ECLI:NL:RBOVE:2020:4599

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
C/08/224094 / HA ZA 18-462
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenamen vorderen medewerking aan verdeling nalatenschap en terugbetaling lening

In deze zaak vorderen vijf eisers, broers en zussen, dat gedaagde meewerkt aan de verdeling van de nalatenschap van hun overleden ouders. Eiser sub 4 had een lening afgesloten bij gedaagde en verleende haar een pandrecht op zijn deel van de erfenis. Echter, bij de verdeling van de nalatenschap blijkt dat zijn aandeel nihil is door schulden aan zijn ouders. Gedaagde weigert mee te werken aan de verdeling, stellende dat eiser sub 4 geen schulden meer had aan zijn ouders. De rechtbank heeft gedaagde een bewijsopdracht gegeven, maar na getuigenverhoren concludeert zij dat gedaagde niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De rechtbank stelt zelf de verdeling van de nalatenschap vast, omdat de opstelling van de boedelnotaris op enkele punten niet correct is. De reconventionele vordering van gedaagde tot terugbetaling van de lening door eiser sub 4 wordt toegewezen, aangezien deze lening vaststaat en opeisbaar is. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, omdat beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/224094 / HA ZA 18-462
Vonnis van 14 oktober 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A.A.D. Bloemsma te Deventer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.H.H. Schepers te Almelo.
Partijen zullen hierna ‘ [eisers] .’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 december 2019;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 februari 2020;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 augustus 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 4 december 2019.
2.2.
In dat tussenvonnis is [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat [vader van eisers] de schulden ten aanzien van ieder kind heeft kwijtgescholden.
2.3.
Ter levering van bewijs heeft [gedaagde] vier getuigen doen horen:
[A] ), [B] ), [X] en [eiser sub 4] .
De heer [X] is de vader van [gedaagde] . De bewijsopdracht is aan [gedaagde] verstrekt. Hoewel de getuigenverklaring van [X] . niet de beperkte bewijskracht van artikel 164 lid 2 Rv heeft, zal de rechtbank de getuigenverklaring van [X] . met behoedzaamheid benaderen.
De verklaring van [eiser sub 4] moet worden aangemerkt als een partijgetuigeverklaring, echter de beperking van de bewijskracht van artikel 164 lid 2 Rv van deze verklaring geldt hiervoor niet, nu de verklaring betrekking heeft op feiten waarvoor [gedaagde] (en niet [eisers] .) het bewijsrisico draagt.
2.4.
[eisers] . hebben afgezien van contra-enquête. Beide partijen hebben geen conclusie na enquête genomen.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet is geslaagd in het vervullen van de aan haar gegeven bewijsopdracht. Zij overweegt daartoe als volgt.
2.6.
[A] heeft - voor zover van belang - verklaard:
“Of [eiser sub 4] ook schulden had bij zijn ouders dat weet ik niet. [eiser sub 4] had elke keer geld nodig voor auto’s, er waren discussies met [X] en [gedaagde] over of hij dat kon terug betalen. [eiser sub 4] zei telkens dat als straks het huis van zijn ouders verkocht zou zijn, zij al het geld terug zouden krijgen. Als het huis eenmaal verkocht was, zou het goedkomen.
(…)
Ik weet niet iets van kwijtschelding van schulden van [eiser sub 4] aan zijn ouders.
[B] heeft - voor zover van belang - verklaard:

[eiser sub 4] zei[tegen [X] , rechtbank]
je hoeft nergens bang voor te zijn, alles is op nul gezet. Jij krijgt je geld.(…)
Er was iets met geld en dat zou loskomen, dat is wat [eiser sub 4] bedoelde met alles is op nul gezet, zo begreep ik. (…)
U vraagt mij of ik iets weet over het kwijtschelden van schulden van [eiser sub 4] aan zijn ouders door zijn ouders. Dat is wat ik net bedoelde, alles zou op nul staan, alles was glad en [gedaagde] zou haar geld krijgen.”.

U vraagt mij of [eiser sub 4] heeft gezegd door wie het op nul gezet is. Dat was door de familie. Er was een erfenis maar van wie wist ik op dat moment niet.”.
[X] heeft – voor zover van belang – verklaard:

(…) Ik weet dat alle familieleden schulden hadden aan de ouders. [eiser sub 4] heeft mij telkens gezegd dat alle schulden door [vader van eisers] op nul waren gezet. Zelfs de belasting was door vader afgewerkt. Dat betekende dat al het geld dat [eiser sub 4] tegoed had van de erfenis naar ons toe zou komen. Diverse keren heeft [eiser sub 4] dit tegen mij gezegd (…) Hij zei telkens het komt wel goed, het is op nul gezet, het komt naar je toe. (…) [eiser sub 4] zei dat alles op nul is gezet, ik begrijp daar uit dat ook de schulden van zijn broers en zussen door de ouders zijn kwijt gescholden. (…)

[eiser sub 4] zei dat alles op nul wat gezet. Ik wist dat dat ging om schulden van de broers en zussen aan hun ouders. [eiser sub 4] heeft mij wel tien keer gezegd dat ze allemaal geld hadden geleend van hun ouders. U vraagt mij of ik weet hoe dat dan is gegaan dat alles op nul is gezet. [eiser sub 4] zei telkens dat zijn vader alles had geregeld.
[eiser sub 4] heeft – voor zover van belang – verklaard:
“Het klopt dat ik schulden had aan mijn ouders. Ik heb daar nooit iets op terugbetaald. Vader heeft wel eens aangedrongen op betaling, daar is een brief van. Maar verder herinner ik mij niet dat ze dat hebben gevraagd.
Mijn vader heeft de schulden die ik aan hem had niet kwijtgescholden. Ook de schulden van mijn broers en zussen zijn niet kwijtgescholden.
Ik heb niet tegen [gedaagde] gezegd dat mijn vader mijn schulden heeft kwijtgescholden. Ik kan die stelling te vuur en te zwaar bestrijden. Hij heeft het nooit met de kinderen hierover gehad. Hij zou dat anders bij de notaris hebben laten vastleggen.
(…)
Het kan wel zijn dat ik tegen [X] heb gezegd dat als het huis van onze ouders zou zijn verkocht hij zijn geld terug zou krijgen, wij gingen er van uit dat het huis vele malen zou opbrengen dan het heeft gedaan. Daar zat wel een paar ton tussen.
(…)
U houdt mij de verklaring van [B] voor, waarin hij verklaart dat ik zou hebben gezegd tegen [X] dat hij nergens bang voor hoeft te zijn, dat alles op nul is gezet en dat hij zijn geld zou krijgen, er was iets met geld dat los zou komen en dat is wat [eiser sub 4] bedoelde met alles op nul zetten. Het was op nul gezet door de familie. Er was een erfenis. Mijn reactie daarop is dat ik mij niet kan voorstellen dat ik zoiets heb gezegd waar hij bij was. Misschien is er her en der een opmerking gemaakt, maar er is geen heel betoog gehouden zoals [B] verklaart. Het kan best zijn dat er een keer iets ter sprake is gekomen.
U vraagt mij of ik op enig moment tegen [X] heb gezegd dat alles op nul is gezet. Deze woorden heb ik niet gebruikt. Ik heb gezegd dat we bezig waren met de verkoop van het huis. Ik heb wel met mijn broer [eiser sub 5] besproken de mogelijkheid dat alle schulden op nul zouden worden gezet. Mijn broer [eiser sub 5] had ook een schuld aan de ouders. Daar is het echter niet van gekomen, omdat iedereen uiteindelijk toch zijn of haar deel opeiste.
U houdt mij de verklaring van [X] voor, waarin [X] verklaart dat ik telkens tegen hem heb gezegd dat alle schulden, ook die van de broers en zussen, door vader op nul waren gezet. Zelfs de belasting was door vader afgewerkt. Al het geld van de erfenis zou aan [eiser sub 4] en zijn broers en zussen toekomen. [eiser sub 4] heeft gezegd dat zijn vader dat had geregeld. Mijn reactie daarop is dat er dan sprake moet zijn van een misverstand. Ik kan dat nooit gezegd hebben omdat mijn vader dat nooit heeft gezegd. Mijn vader had totaal geen verstand van financiën. [eiser sub 5] en ik hebben het wel gehad over de mogelijkheid om alles op nul te zetten. Ook de andere broers en zussen zijn daarbij betrokken en ook de notaris. Wij hebben die mogelijkheid onderzocht, maar het is er niet van gekomen en daar heb ik het mee te doen. Ik heb zeker niet gezegd dat vader alles op nul heeft gezet, want als dat zo zou zijn geweest zou vader dat hebben laten vastleggen.”.
2.7.
Op basis van de inhoud van de verklaringen van de door [gedaagde] voortgebrachte getuigen kan niet worden geconcludeerd dat [vader van eisers] de schulden ten aanzien van ieder kind heeft kwijtgescholden.
2.8.
Getuige [B] en getuige [X] . hebben weliswaar beiden verklaard dat [eiser sub 4] heeft gezegd dat alles ‘
op nul is gezet’ en dat zij daaruit hebben begrepen dat de schulden van [eiser sub 4] en de andere kinderen [vader van eisers] waren kwijtgescholden door de ouders, maar daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet dan wel onvoldoende worden afgeleid dat [vader van eisers] de schulden ten aanzien van [eiser sub 4] en ook van de andere kinderen [vader van eisers] , heeft kwijtgescholden. De gehoorde getuigen hebben ook niets (concreets) verklaard over de kwijtschelding van de schulden van de andere kinderen [vader van eisers] . Daarbij komt dat getuige [A] expliciet heeft verklaard dat hij niets weet van schulden van [eiser sub 4] aan zijn ouders, dan wel van kwijtschelding daarvan (“
Of [eiser sub 4] ook schulden had bij zijn ouders dat weet ik niet”en “
Ik weet niet iets van kwijtschelding van schulden van [eiser sub 4] aan zijn ouders”). Van belang is voorts dat [eiser sub 4] expliciet heeft verklaard dat zijn vader zijn schulden en die van zijn broers en zussen niet heeft kwijtgescholden en ook dat hij niet tegen [gedaagde] heeft gezegd dat zijn vader zijn schulden heeft kwijtgescholden: “
Mijn vader heeft de schulden die ik aan hem had niet kwijtgescholden. Ook de schulden van mijn broers en zussen zijn niet kwijtgescholden. (…) Ik heb niet tegen [gedaagde] gezegd dat mijn vader mijn schulden heeft kwijtgescholden”).
Voor de verklaring van verschillende getuigen dat [eiser sub 4] zou hebben gezegd dat [X] . en zijn dochter hun geld terug zouden krijgen als het ouderlijk huis verkocht was, heeft [eiser sub 4] een plausibele verklaring gegeven, namelijk dat zij dachten dat de opbrengst veel hoger zou zijn.
2.9.
Uit de afgelegde verklaringen kan dan ook niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [vader van eisers] de schulden ten aanzien van de kinderen heeft kwijtgescholden.
2.10.
Nu [gedaagde] niet is geslaagd in de aan haar opgedragen bewijsopdracht en dus niet kan worden vastgesteld dat [vader van eisers] de schulden ten aanzien van elk kind heeft kwijtgescholden, betekent dit dat de rechtbank er vanuit moet gaan dat de schulden van de kinderen [vader van eisers] nog bestaan op het moment van overlijden van [vader van eisers] en dus dat de kinderen [vader van eisers] een schuld hebben aan de nalatenschap. De (wat hoogte betreft nog in geschil zijnde) vorderingen op [eiser sub 4] , alsmede de vorderingen op [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiser sub 5] , zoals genoemd in de conceptverdeling van notaris Brinkman maken dus onderdeel uit van de nalatenschap.
Daarmee dient rekening te worden gehouden bij het bepalen van de omvang van de nalatenschapsboedel, alsmede met de toedeling aan de erfgenamen.
2.11.
Hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 4 december 2019 over de omvang van de nalatenschap wat betreft de schulden van [eiser sub 4] , heeft tot gevolg dat niet op alle onderdelen kan worden vastgehouden aan de conceptberekening van de verdeling van de nalatenschap van [vader van eisers] zoals deze door notaris mr. Brinkman is opgesteld.
2.12.
De vorderingen in conventie dat [gedaagde] wordt veroordeeld om (onverwijld) haar medewerking te verlenen aan de door notaris mr. Brinkman opgestelde conceptberekening van de verdeling van de nalatenschap van [vader van eisers] , alsmede dat het vonnis bij weigering van de medewerking van [gedaagde] in de plaatst zal treden van de vereiste medewerking van [gedaagde] , dienen gelet op het voorgaande dan ook te worden afgewezen. [gedaagde] is niet gehouden haar medewerking te verlenen aan deze verdeling, omdat deze verdeling niet op alle onderdelen juist is.
[eisers] . hebben geen subsidiaire of alternatieve vordering ingesteld die wel toegewezen zou kunnen worden. In reconventie wordt echter wel een oordeel gegeven over de verdeling van de nalatenschap. Op basis van artikel 3:185 BW kan de rechtbank zelf de verdeling vaststellen.
De rechtbank zal de verdeling van de boedel vaststellen zoals opgenomen in reconventie. De rechtbank kan daarom in conventie wel het mindere toewijzen van hetgeen [eisers] . hebben gevorderd, namelijk [gedaagde] te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de door de rechtbank in deze procedure vastgestelde verdeling. De vordering van [eisers] . zal dus in die (aangepaste) zin worden toegewezen.
2.13.
Nu partijen allebei deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, zal de rechtbank de kosten in conventie tussen partijen compenseren in die zin dat elke partij zijn of haar eigen kosten draagt.
in reconventie
2.14.
Zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 4 december 2019 heeft overwogen heeft [gedaagde] een vordering op [eiser sub 4] ter hoogte van € 75.000,00. [gedaagde] kan haar vordering op [eiser sub 4] uit hoofde van haar pandrecht (enkel) verhalen op het aandeel van [eiser sub 4] in de nalatenschap van [vader van eisers] .
2.15.
In reconventie resteert enkel nog het antwoord op de vraag of de rechtbank, in afwijking van de door notaris mr. Brinkman opgestelde conceptberekening, de verdeling aldus dient vast te stellen dat aan ieder van de deelgenoten het erfdeel € 86.335,55 wordt uitbetaald, waarbij het aan erfgenaam [eiser sub 4] toegekende erfdeel tot een bedrag van
€ 75.000,00 rechtsreeks aan [gedaagde] wordt uitbetaald, waarbij – voor zover nodig – [eiser sub 4] wordt vertegenwoordigd door de bewindvoerder, dan wel dat de rechtbank de verdeling aldus vaststelt dat aan [gedaagde] het erfdeel van [eiser sub 4] tot een bedrag van € 75.000,00 wordt uitbetaald, dan wel te beslissen zoals de rechtbank in goede justitie juist acht.
2.16.
De rechtbank zal op de voet van artikel 3:185 BW de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als het algemeen belang.
2.17.
Op grond van hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 4 december 2019, alsmede hetgeen in dit vonnis in rechtsoverweging 2.10. is overwogen, bestaat de nalatenschap uit:
OMVANG NALATENSCHAP ERVEN [vader van eisers]
AKTIVA
Omschrijving Totaal Bedrag
1. Tegoed op de derdengeldenrekening bij VBC notarissen te Amersfoort € 295.132,75
2. Vordering op dhr. [eiser sub 1] € 21.100,00
3. Vordering op mw. [eiseres sub 2] € 2.000,00
4. Vorderingen op dhr. [eiser sub 4] inzake:
> akte d.d. 27-121989 € 19.739,00
> Handelsonderneming
€ 90.765,00
Totaal van de vorderingen van dhr. [eiser sub 4]
€ 110.504,00
5. Vordering op dhr. [eiser sub 5]
€ 113.445,00
Totaal Aktiva€ 542.172,75
PASSIVA
Omschrijving
1. Kosten van VBC Notarissen (als executeur)
2. Kosten van Vechtstede Notarissen
liquide saldo
Totaal Passiva€ 57.500,00€ 235.132,75
Saldo nalatenschap
Totaal Aktiva minus Passiva
€ 484.672,75
Dit resulteert in de volgende toedeling:
Toegedeeld wordt aan:
De heer [eiser sub 5]
1. De schuld aan de nalatenschap ad € 113.445,00
2. 1/5 erfdeel nalatenschap ouders
€ 96.934,55
Tekort € 16.510,45
mevrouw [eiseres sub 3]
1. De schuld aan de nalatenschap ad € -
2. 1/5 erfdeel nalatenschap ouders
€ 96.934,55
Dit bedrag ontvangt mevrouw [eiseres sub 3] in de vorm van
a geldmiddelen € 86.077,58
b vordering op [eiser sub 5] € 5.503,48
c vordering op [eiser sub 4] € 4.523,15
mevrouw [eiseres sub 2]
1. De schuld aan de nalatenschap ad € 2.000,00
2. 1/5 e erfdeel nalatenschap ouders
€ 96.934,55
Blijft € 94.934,55
Dit bedrag ontvangt mevrouw [eiseres sub 2] in de vorm van
a geldmiddelen € 84.077,58
b vordering op [eiser sub 5] € 5.503,48
c vordering op dhr. [eiser sub 4] € 4.523,15
de heer [eiser sub 4]
1. De schuld aan de nalatenschap ad € 110.504,00
2. 1/5 e erfdeel nalatenschap ouders
€ 96.934,55
Tekort € 13.569,45
de heer [eiser sub 1]
1. De schuld aan de nalatenschap ad € 21.100,00
2. 1/5 e erfdeel nalatenschap ouders
€ 96.934,55
Blijft € 75.834,55
Dit bedrag ontvangt de heer [eiser sub 1] in de vorm van
a geldmiddelen € 64.977.58
b vordering op [eiser sub 5] € 5.503,48
c vordering op [eiser sub 4] € 4.523,15
€ 235.132,75 liquide uitkeringen
De rechtbank overweegt hier dat daar waar in de conceptberekening van notaris
mr. Brinkman bij [eiser sub 5] en [eiseres sub 3] staat genoemd: ‘Aandeel in de nalatenschap’ en bij [eiseres sub 2] en [eiser sub 4] en [eiser sub 1] staat genoemd: ‘1/5e erfdeel nalatenschap moeder’ de rechtbank dit aldus begrijpt dat hiermee wordt bedoeld 1/5e erfdeel in nalatenschap ouders, zodat de rechtbank die zinsnedes dan ook op die wijze heeft aangepast.
2.18.
Het voorgaande betekent dat de primaire vordering van [gedaagde] om de verdeling aldus vast te stellen dat aan ieder van de deelgenoten het erfdeel ad € 86.335,55 wordt uitbetaald dient te worden afgewezen, evenals de vordering dat het aan [eiser sub 4] toekomende erfdeel tot een bedrag van € 75.000,00 rechtstreeks aan [gedaagde] wordt uitbetaald. Aan [eiser sub 4] wordt immers niets uitgekeerd. De rechtbank zal hierna beslissen dat de nalatenschap van [vader van eisers] dient te worden verdeeld met inachtneming van hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 2.17. heeft overwogen.
2.19.
Subsidiair heeft [gedaagde] gevorderd om [eiser sub 4] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 75.000,00 dan wel enig ander bedrag, voor zover dit niet is voldaan vanuit het depot bij notaris R.E. Brinkman te Hardenberg.
Deze subsidiaire vordering is bij wijziging c.q. vermeerdering van eis d.d. 24 juli 2019 niet vervallen, maar slechts aangevuld.
2.20.
Deze subsidiaire vordering is toewijsbaar.
In het tussenvonnis van 4 december 2019 heeft de rechtbank overwogen dat en waarom [gedaagde] op grond van de inhoud van de akte van 9 mei 2011 een bedrag van € 75.000,00 te vorderen heeft van [eiser sub 4] (zie r.o. 2.19 van genoemd vonnis). De rechtbank blijft bij dat oordeel en die motivering. De subsidiaire vordering zal derhalve worden toegewezen jegens [eiser sub 4] (in reconventie is dat gedaagde sub 4).
2.21
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zullen [eisers] . worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] als volgt berekend.
- salaris advocaat
€ 1.074,00(1 punt × tarief IV ad € 1.074,00) .

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis onverwijld medewerking te verlenen aan de verdeling van de nalatenschap zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.17. van dit vonnis,
3.2.
bepaalt dat bij weigering van [gedaagde] om medewerking te verlenen, dit vonnis in de plaats treedt van haar toestemming,
3.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elke partij zijn of haar eigen kosten draagt,
3.4.
verklaart onderdelen 3.1. en 3.2. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
3.6.
verdeelt de nalatenschap van [vader van eisers] zoals in rechtsoverweging 2.17. van dit vonnis is overwogen,
3.7.
veroordeelt gedaagde in reconventie sub 4, [eiser sub 4] , om binnen twee weken na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen € 75.000,00 (zegge: vijfenzeventigduizend euro),
3.8.
veroordeelt [eisers] . in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.074,00,
3.9.
verklaart de onderdelen 3.6. tot en met 3.8. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: