Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 mei 2020 en hetgeen daarin is opgenomen over het procesverloop,
- de conclusie van repliek van de zijde van AURA d.d. 1 juli 2020,
- de conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde] d.d. 12 augustus 2020 met de producties E tot en met K,
- de akte uitlating producties van de zijde van AURA d.d. 26 augustus 2020,
- het verzoek van [gedaagde] om een mondelinge behandeling te gelasten,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 13 november 2020.
2.De feiten en het geschil
voert als verweer ten eerste aan dat de bepaling niet kan worden uitgelegd, althans niet was bedoeld, als borgstelling. Ten tweede voert zij aan dat [X] een vordering heeft op AURA wegens een toerekenbare tekortkoming. Het gaat om een verwarmingsinstallatie die door [gedaagde] , in opdracht van [X] , is geleverd aan het Zwitserse bedrijf BiNa.
3.Verdere beoordeling door de rechtbank
Toepasselijk recht
toekomstigevorderingen op [X] , niet om de reeds bestaande.
toekomstigeopdrachten en betalingen daarvoor.
- Op 31 januari 2020 bedroeg de openstaande hoofdsom € 292.670,55. Dat is de oorspronkelijke op 11 april 2019 openstaande hoofdsom ad € 372,670,55 minus de door [X] betaalde bedragen ad in totaal € 80.000,00.
- De wettelijke handelsrente over de periode 14 mei 2019 tot en met 31 januari 2020 bedraagt € 16.801,25.
- De incassokosten bedragen € 3.238,35.
€ 172,710,15, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 31 januari 2020.
€ 3.286,55.
€ 5.974,50,
€ 4.214,38