een locatieverbod rechtvaardigt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Stichting voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van feiten en omstandigheden die deze inbreuk op het recht om zich vrij te kunnen bewegen, kunnen rechtvaardigen. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Uit het Veiligheidsplan volgt dat is afgesproken dat [gedaagde] de kinderen niet naar school mag brengen en niet mag ophalen. Ook is daarin opgenomen dat [gedaagde] niet op en rondom het schoolterrein aanwezig mag zijn. Vader heeft het eenhoofdige gezag over de kinderen (beschikking van 15 juni 2020) en [gedaagde] mag geen onbegeleide omgang met de kinderen hebben (dus ook niet op het schoolplein). Dat volgt in elk geval uit de schriftelijke aanwijzing die de voogdij-instelling aan vader heeft gegeven. De voorzieningenrechter heeft begrip voor het standpunt van [gedaagde] dat zij contactmomenten met haar kinderen wil blijven behouden, echter, deze contactmomenten moeten niet plaatsvinden op en rondom de school. [gedaagde] mag haar kinderen wel zien, mits en onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat het loopt via de William Schrikker Stichting.
4.5.
In de maanden juni, augustus en september 2020 heeft [gedaagde] , terwijl dat niet de afspraak was, meerdere malen de kinderen op school opgezocht, reden waarom de Stichting bij brief van 17 september 2020 een verbod heeft opgelegd aan [gedaagde] om de gebouwen en terreinen van de school te betreden.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de Stichting naar voren gebracht dat [gedaagde] op 20, 22, 23, 26 en 29 oktober 2020 nog op school is geweest, ook bij de voorschoolse opvang, welke inpandig zit in de school en dus het zelfde gebouw en hetzelfde terrein betreft. [gedaagde] heeft dit niet weersproken, sterker, zij heeft bevestigd er te zijn geweest in het belang van de kinderen en om contactmomenten te blijven behouden. De conclusie is in ieder geval dat [gedaagde] zich niet heeft gehouden aan het opgelegde verbod in de brief van de Stichting van 17 september 2020.
4.6.
Naast het feit dat [gedaagde] de afspraken uit het Veiligheidsplan niet naleeft, maar ook het door de Stichting opgelegde verbod niet naleeft, heeft de Stichting voldoende uitgelegd dat het gedrag van [gedaagde] op de momenten dat zij op school was, als intimiderend en hinderlijk wordt ervaren. Als onweersproken is gesteld dat door het gedrag van [gedaagde] de (andere) kinderen op de voorschoolse opvang bang en angstig zijn, zich niet veilig voelen en slecht slapen. Ook het personeel heeft last van het gedrag van [gedaagde] . De voorzieningenrechter overweegt dat het aangaan van discussies in de nabijheid van kinderen niet alleen hinderlijk is voor het personeel, maar ook voor de kinderen. Met de Stichting is de voorzieningenrechter het eens dat school een veilig plek moet zijn voor de kinderen. Niemand heeft er baat bij dat dit wordt verstoord. Dat [gedaagde] zich sinds 29 oktober 2020 niet (meer) heeft laten zien op en rondom school, is niet voldoende om aan te nemen dat [gedaagde] daar ook in de (nabije) toekomst weg blijft. Dit klemt temeer nu het handelen van [gedaagde] wordt ingegeven door, zoals zij dat zelf omschrijft, opdrachten van God.
4.7.
Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er een locatieverbod opgelegd dient te worden. In verband met de eisen van proportionaliteit zal het verbod voor de duur van zeven maanden worden opgelegd. Het schooljaar 2020-2021 is dan ten einde en tegen die tijd kan de situatie anders zijn. Mocht een verlenging van het locatieverbod noodzakelijk zijn, kan de Stichting zich opnieuw wenden tot deze rechtbank.
4.8.
De voorzieningenrechter begrijpt dat dit vonnis voor [gedaagde] geen fijne boodschap is en dat zij wellicht ook de inhoud van dit vonnis zal voelen als een ‘straf’. Zoals de voorzieningenrechter reeds heeft uitgelegd kan zij enkel kijken naar de vordering van de Stichting en de daarbij behorende onderbouwing. De feiten en omstandigheden zijn duidelijk en spreken voor zich. Dit laat onverlet dat de voorzieningenrechter van [gedaagde] aanneemt dat zij het beste voor heeft met haar kinderen. Juist in het belang van de kinderen verwijst de voorzieningenrechter [gedaagde] naar de William Schrikker Stichting, om met haar afspraken te maken over contactmomenten met de kinderen. [gedaagde] mag immers haar kinderen zien, mits onder begeleid toezicht en mits het niet op en rondom school is. Als [gedaagde] een andere regeling wenst, zal zij de omgangsregeling moeten laten toetsen door de bevoegde rechter, danwel in overleg moeten treden met de William Schrikker Stichting.
4.9.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de gevorderde dwangsom te beperken en maximeren als na te melden.
4.10.
De gevorderde machtiging om dit vonnis ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie zal worden toegewezen.
4.11.
Ten aanzien van de gevorderde toepassing van lijfsdwang overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Lijfsdwang als sanctie op overtreding van het opgelegde locatieverbod dient zeer terughoudend te worden toegepast en kan slechts worden opgelegd als ultimum remedium: voldoende aannemelijk dient te zijn dat geen enkele andere, minder rigoureuze, prikkel tot nakoming effect heeft en het belang van de Stichting toepassing van lijfsdwang rechtvaardigt. De voorzieningenrechter acht het voorshands voldoende aannemelijk dat het opleggen van een dwangsomsanctie aan [gedaagde] en de mogelijkheid om haar desnoods met de sterke arm van de politie te laten verwijderen in dit verband voldoende effectief zal zijn. De vordering toe toepassing van lijfsdwang zal daarom worden afgewezen.
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Stichting worden begroot op:
-griffierecht € 656,00
-kosten dagvaarding 102,96
-salaris advocaat
633,00
Totaal € 1.391,96

5.5. De beslissing

De voorzieningenrechter rechtdoende in kort geding
5.1.
verbiedt [gedaagde] om zich, gedurende een periode van zeven maanden, ingaande na de betekening van dit vonnis, te begeven op de terreinen van IKC Esrein, gelegen aan de Kerkstraat 116 te Hengelo (O) en de Breemarsweg 270 te Hengelo (O),
5.2.
verbiedt [gedaagde] om zich, gedurende een periode van zeven maanden, ingaande na de betekening van dit vonnis, te begeven binnen een straal van 50 meter rondom de terreinen van IKC Esrein, gelegen aan de Kerkstraat 116 te Hengelo (O) en de Breemarsweg 270 te Hengelo (O),
5.3.
machtigt de Stichting om met behulp van de sterke arm van politie en justitie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [gedaagde] het in 5.1. en 5.2. bepaalde verbod overtreedt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Stichting een dwangsom te betalen van € 100,00 per keer dat zij in strijd handelt met een verbod onder 5.1. en/of 5.2., tot een maximum van
€ 1.500,00 is bereikt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting begroot op
€ 1.391,96,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2020.