ECLI:NL:RBOVE:2020:4566

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
ak_19 _ 2126
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Wajong-uitkering wegens verzwegen werkzaamheden en betrokkenheid bij illegale prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van een Wajong-uitkering van eiser. Eiser ontving sinds 4 december 2008 een Wajong-uitkering, maar deze werd door het UWV ingetrokken op basis van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. Het UWV stelde vast dat eiser onvoldoende informatie had verstrekt over zijn werkzaamheden en inkomsten, die mogelijk van invloed waren op zijn recht op uitkering. Eiser voerde aan dat hij had meegewerkt aan het onderzoek en dat hij niet betrokken was bij illegale prostitutie, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende bewijs had geleverd dat eiser een faciliterende rol had in de illegale prostitutie en dat hij inkomsten had verzwegen. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden en dat het UWV terecht de Wajong-uitkering en de terugvordering van een bedrag van € 58.631,60 had ingesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2126

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. S.D. Smid,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: L.A.P. ter Laak.

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de Wajong-uitkering en de aanvulling op deze uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW) per 17 mei 2016 ingetrokken.
Bij besluit van 7 mei 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder een brutobedrag van
€ 58.631,60 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 8 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontving sinds 4 december 2008 een Wajong-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% en vanaf 1 maart 2014 een aanvulling op deze uitkering op grond van de TW. Eiser woont samen met zijn partner en kinderen.
Naar aanleiding van een melding dat eiser werkzaamheden en inkomsten zou hebben, is door verweerder een nader onderzoek ingesteld. In het rapport van 17 april 2019 zijn de bevindingen van dit onderzoek weergegeven.
Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen is verweerder overgegaan tot het nemen van de besluiten, zoals in de rubriek Procesverloop uiteengezet.
2. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat eiser niet dan wel onvoldoende heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht, waardoor niet vastgesteld kan worden of eiser nog recht heeft op een Wajong-uitkering en een toeslag.
3. Eiser voert - samengevat - aan dat hij heeft meegewerkt aan het onderzoek van verweerder. Verder stelt eiser dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Hij heeft tegenover verweerder uitdrukkelijk ontkend dat hij op enige wijze betrokken is bij het (faciliteren van) prostitutie. Eiser stelt voorts dat hij niet bekend is met een strafrechtelijk onderzoek ten aanzien van (het faciliteren van) prostitutie. Eiser ontkent dat hij ‘ [naam 1] is. Hard bewijs hiervoor ontbreekt. Concreet bewijs dat eiser inkomsten heeft verworven dan wel had kunnen verwerven, ontbreekt. Uit de bankafschriften van eiser blijkt dit ook niet. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij geanonimiseerde stukken van verweerder heeft ontvangen en dus niet de beschikking heeft gehad over het volledige dossier. Ook is er vaak een samenvatting van een verklaring gegeven. Hierdoor is eiser dus niet in de gelegenheid geweest om behoorlijk te reageren op de door derden afgelegde verklaringen tegenover de politie. Er is geen dan wel in onvoldoende mate sprake van hoor en wederhoor. Eiser is hierdoor benadeeld in zijn verweermogelijkheden. Verder stelt eiser dat hij nimmer een dwangsom opgelegd heeft gekregen. De gemeente heeft een waarschuwingsbrief gestuurd maar uiteindelijk niets kunnen waarmaken. Eiser voert aan dat het motiverings-, zorgvuldigheids- en het evenredigheidsbeginsel zijn geschonden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Partijen zijn het er over eens dat hoofdstuk 3 van de Wajong op deze zaak van toepassing is.
Op grond van artikel 3:74 van de Wajong is eiser verplicht uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op, de hoogte van of de betaling van de uitkering.
Op grond van artikel 3:18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong trekt het Uwv een besluit tot toekenning van Wajong-uitkering onder andere in indien het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van artikel 3:74 van de Wajong heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering. Op grond van het tweede lid kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd.
4.2.
In de TW zijn in de artikelen 11a, 12 en 20 soortgelijke bepalingen opgenomen als in de hiervoor genoemde artikelen van de Wajong.
4.3.
Een besluit tot intrekking en terugvordering van een uitkering is een belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op verweerder rust. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat verweerder feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht door eiser, zijn recht op Wajong-uitkering en de toeslag niet kan worden vastgesteld.
4.4.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld doordat hij in bezwaar slechts de beschikking had over gedeeltelijk geanonimiseerde gedingstukken. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat het klopt dat in eerste instantie in verband met de privacy bepaalde gegevens in de stukken zijn weggelakt. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep wel de beschikking heeft gehad over de volledige (leesbare) stukken. Het betoog van eiser dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden treft geen doel. Eiser heeft in beroep kennis kunnen nemen van de onderzoeksgegevens en hij heeft daarop voldoende kunnen reageren in het beroepschrift en tijdens de zitting.
4.5.
Verweerder heeft naar aanleiding van het politieonderzoek op 17 april 2019 een onderzoeksrapport opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de hand van de bevindingen uit het politieonderzoek en de eigen onderzoeksbevindingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser was betrokken/een faciliterende rol had in de (illegale) prostitutie en daaruit inkomsten heeft genoten die hij niet aan verweerder heeft opgegeven. Het is de rechtbank niet gebleken dat de door verweerder uit het politierapport overgenomen informatie in het onderzoeksrapport van 17 april 2019 onjuist is. Uit de bestuurlijke rapportage van 19 februari 2018 blijkt dat in de periode van 17 mei 2016 tot en met
31 januari 2018 zeven prostitutiecontroles hebben plaatsgevonden in Enschede. Tijdens die controles hebben de aangetroffen prostituees en de huurders van de bezochte woningen verklaringen tegenover de politie afgelegd. Van deze gesprekken is een weergave in het rapport van 19 februari 2018 opgenomen. Anders dan eiser meent, mocht verweerder zich hierop bij de besluitvorming baseren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 november 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN8469). Niet is gebleken dat geen sprake is van correcte samenvattingen. Uit het onderzoek blijkt verder dat eiser huurders heeft benaderd om prostituees in huis te nemen, de huurders en prostituees contact hebben gehad met eiser, het aangetroffen telefoonnummer (na onderzoek in het politiesysteem) het telefoonnummer van eiser is en dat de prostituees geld aan eiser hebben betaald voor het gebruik van een kamer. In de bestuurlijke rapportage van 19 februari 2018 is het volgende - voor zover relevant - vermeld: “
In de periode van 6 juli 2016 tot heden, zijn er door de AVIM (Afdeling Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel) van eenheid Oost-Nederland bestuurlijke controles gehouden op adressen waar mogelijk sprake zou zijn van het exploiteren van een seksinrichting zonder dat daar een vergunning voor is verleend. Tijdens deze controle zijn wij veelvuldig de naam [naam 2] tegen gekomen. Deze [naam 2] noemt zich ook wel “ [naam 1] en “ [naam 3] . Het is op basis van deze controle aannemelijk geworden dat deze persoon een faciliterende rol speelt bij illegale prostitutie, dan wel het voeren van een escortservice zonder een daarvoor benodigde vergunning.”Uit het onderzoek (de tapverslagen) blijkt dat eiser zich tijdens telefoongesprekken [naam 1] noemt en dat hij door een gesprekspartner [naam 1] wordt genoemd. De enkele stelling dat eiser niet ‘ [naam 1] is, is naar het oordeel van rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen. Dat eiser niet bekend is met strafrechtelijke onderzoeken, zoals hij zelf stelt, doet niet af aan de bewijskracht van de rapportages in deze procedure. In een strafrechtelijke procedure ligt een andere rechtsvraag voor dan in een bestuursrechtelijke procedure.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser betrokken was bij activiteiten waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering. Eiser heeft daarovers niets gemeld bij verweerder; daarmee staat vast dat eiser zich niet heeft gehouden aan zijn inlichtingenplicht.
4.7.
Indien achteraf de omvang van verzwegen arbeid en/of inkomsten niet meer kan worden bepaald aan de hand van betrouwbare schriftelijke gegevens, is verweerder bevoegd de in aanmerking te nemen inkomsten op een redelijke wijze te schatten. Door eiser is geen administratie of boekhouding overgelegd op basis waarvan de omvang van zijn werkzaamheden en de daarmee ontvangen inkomsten door verweerder kunnen worden vastgesteld. Hierdoor is eiser er niet in geslaagd de onjuistheid van het standpunt van verweerder op basis van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank in de risicosfeer van eiser ligt. Dat er geen concreet bewijs is dat eiser inkomsten heeft ontvangen is niet bepalend en maakt het voorgaande niet anders.
4.8.
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eisers recht op een Wajong-uitkering en een toeslag in de periode in geding niet is vast te stellen, nu hij de op hem rustende inlichtingenverplichting voortvloeiende uit artikel 3:74, eerste lid, van de Wajong en artikel 12, eerste lid, van de TW niet is nagekomen. Gelet op het bepaalde in artikel 3:18, aanhef en onder b, van de Wajong en artikel 11a, aanhef en onder a, van de TW levert dit een grond op voor intrekking van de Wajong-uitkering en de toeslag. Verweerder was gehouden over de periode in geding de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Tegen de hoogte van de terugvordering heeft eiser geen gronden ingediend, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van dit bedrag.
4.9.
Dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van intrekking of terugvordering af te zien zijn gesteld noch gebleken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Knol, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.