ECLI:NL:RBOVE:2020:4842

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
C/08/214412 / HA RK 18-42
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen deskundigenrapport inzake klasseindeling gronden in het kader van de Provinciewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep van een verzoeker tegen de Uitvoeringscommissie Enter. De verzoeker betwistte de classificatie van zijn gronden, die door de Uitvoeringscommissie was ingedeeld in klasse 3, terwijl hij meende dat dit klasse 2 moest zijn. De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek gelast, dat in november 2019 heeft plaatsgevonden. Het deskundigenrapport concludeerde dat de indeling in klasse 3 juist was en dat er geen verdere verbeteringsmaatregelen nodig waren om aan de normen voor deze klasse te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker het deskundigenrapport onvoldoende had betwist en dat zijn opmerkingen meer bevestigingen van de deskundige bevindingen waren dan inhoudelijke argumenten tegen de klasseindeling.

De rechtbank verklaarde het beroep van de verzoeker ongegrond en oordeelde dat de Uitvoeringscommissie haar aanbod om een bedrag van € 2.540,50 aan de verzoeker te voldoen, gestand zou doen. De verzoeker werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 2.711,00 werden begroot. De kosten van het deskundigenonderzoek werden vastgesteld op € 4.840,00 inclusief btw. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/214412 / HA RK 18-42
Beschikking van 4 maart 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. N.E. Koelemaij te Assen,
tegen
de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet
UITVOERINGSCOMMISSIE ENTER,
zetelende te Zwolle,
en

2 [belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
belanghebbenden.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en de Uitvoeringscommissie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 3 september 2019
  • het deskundigenrapport Bodemkwaliteit perceelgedeelten veehouderijbedrijf Enter van ing. W.J.M de Groot, door de rechtbank ontvangen op 13 december 2019
  • de reactie van de Uitvoeringscommissie op het deskundigenrapport van 17 januari 2020
  • de reactie van [verzoeker] op het deskundigenrapport van 18 februari 2020.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
De eerder gegeven beschikking van 6 februari 2019 bevat de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de in die beschikking in rechtsoverweging 3.2 onder a, b, d en g vermelde gronden van het beroep van [verzoeker] . Deze in deze beschikking gegeven beslissing in het dictum omvat mede de daarop gebaseerde beslissing ten aanzien van die gronden. De rechtbank blijft bij die beslissingen. Ten aanzien van de resterende beroepsgronden c, e en f wordt hierna overwogen.
2.2.
De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek gelast in verband met het standpunt van [verzoeker] dat de Uitvoeringscommissie bij haar beslissing inzake de lijst der geldelijke regelingen de klasseindeling van bepaalde aan hem toegedeelde gronden onjuist heeft bepaald op klasse 3. Volgens [verzoeker] moet dit klasse 2 zijn. Het deskundigenonderzoek heeft in november 2019 plaatsgevonden.
2.3.
Uit het deskundigenrapport blijkt dat de classificatie met klasse 3 als juist beoordeeld moet worden en dat om te voldoen aan de normen voor indeling in deze klasse geen (nadere) kavelaanvaardingswerken dan wel verbeteringswerken, zoals de Uitvoeringscommissie die heeft voorgesteld, nodig zijn. De rechtbank zal zich daarom niet buigen over de discussie tussen partijen inzake de kavelaanvaardingswerken. Dit laat onverlet dat volgens de deskundige maatregelen ter (structuur)verbetering denkbaar zijn, zoals een uitbreiding van drainage, en verbetering van het vochtleverend vermogen door een behoedzaam gebruik met zwaar materieel en bewortelingstimulerende maatregelen (organische stoffen, wormen, gewaskeuze).
2.4.
Partijen hebben gereageerd op het deskundigenbericht.
[verzoeker] heeft een aantal opmerkingen gemaakt op grond waarvan hij zijn beroep handhaaft. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] met deze opmerkingen het deskundigenrapport onvoldoende heeft betwist. Veeleer omvat de reactie van [verzoeker] een toelichting op uitgevoerde werken (door wie en hoe) en verklaringen over de gronden die meer de feitelijke bevindingen van de deskundige bevestigen dan inhoudelijke argumenten waarmee de klasseindeling wordt betwist. De opmerkingen kunnen worden samengevat als dat de gronden ondanks, dan wel dankzij de (wijze van), uitgevoerde werken nog steeds niet voldoen aan de verwachtingen qua gewasopbrengst.
2.5.
De Uitvoeringscommissie kan zich in de conclusies van de deskundige vinden maar ziet geen reden om door de deskundige aanbevolen verbeteringsmaatregelen te bekostigen, anders dan dat zij het al eerder gedane aanbod om [verzoeker] een bedrag toe te kennen van € 2.450,50 ook na het deskundigenbericht heeft gehandhaafd.
2.6.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het standpunt van de Uitvoeringscommissie dat de klasseindeling van de omstreden gronden met indeling in klasse 3 juist is en geen reden bestaat om die gronden af te waarderen, wordt bevestigd door het uitgevoerde deskundigenonderzoek. Dit brengt mee dat het beroep van [verzoeker] ter zake ongegrond zal worden verklaard.
2.7.
Gelet hierop zal de rechtbank de Uitvoeringscommissie niet veroordelen tot betaling van het door haar aangeboden bedrag aan [verzoeker] maar zij verstaat dat de Uitvoeringscommissie haar aanbod gestand zal doen.
2.8.
De kosten van het deskundigenonderzoek hebben € 4.840,00 inclusief btw bedragen. Dit bedrag is conform hetgeen aan partijen bij beschikking van 24 juni 2019 kenbaar is gemaakt, en zij hebben daarin geen aanleiding gezien om te reageren. De rechtbank zal de kosten en het loon van de deskundige ingevolge artikel 199 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering begroten op voornoemd bedrag.
2.9.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de Uitvoeringscommissie tot op heden begroot op:
- griffierecht € 291,00
- helft van de kosten van het deskundigenonderzoek
- 2.420,00 (inclusief btw)
totaal € 2.711,00.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart het beroep ongegrond,
3.2.
verstaat dat de Uitvoeringscommissie haar aanbod om aan [verzoeker] een bedrag te voldoen van € 2.540,50 gestand doet,
3.3.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van de Uitvoeringscommissie tot op heden begroot op € 2.711,00,
3.4.
begroot de kosten en het loon van de deskundige op € 4.840,00 inclusief btw,
3.5.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2020.
RechtsmiddelverwijzingTegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de uitvoeringscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te ’s-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.