Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[Eiser sub 1] ,
[Eiseres sub 2],
[Eiseres sub 3],
[Eiser sub 4],
[Eiser sub 5],
[Eiser sub 6],
[Eiseres sub 7],
[Eiseres sub 8],
[Eiser sub 9],
1.De procedure
- de dagvaarding van 12 december 2019 met vijf producties,
- de conclusie van antwoord d.d. 19 februari 2020 met de producties 1 tot en met 3,
- het tussenvonnis van 4 maart 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het rolbericht van de griffie van de rechtbank waaruit volgt dat in plaats van een mondelinge behandeling, de procedure schriftelijk zal worden voortgezet,
- de conclusie van repliek van de zijde van eisers, met twee producties,
- de conclusie van dupliek van de zijde van gedaagde, met de producties 4 tot en met 7,
- de akte uitlating producties van de zijde van eisers d.d. 19 augustus 2020,
- het verzoek van eisers om vonnis te wijzen,
- het verzoek van gedaagde om een mondelinge behandeling te gelasten,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 9 oktober 2020.
2.De feiten
Een deel van de andere broers en zussen was het daar niet mee eens en hebben dat per aangetekende maar ongedateerde brief aan [gedaagde] geschreven (productie 2 bij dagvaarding). Deze brief is ondertekend door zeven broers en zussen. Ook wordt in deze brief aan [gedaagde] gevraagd wat er met het geld (ongeveer € 5.000,00) is gebeurd dat in oktober 2018 nog op de bankrekening van moeder stond. Broer [Eiser sub 1] had geconstateerd dat daar in augustus 2019 nog maar een deel van over was.
3.De vordering
4.De standpunten van partijen.
5.De beoordeling
Ontvankelijkheid
Dat die vordering wellicht nog komt, en dat de inzage daar de basis voor kan vormen, maakt dat niet anders. In die procedure zullen inderdaad alle erfgenamen betrokken moeten worden, maar voor deze procedure is dat nog niet nodig.
werkelijke wensvan moeder nooit meer te achterhalen is. Het is immers niet vastgelegd. De rechtbank zal de
vermoedelijke wensvan moeder moeten achterhalen, dus dat wat op grond van de vaststaande feiten het meest waarschijnlijk is.
Ter zitting heeft [Eiser sub 4] verteld dat moeder vroeger door haar broers wel eens werd opgesloten in de kelder en dat ze daarom een soort fobie heeft ontwikkeld voor opgesloten zitten. Toen hij haar uitgelegd had wat het betekende om haar as in een urn te bewaren, heeft ze daarom gezegd dat ze dat niet wilde.
een overeenkomsttussen partijen geldt, niet van toepassing is voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. In dit geval is er echter geen sprake van een overeenkomst.
onaanvaardbaar zou zijn”) houdt in dat deze regel niet snel toegepast mag worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] niet (voldoende) uitgelegd waarom het onaanvaardbaar zou zijn dat hij niet een deel van de as zou mogen houden. Zonder onderbouwing, die de rechtbank ook niet zelf kan construeren, kan de rechtbank dit verzoek niet toewijzen.
In de eerste plaats staat er aan [eisers] . niets in de weg om [gedaagde] toch een deel van de as te gunnen. Vast staat dat [gedaagde] jarenlang met moeder heeft samengewoond en de dagelijkse verzorging van moeder op zich heeft genomen. Als moeder had geweten dat [gedaagde] graag een deel van de as wilde houden, had ze dat misschien wel goed gevonden, ook al heeft ze dat niet tegen de andere broers en zussen gezegd.
isniet moeder. Het is slechts wat er over is van haar gestorven lichaam. Moeder leeft als het goed is voort in het hart/de herinneringen van haar kinderen. Niet in haar as.