Op 19 februari 2020 heeft de politierechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin een bezwaarschrift werd ingediend tegen de omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf van 180 uren opgelegd gekregen, maar had deze niet naar behoren verricht. De officier van justitie had op 2 mei 2019 de tenuitvoerlegging van 37 dagen vervangende hechtenis bevolen, maar de kennisgeving daarvan was pas op 23 mei 2019 aan de veroordeelde betekend, die op dat moment geen vaste woon- of verblijfplaats had. Het bezwaarschrift tegen deze omzetting werd op 12 februari 2020 ingediend, maar de officier van justitie stelde dat dit niet tijdig was gebeurd.
De politierechter oordeelde dat, hoewel het bezwaarschrift niet binnen de termijn van veertien dagen was ingediend, het toch ontvankelijk was. Dit kwam doordat de beslissing van de officier van justitie om de taakstraf om te zetten in vervangende hechtenis niet meer kon worden genomen, aangezien de termijn voor het verrichten van de taakstraf al was verstreken. De politierechter concludeerde dat de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis onterecht was en verklaarde het bezwaarschrift gegrond. De veroordeelde werd vrijgelaten en de taakstraf werd op nihil gesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van termijnen in het strafrecht en de gevolgen van het niet tijdig indienen van bezwaarschriften. De politierechter heeft de officier van justitie opgedragen om zorg te dragen voor de vrijlating van de veroordeelde, die sinds 11 februari 2020 in vervangende hechtenis had gezeten.